zaterdag 8 november 2014

Sir Thomas Browne 1

Levend in de tijd tussen Renaissance en Verlichting besloeg het leven van Thomas Browne het grootste deel van de zeventiende eeuw. Hij werd op 19 oktober 1605 in Londen geboren en stierf in Norwich op 19 oktober 1682. Thomas Browne oefende het vak van arts uit. Daarnaast bracht hij een behoorlijk oeuvre aan geschreven werken tot stand over uiteenlopende onderwerpen zoals wetenschap, godsdienst en medicijnen. Zijn enorme eruditie vormde de basis voor deze werken. Brownes geschriften getuigen bovendien van een hoge mate van originaliteit en soms van een ongebreidelde fantasie, wat niet zelden idiosyncratische, barokke teksten opleverde. Achteraf lijkt voor bepaalde passages in Brownes teksten zelfs de term ‘surrealisme’ op zijn plaats. Browne schreef de dingen op zoals hij ze zag en hij zag ze vaak op een heel eigenaardige manier.

Hoewel Browne in zowel God als hekserij geloofde (in 1664 trad hij op als getuige in een heksenproces in Bury St. Edmund) was hij een van die intellectuelen die de basis legden voor de Verlichting. Browne kan bovendien als de eerste persoon worden aangemerkt die in zijn geschriften verslag deed van het constante onderzoek dat hij naar zijn eigen wezen deed en naar hoe dat wezen in de wereld functioneerde. In dat opzichte effende hij het pad voor de romantici die van zelfanalyse hun ding maakten, soms met onverholen en navrante navelstaarderij als gevolg..

Zoon van een handelaar in zijde die overleed toen hij nog jong was, bezocht Thomas Browne het Winchester College en de Universiteit van Oxford, waar hij in 1626 op het Pembroke College afstudeerde. Daarna volgde hij een studie medicijnen in Montpellier, Padua en in Leiden. In die laatste stad behaalde hij in 1633 zijn titel van Medicinae Doctor. Na vier jaar als arts in Oxford te hebben gepraktiseerd, vestigde hij zich in 1637 in Norwich waar hij in 1641 trouwde met Dorothy Mileham die zeker tien kinderen baarde. In Norwich zou hij tot aan zijn dood zijn beroep als blozende dokter blijven uitoefenen (naar eigen zeggen had Browne altijd een blos op zijn wangen – op het schilderij dat Joan Carlile van hem en Dorothy maakte, heeft zij die blos bepaald niet verbloemd).



Toen in 1642 de Engelse burgeroorlog uitbrak, koos de overtuigde royalist Thomas Browne de kant van het gevestigde gezag van de naar absolutisme strevende Karel I. Intussen zette hij zijn werk als arts voort. Bovendien schreef hij diverse werken. ‘Religio Medici’ (‘De godsdienst van een dokter’) was al in 1635 geschreven en circuleerde in manuscriptvorm, totdat het in 1642 illegaal gepubliceerd werd. Een jaar later verscheen een door Browne goedgekeurde herdruk, die een groot succes werd en in vele talen (ook het Nederlands) werd vertaald. In het autobiografisch getinte werk drukte Browne zijn persoonlijke inzichten en opvattingen op het gebied van religie uit, maar liet hij zich niet weerhouden om ook diverse zijsprongen te maken; net als vele tijdgenoten was Browne niet vies van uitweidingen waarin hij zijn eruditie kon etaleren. Hij liet zich kennen als een vrijdenkende en tolerante intellectueel, maar wel met de behoorlijke dosis scepsis die hem als voorloper van de Verlichting zou kenmerken.



Zijn volgende boek, uit 1647, droeg de titel ‘Pseudodoxia Epidemica’ maar is misschien bekender onder de titel ‘Vulgar Errors’. In deze lange verhandeling veegde Browne de vloer aan met allerlei soorten bijgeloof, fabels en andere in die tijd vigerende misvattingen die hij soms op geestige wijze en met de nodige scepsis aanpakte – met de kanttekening, nogmaals, dat Browne zonder voorbehoud in God geloofde en ervan overtuigd was dat heksen bestonden en in staat waren om typische heksendingen te doen.

Het meest tot de verbeelding sprekende werk dat Browne uitgaf was de diptiek uit 1658 die bestond uit de traktaten ‘Hydriotaphia, Urne-Buriall’ en ‘The garden of Cyrus’. In de eeuwen daarna werden deze verhandelingen vaak gescheiden uitgebracht, maar zo had Browne het duidelijk niet bedoeld. Wat beide traktaten met elkaar te maken hebben, is niet helemaal duidelijk, maar ze horen met hun twee maal vijf hoofdstukken van ongeveer dezelfde lengte bij elkaar. Browne zelf heeft de verklaring – een behoorlijk cryptische uitleg overigens – gegeven dat ‘Urne-Buriall’ over de dood zou gaan en‘The garden of Cyrus’ over het leven.

‘Hydriotaphia, Urne-Buriall’ begint over opgravingen in de buurt van Norwich van wat men voor Romeinse urnen aanzag, maar ontwikkelt zich in de vijf hoofdstukken die het telt tot een verhandeling over de vormen van bijzetting, over begrafenisrituelen, over de dood en over de menselijke tekortkoming om de dood als iets onvermijdelijks te aanvaarden. De mens plaatst daar in zijn hoogmoed een onsterfelijkheid tegenover waarop hij geen recht heeft zoals het lot van vele miljarden mensen die gestorven zijn al heeft aangetoond. Vooral het vijfde hoofdstuk bevat prachtige zinnen in een proza dat nog steeds geroemd wordt en dat vele schrijvers, ook moderne, tot voorbeeld heeft gediend (ik noem Charles Lamb, Samuel Johnson, John Cowper Powys, James Joyce, Jorge Luis Borges, Samuel Taylor Coleridge, Ralph Waldo Emerson, Virgina Woolf en Winfried Georg Sebald).

Biedt ‘Hydriotaphia, Urne-Buriall’ al geen eenvoudige lectuur, in ‘The Garden of Cyrus’ gaat Browne nog een stapje verder. In opnieuw vijf hoofdstukken schiet Browne van tuinen en tuinbouw, via architectuur en planten naar God met als rode draad de alomtegenwoordigheid van de quincunx of ruit in zowel de natuur als de cultuur. ‘The Garden of Cyrus’ is Brownes mystieke visioen van de verbinding van kunst, natuur en het universum door verschillende symbolen waaronder het getal vijf, de ruit en het ruitpatroon en de X. Uiteindelijk komt Browne uit bij God en de wijsheid van God. Maar het heeft er alle schijn van dat het Browne niet om ‘ergens uitkomen’ gaat, het gaat Browne om wat er op de weg daar naar toe gebeurt. En zo droog en oninteressant als deze karikatuur van een synopsis Brownes tekst dreigt te maken, zo levendig worden de zinnen voor de lezer die de tijd wegdoet en zich de moeite neemt om ervoor te gaan zitten en ervan te genieten, langzaam en geconcentreerd lezend en mediterend (laat alle werelden doordraaien, laat de pauwen pronken, laat de contrabassen rellerig brommen, mijd de dagwanen, laat de ronkende eenlijners, laat de schandalen zus en roddels zo – dat is allemaal niet belangrijk).



In 1671 werd Browne door Karel II geridderd en mocht hij zich ‘sir’ noemen. Maar toen gold hij al lang als een intellectuele sir die het ook zonder die royale bevestiging had afgekund.

‘Now for my life, it is a miracle of thirty yeares, which to relate, were not a History, but a peece of Poetry, and would sound to common eares like a fable; for the world, I count it not an Inne, but an Hospitalf; and a place not to live, but to die in. The world that I regard is my selfe; it is the Microcosme of mine own frame that I cast mine eye on: for the other, I use it but like my Globe, and turn it round sometimes for my recreation. Men that look upon my outside, perusing onely my condition, and fortunes, do erre in my altitude; for I am above Atlas his shoulders.’

Uit ‘Religio Medici’.

© 2014 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten