De haai die in de voorlaatste strofe van ‘Dichters storten zich namens de mensen’ door het stroming van het leven wordt voortgestuwd, is een toonbeeld van machteloosheid in wat op zich een krachtig en vreeswekkend roofdier is. Door toedoen van het toeval is de haai opgezadeld met een ding van de mensen omdat de zeeën nu eenmaal bezaaid liggen met dingen van mensen. De transistorradio die aan de haaientand is blijven steken, is een fraai beeld van cultuur die zich onverbiddelijk opdringt aan natuur. De radio verandert met elke veranderde positie weliswaar niet van frequentie maar wel van programma. De radio zingt dus als het ware overal het lied van het land, dat afgeleid is van het Engelse the lay of the land waarbij ‘lay’ zowel naar de specifieke kenmerken als de specifieke wijsjes van een land kan verwijzen.
Het gezang van de radio verandert met de verandering van locatie van de haai. Het instinct van de haai dat bepaalt waar de hij zwemt, bepaalt dus wat de radio uitzendt. Na deze anticlimax van een zingen dat niet bepaald wordt door de wil van de zanger of door de wil van diegene die aan de knoppen van de radio draait, maar door de, min of meer toevallige locatie van het medium, kan de acteur eindelijk uit zijn rol van dichter kruipen om weer mens te worden.
© 2014 Leo van der Sterren
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten