vrijdag 30 november 2012

Herfstromantiek















© 2012 Leo van der Sterren

dinsdag 27 november 2012

Eilandigheid

Wat iemands wereld is, hangt af van waar iemands aandacht op gevestigd is. De focus die een persoon heeft, perkt de existentie van die persoon in, zoals een hek of muur een stuk land afbakent, en beperkt de belevingswereld. De manier waarop een individu in het leven staat, vertoont gelijkenissen met een eiland. Inherent aan het insulaire is dat het ene eiland het andere niet raakt; er zit immers water tussen dat slechts met buitengewone middelen overbrugbaar is. Je kunt niet van het ene eiland lopen of fietsen of, als de afstand te groot is, zwemmen. Die overbrugging vergt dus actie: het regelen van een boot of vliegtuig. Wie die actieve daad nalaat, zal nooit kennis nemen van een ander eiland en letterlijk in zijn eigen wereldje blijven, zonder kennis of weet van enig andere sfeer. Naarmate het aantal gezichtskringen toeneemt, en die ontwikkeling volgt uit de vooruitgang met zijn myriaden aan mogelijkheden en opties, zullen mensen hun eigen omgeving almaar meer begrenzen en zich bepalen tot hun eigen specifieke specialismen, vooral als die toename van onderscheidenlijke biotopen de omvang van een vloedgolf aanneemt. Uit zelfbescherming zullen mensen steeds minder naar het universele neigen. Omdat het anders te veel wordt. Deze verschraling zal de fundamentele individualiteit – in de zin van het alleen-zijn door het onvermogen van mensen om in de huid van een ander te kruipen – ondersteunen en versterken.

Een mooi voorbeeld van beperking tot de eigen biotoop doet zich voor in de omgang met de moderne massamedia. Wie gewend is naar een bepaalde radiozender te luisteren of naar een specifiek televisiekanaal te kijken, zal volledig onbekend zijn met de heerlijkheden op andere zenders en kanalen. Zijn leefomgeving op basis van wat hij op de radio hoort en op de televisie ziet, zal fundamenteel verschillen van die van andere mensen. En met de groei van het aantal radiozenders en televisiekanalen (om maar te zwijgen van de media die dezelfde waar aanbieden als radio en televisie, maar dan op alternatieve wijze, bijvoorbeeld Youtube) en de verfijning of specialisatie ervan zal de versnippering door de verregaande individualisering alleen maar groter worden, terwijl de gehechtheid in de nieuw gecreëerde gemeenschappen juist steeds intenser zal worden.

Eilandigheid. Steeds vaker zal te horen zijn: we leven in eenzelfde, andere wereld.

© 2012 Leo van der Sterren

maandag 26 november 2012

The gay messiah

Vijf jaar geleden. Bijna op de kop af vijf jaar geleden zelfs. Op 20 november 2007 zagen we Rufus Wainwright voor de eerste keer live – en dat had, net als de muziek op zijn albums tot dan toe, een enorme indruk op ons gemaakt. Vanzelfsprekend waren we gisteravond dan ook weer present bij het concert dat Wainwright gaf in een Heineken Music Hall die niet helemaal uitverkocht was. De naam Rufus Wainwright doet in Nederland niet veel belletjes rinkelen. Maar zij die zijn muziek kennen, weten hoe onterecht dat is.

Echter. Soms leek er voorafgaande aan het concert in de media meer aandacht uit te gaan naar het voorprogramma dan naar de hoofdact. Want dat gebeurt er als een toch niet bepaald onbefaamde filmster zich op het muzikale pad begeeft, een verdienstelijk album uitbrengt en vervolgens besluit om de nummers van dat album live te gaan vertolken. En dus stond Carice vèn Hoet’n, zoals Wainwright haar later die avond niet helemaal zonder dédain zou noemen, als eerste op het podium op die winderige zondagavond in Amsterdam, samen met een vierkoppige begeleidingsband. Van Houten opende met ‘Siren or the sea’ en bracht vervolgens nog enkele nummers ten gehore. Zij deed dat even adequaat als steriel. Even strak als glad. Carice zingt mooi, maar daarmee is alles gezegd. Ergens las ik dat het muzikale project van Van Houten aan de tekentafel ontstaan was, in plaats van de bekroning te zijn van jarenlang spelen in kroegen en achterafzaaltjes. Dat gold in feite ook voor haar optreden gisteren. Hoewel zich dat foutloos ontrolde, konden we ons niet aan de indruk onttrekken dat mevrouw Van Houten stijf van de zenuwen stond. Desondanks gaf zij te kennen met de paar nummers die ze kon doen, duidelijk tekort te zijn gedaan. Maar de show moest verder want het programma puilde uit, zo zou later blijken.

Van Houten liet het podium over aan Krystle Warren die in haar eentje, zichzelf slechts begeleidend op akoestische gitaar, zo’n twintig minuten vulde met liedjes van haar album ‘Love songs’ en die dat best indrukwekkend deed. Ook haar verkooptactieken werkten aanstekelijk. Hoogtepunt van haar set was een lied waar ze naar eigen zeggen lang aan had gewerkt, maar dat volgens haar toch wel blijk gaf van enige genialiteit: ‘Jealous guy’. Ze bracht een aangrijpende vertolking ten gehore waarin het publiek assisteerde met gefluit, maar was naderhand toch wel zo fideel om toe te geven dat het nummer niet helemaal van haar was – of, corrigeerde ze zichzelf, zelfs helemaal niet. Maar Warren zette met die mengeling van humor en melancholie de toon voor de rest van de avond.

Om tien over negen begon Rufus Wainwright aan zijn show met een prachtige a capella gezongen meerstemmige versie van ‘Candles’ op een slechts door elektrische kaarsjes verlicht podium, vrijwel in het donker dus. Elektrische kaarsjes, het doet wat kitscherig aan. Maar de muziek en de presentatie van Wainwright neigen ook altijd ietwat naar het kitscherige. Na die opening werkte Wainwright zich met verve en vocaal vuurwerk door een set met nummers uit zijn hele oeuvre waarbij het zwaartepunt uiteraard op het laatste album ‘Out of the game’ lag. Daarnaast waren er eerbetonen aan ouders en andere showbiz-verwanten. Van moeder Kate McGarrigle werden twee liedjes ten gehore gebracht, van vadern Loudon Wainwright III ‘One man guy’ en van ‘opa’ Leonard Cohen ‘Everybody knows’ (en dus niet ‘Hallelujah’). En Liza Minelli kreeg in de aankondiging van de Judy Garland-cover ‘The man that got away’ nog een heerlijk valse sneer mee omdat de vertolkingen die Wainwright doet van de liedjes van haar moeder haar geen zier kunnen schelen. Want ook dat deed Wainwright weer goed: de pauzes tussen de nummers vullen met zijn droge commentaren, een mengeling van onbeholpen naar woorden zoeken, verwijfdheid en gortdroge humor. Maar dat hoort bij zijn act als gesublimeerde barzanger. Wainwright is en blijft wat hij is: niet alleen een begenadigd singer/songwriter, maar ook een ‘slick crooner’, wiens vocale begaafdheden onbetwist zijn. De composities halen kwalitatief niet altijd hetzelfde hoge niveau. Vooral het laatste album geeft blijk van enige bloedarmoede. Maar ook op dat album staan juweeltjes, zoals die in hele oeuvre zitten. En zoals Wainwright die ook op deze vijfentwintigste november ten gehore gaf, ondersteund door een uitmuntende spelende en zingende begeleidingsband: ‘The one you love’, ‘Grey gardens’, ‘Cigarettes and chocolate milk’, ‘The art teacher’ en ‘14th street’. Wainwright was zo ontspannen (of juist niet?) dat hij in dat laatste nummer niet meer op de piano-akkoorden kon komen en het nummer afbrak om het ergens halverwege opnieuw in te zetten. Daarna volgde het mooie ‘Montauk’ en was het reguliere deel van het optreden afgelopen.

En toen moest er een toegift gegeven worden. Maar slechts de helft van de bandleden kwam terug het podium op. Waar was Rufus? vroeg de een. Die zou wel niet meer komen, zie de tweede. Er was rijsttafel backstage, vulde nummer drie aan, Rufus was vast al bezig om zich vol te vreten. Op dat moment betrad een schaars geklede Cupido (Adam Cohen...ja, ja, de zoon van) het podium om zich vervolgens in het publiek te wagen, terwijl de Afroamerikaanse leden van de begeleidingsband een hoofdrol vervulden in een George Clinton-pastiche. Er diende gedanst te worden, zo was de boodschap. En Cupido deelde vanuit het publiek ook nog mede dat Rufus Wainwright niet de echte naam van de man was waarnaar we bijna twee uur lang gekeken en geluisterd hadden. Zijn ware naam luidde Rufus Apollo. Cupido zweepte het publiek op om Apollo zover te krijgen dat hij een encore zou geven. En toen dook inderdaad voornoemd lid van het godenrijk op, eveneens en plein public en al even schaars gekleed als Cupido. ‘Old whore’s diet’ vertolkend vulden Apollo en Cupido in een soort zwaan-kleef-aan-actie het podium met leden van het publiek. Polonaise Apollonaise. Die uitverkorenen uit het publiek moesten dan op de bühne seks gaan bedrijven, zo werd er luidkeels te kennen gegeven. Maar daar is het niet van gekomen, althans wij hebben er niets van mee gekregen. Wel werd het dieet van de oude hoer voorgeschoteld, een enorme ‘burnt weeny sandwich’, waarschijnlijk als surrogaat voor de seks of anders wel als voorafje van de rijsttafel. Uiteindelijk verscheen ook Zeus ten tonele die gewapend met een enorme bliksemschicht een einde maakte aan het zondige leven van Rufus Apollo. Wonderbaarlijk genoeg herrees die laatste echter als....the gay messiah. Als wie anders? ‘Reborn from 1970s porn, wearing tubesocks with style and such an innocent smile.’ Melancholiek beginnen en vrolijk sarcastisch eindigen En met die messiaanse apotheose van dat stukkie onvervalste tingeltangelvaudeville sloot Rufus ‘Gay Apollo’ Wainwright, net als vijf jaar geleden, om kwart over elf een wederom gedenkwaardige avond af.

© 2012 Leo van der Sterren

zaterdag 24 november 2012

Droedel 11























© 2012 Leo van der Sterren

De crisis van de crisis

Sinds het begin van de financiële en economische perikelen in 2008 viel er een ‘double dip’ boven op de eerste ‘dip’ en intussen lijkt er een ‘triple dip’ op die tweede te volgen. Maar niet alleen houdt de crisis zich in de tijd hardnekkig staande, zij blijft bovendien maar aanzwellen, terwijl de complexiteit ervan barokke verschijningen aanneemt. Je zou kunnen spreken van een uitdijende agglomeratie van zich vertakkende crises die zich maar niet laten bezweren. Ongenaakbaar blijft het veelkoppige monste kroost baren over de wereld razen. Maar ook ondergronds lijkt er van alles plaats te vinden. Waar nu alles nog onder de klamme deken van het pais en vree schuilt, zonder vuiltjes aan de lucht, breekt plotsklaps het onheil door de schil om dreigend aan de oppervlakte te komen. Goedaardige vrijblijvendheden ontpoppen zich ineens tot reële gevaren. Geen risico vormende spelers laten hun maskers vallen en tonen hun ware, lelijke, destructieve aard. Door de globalisering zijn de dingen in de wereld zozeer met elkaar verweven dat sneeuwbal- en domino-effecten eerder regel dan uitzondering zijn. De uitwerking en gevolgen van deze nagenoeg wereldwijde samenklontering van etterende crises zijn niet meer te bevatten.

Mensen die een leek zijn op de terreinen van economie, financiën en politiek moeten zichzelf behelpen met hun eigen boerenverstand dat ook in de gevallen dat zo’n verstand als redelijk gezond beschouwd kan worden, stellig niet onfeilbaar is. Maar niet-ingewijden in de geheimen van geld en markten kunnen na vier jaren van financiële, economische en politieke ellende niet anders dan tot de slotsom gekomen zijn dat zij het overzicht over het crisisslagveld, voor zover zij dat al hadden, volledig kwijt zijn. Wie kan aan dit gedoe immers nog een touw vastknopen?

Oningewijden, ik behoor tot die groep. Ik ken mijn plaats en die noopt tot bescheidenheid. Maar intussen heeft er zich bij mij ook een verdenking postgevat. Ik begin zo langzamerhand te vermoeden dat ook de experts het niet meer weten. En toegeven dat ze het niet weten, dat is wel het laatste wat zij doen. Niet zelden voortgedreven door ideologische of, nog erger, commerciële beweegredenen blijven die deskundigen gevraagd en ongevraagd maar analyses en adviezen distribueren alsof een hond die gezwommen heeft zich uitschudt. Op de heilige verrekijk, op de golfspeler, in achterafzaaltjes en op het wereldwijde web wemelt het van pratende hoofden en schrijvende orakels, de een nog slimmer dan de ander. Mede door de vrijwel onbeperkte vrijblijvendheid waarmee de meeste specialisten kunnen opereren, vertoont het zelfbewustzijn van deze betweters geen enkel schrammetje of geen enkele deuk. Integendeel: wij, de goegemeente met zijn domme gezonde verstand, laten ze gewoon en ongestraft doorbazelen.

Zelfs de politici (met achter zich hele falanxen van dergelijke analisten en adviseurs) hebben volgens mij geen idee of datgene wat ze doen, goed is. Ze doen iets omdat ze door het volk zijn afgevaardigd om iets te doen. Ze kunnen het niet maken om niets te ondernemen. Maar alles wat de deskundigen zeggen dat er gedaan dient te worden en alles wat de politici vervolgens doen of nalaten te doen, heeft slechts een marginale invloed op het economische wereldbedrijf. Dat mensen er niettemin in slagen op dat gebied hun nering op te zetten en draaiende te houden, dat hoort bij het wedervaren van het grote wereldwoelen. De schoorsteen van de winkel moet roken. Maar ik koop er niets meer.

© 2012 Leo van der Sterren

zaterdag 17 november 2012

Droedel 10























© 2012 Leo van der Sterren

Wat is een gedicht waard?

Staat een gedicht in de wereld te boek als een voorwerp van belang? Bezit een gedicht waarde? Of kun je dat zo, in algemene zin, niet stellen? En als je aanneemt dat een gedicht waarde heeft, hoe bepaal je die dan? En hoe druk je die waarde uit? In euro’s of dollars? Of alvast in renminbi’s? In rapportcijfers? In ranglijstjes? In positieve superlatieven? Dat laatste is door de eeuwen heen in elk geval volop gebeurd. De uitingen van overtreffende trap door poëzieliefhebbers, geschiedschrijvers, recensenten, hogepriesters, analisten, uitleggers, orakels, dagboekauteurs, achterplatvullers, verslaggevers en getuigen in aanmerking nemend, zijn er door de eeuwen heen gedichten geschreven en gepubliceerd die enorme merites hebben gehad. Dichters hebben werken van niet gering gewicht vervaardigd. Dichtwerken van grote betekenis. In alle betekenissen van ‘betekenis’. In alle betekenissen van ‘groot’. Poëzie met een ampele uitwerking. Poëzie met een wijd reikende invloed. Poëzie die betoverd heeft. En ondanks het feit dat de voortbrengselen van de dichtkunst niet zelden naar de sfeer van het nutteloze verwezen zijn, hebben gedichten samenlevingen of zelfs de wereld veranderd, tenminste als je sommige loftuitingen mag geloven.

Dat een gedicht waarde heeft, omdat de dichter ervan – als eerste (en soms laatste) lezer – dat vindt, dat is een gevaarlijke. Nee, het moeten altijd anderen zijn, die de waarde van een gedicht bepalen. En op zich voldoet één oordeel van een ander al. Maar meer is altijd beter.

Superlatieven, positief en negatief, voor een gedicht zijn, net als de daad van een gedicht links laten liggen, uitdrukkingen van subjectieve waardeoordelen. De weinige gedichten die beroemd zijn geworden, hebben die roem vaak te danken aan het feit dat een bepaald positief oordeel (het archetypische waardeoordeel, zou je kunnen zeggen) op grond van het gezag van de beoordelaar of als gevolg van de gloed van bewoordingen of simpelweg door toeval voortdurend herhaald is. Hetzelfde geldt voor de gevleugelde woorden uit gedichten die zich tot gangbare zegswijzen of spreekwoorden hebben opgewerkt. Herhaling. Nabootsing. De ene persoon bauwt de andere na. In de gevallen dat daaruit een hype voortvloeit, zou je die een hersenspoeling van de massa’s kunnen noemen. Hoe dan ook, faam is vaak een kwestie van repetitie en repetitie vaak het gevolg van toeval.

Welke lezer is in staat om louter op eigen houtje een oordeel te vellen met betrekking tot de intrinsieke waarde van bijvoorbeeld ‘The waste land’ of ‘Zone’ of ‘Herinnering aan Holland’? Dat het ene gedicht mooier of boeiender of interessanter wordt gevonden dan een ander gedicht spreekt vanzelf – ze kunnen niet allemaal even lief of intrigerend of aantrekkelijk gevonden worden. Maar wat heeft bewerkstelligd dat deze gedichten de roem ten deel is gevallen die ze daadwerkelijk gekregen hebben? Wat bracht de omstandigheid teweeg dat ze nog steeds op de tong van veel mensen liggen? Waardoor komt het dat lezers deze gedichten beter vinden dan andere gedichten? Dat ze bekender zijn geworden dan bijvoorbeeld ‘Defence of the islands’ of ‘Vendémiaire’ of ‘Brief aan een vriend’? Waarin uit zich dat beter of bekender zijn, die rangorde? En baseren lezers hun waardebepaling op eigen oordeel of op iets anders? Hoe komt het dat zoveel poëzieminnaars zeggen dat ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ geweldig is, terwijl het dat overduidelijk niet is? Want die paar regels over die Marc die niet aan een ochtendhumeur lijdt, constitueren in feite een niet rijmend en weinig belangwekkend kinderrijmpje. Dat komt door het feit dat iedereen elkaar heeft nagepraat en niemand durfde te zeggen wat hij echt dacht. En het archetypische oordeel dat ten grondslag lag aan die riedel van repetitie, is in dit geval niet gebaseerd op de intrinsieke merites van het gedicht, want die zijn er niet. Dus lijkt het oeroordeel waardoor het gedicht in een positieve spiraal is gekomen, op iets anders gebaseerd te zijn. Een lichtelijke overwaardering van een dichter in combinatie met een wel heel flinke dosis contingentie wellicht?

Indien niet op grond van rapportcijfers of superlatieven, kun je de waarde van gedichten dan misschien afmeten aan de honoraria die literaire tijdschriften aan hun medewerkers uitkeren of aan de verkoopprijzen van de boeken en boekjes waarin de poëtische maaksels gebundeld worden? Dat zou kunnen, maar het totaal van wat er in de Nederlandstalige poëzie aan geld omgaat, vormt slechts een zeer klein deel van de omzet in boekenland en zelfs ten opzichte van bijvoorbeeld de afname van Nederlandstalige romans, vallen de dichtbundels in het niet. In het Nederlandse taalgebied kan geen enkele dichter van zijn dichtkunst, laat staan exclusief van zijn gedichten leven. Niet alleen bestrijkt de Nederlandse taal een gebied van slechts geringe omvang, maar de poëzie bereikt bovendien een veel te klein publiek om de dichters een goed belegde boterham te bieden. En hoeveel gedichten worden er van de weeromstuit niet voor noppes gepubliceerd, vooral nu het internet daarvoor een ideaal podium lijkt te bieden? Gratis poëzievoer, het wereldwijde web staat er vol mee.

En dan is er nog de poëziesport. De afgelopen tijd heb ik een aantal gedichten ingezonden ten behoeve van de Turing nationale gedichtenwedstrijd. De winnaar van deze wedstrijd vangt een prijzenbedrag van maar liefst tienduizend euro. Zoveel bedraagt dus de maximale waarde van één Nederlandstalig gedicht op de grote internationale kermis van in- en verkoop. Met die geldsom verander je de wereld weliswaar niet, maar het is wel degelijk veel geld. Een ding dat tienduizend euro aan waarde vertegenwoordigt, is een ding van belang. En dus kunnen we definitief en zonder voorbehoud stellen dat een gedicht een voorwerp van belang is.

Of? Of liggen de dingen bij nader inzien toch anders? Schuilt de waarde van een gedicht in een andere sfeer? Zit het belang van poëzie bijvoorbeeld in de treffendheid en doeltreffendheid van de volgende dichtregels uit Paul Rodenko’s gedicht ‘Bommen’: ‘Een vrouw passeert./ De echo raapt gehaast/ haar stappen op.’ Of vindt de gewillige en geduldige lezer de poëtische parels in, ik noem maar iets, het prachtige gedicht ‘The second satire of the second book of Horace, paraphrased’ van Alexander Pope met zijn vele, even gevleugelde als wijze woorden?

En is het andere – die toch al niet zo’n grote omvang bezittende dimensie van het materiële rondom de poëzie – niet veel, veel minder (zo goed als niet) van belang?

© 2012 Leo van der Sterren


zaterdag 10 november 2012

Droedel 9























© 2012 Leo van der Sterren

Het gruwelijke

Ieder mens heeft ermee te maken: situaties waarin hij of zij een, ook vanuit het eigen gezichtspunt dusdanig negatieve rol vervuld heeft dat de gedachte aan de aangelegenheid en de evaluatie van het eigen aandeel erin op het geweten inwerken. In dat deel van de hersenen waar het geweten zetelt, wordt als het ware een kopspeld met weerhaken geplant. Zo nu en dan botsen de ongeïdentificeerde vliegende objecten van het onderbewustzijn in het voorbijgaan tegen de knalrode kop van de speld aan. Een herinnering doet zich voor en vervolgens manifesteert zich de onaangename, zelfs pijnlijke en in het ergste geval nauwelijks te verdragen gedachte aan de slechte ervaring opnieuw in het bewustzijn. Het slachtoffer van deze openbaringen valt ten prooi aan somberheid en zelfverachting. Hem breekt het koude zweet uit, terwijl zijn handen trillen. Deze herinneringen nemen gaandeweg de hoedanigheid aan van een telkens herhaalde opprobatie door een gruwelijke demon met een uitwerking die in de tijd niet aan kracht inboet. De eigenaar van het gestigmatiseerde geweten kan de speld met de rode kop verwijderen noch de demonische kwellingen ervan negeren of neutraliseren. De mens met de gewetenskwetsuur zal met de beproeving die het gevolg is van die open wond, moeten leren leven. Hij zal geen andere keus hebben dan datgene wat zich tot noodlot heeft getransformeerd, voor de rest van zijn leven te dragen, zich zo goed en zo kwaad als mogelijk is tegen de aanvallen van de demon verdedigend, met als enige troost de wetenschap dat ieder mens dergelijke kruizen te torsen heeft en dat er met de dood een einde komt aan de bezoeking van het juk van de consciëntie.

Voorwaarde is natuurlijk wel dat een individu of een verzameling individuen over een naar behoren functionerend geweten beschikt. Wat dat ‘naar behoren’ inhoudt, dat is het onderwerp van de ethiek, onder andere, maar dat is ook waar de schoen wringt en de onenigheid begint.

© 2012 Leo van der Sterren

zaterdag 3 november 2012