zaterdag 31 augustus 2013

Kevelaer 2013





© 2013 Leo van der Sterren

vrijdag 30 augustus 2013

Seamus Heaney 'De rapensnijder'



Vertaling van 'The turnip-snedder' door Leo van der Sterren

© 2013 Leo van der Sterren

maandag 26 augustus 2013

Zomerwouter

Voormalig PVDA-coryfee en minister van financiën Wouter Bos was de vijfde zomergast van dit seizoen. En ofschoon Bos als bestuursvoorzitter van het Medisch Centrum van de Vrije Universiteit nu een compleet andere functie bekleed dan die van tweedekamerlid of bewindsman, lag het voor de hand dat de aandacht voornamelijk zou uitgaan naar het politieke bedrijf.

Maar Bos begon de selectie van beeldfragmenten met een reclamefilmpje waarin een gedicht van Robert Frost werd voorgedragen ‘The road not taken’ had diepe indruk indruk op hem gemaakt toen hij het voor de eerste keer hoorde en hij was het nadien blijven herlezen. Je moest soms kiezen voor de weg die het minst voor de hand lag, zo interpreteerde Bos het gedicht. Je moest risico’s durven nemen in het leven.

Drie fragmenten uit de film ‘Margin call’ vertelden in een notendop het verhaal van de financiële en economische crisis en de oorzaken van die enorme malaise. De film legde de onverantwoordelijkheid en het cynisme in de financiële wereld bloot, maar, zo stelde Bos, die houding en dat gedrag waren voortgekomen uit de vordering van de consumenten die meer geld moesten en zouden uitgeven dan ze hadden. De financiële instellingen moesten daarin wel mee en deden dat uiteindelijk maar al te graag.

Naar aanleiding van een stuk uit ‘The passion’, vond Wilfried de Jong het gepast en nodig om naar de geloofsovertuiging van zijn gast te vissen. ‘Gaan we zo beginnen,’ repliceerde Bos om vervolgens, anders dan te zeggen dat kerkbezoek en bidden niet meer tot de wekelijkse cq. dagelijkse praktijk behoorden in huize Bos, geen openheid van zaken te geven. Een privéaangelegenheid, vond Bos.

Maar verder stond de avond in het teken van de politiek. En dus liet Bos veel politici de revue passeren. Marcel van Dam, Nelson Mandela, John Travolta als politicus in de speelfilm ‘Primary colors’, Martin McGuiness en Ken Maginnis (There’s much in a name), Joska Fischer, de emoties van Obama.

Een uitsnede uit het televisieprogramma van Harry Mens uit 2001 met daarin Pim Fortuyn die reageerde op de aanslagen van 9/11, ontlokte Bos een uitspraak die hij gepland had te doen en die dus was ingestudeerd: ‘Zonder de dood van Pim Fortuyn was ik geen PVDA-leider geworden.’ Maar Wilfried de Jong gaf nauwelijks respons op deze, als scoop bedoelde, voorgeprogrammeerde ontboezeming.

De kwestie Schinkelshoek en een stukje uit de film ‘The west wing’ voerden tot een kort college over het politieke fenomeen ‘spinnen’ – dat er trouwens altijd al is geweest. Alleen de naam is nieuw, en uiteraard afkomstig uit de Verenigde Staten. Door toedoen van Jack de Vries werd het CDA een kampioen in spinnen, maar bij de kwestie Schinkelshoek ging het mis, omdat men een belangrijk advies van De Vries in de wind sloeg, namelijk dat je niet in een vlek moest wrijven.

Impliciet definieerde Bos de ideale politicus. Dat was in zijn visie een politicus die al naar gelang de gelegenheid zich nu eens bediende van het grote verhaal – de politicus als visionair en idealist – en die zich vervolgens weer toelegde op het politieke handwerk van de vierkante centimeter – de politicus die door noeste arbeid (geploeter), volharding en onderhandelen kleine stapjes in de richting van verandering wist te zetten.

Aan het gedicht van Frost refererend vroeg De Jong of Bos in zijn leven de goede keuzes had gemaakt want het inslaan van de minst voor de hand liggende weg garandeerde immers geen geslaagd leven. Welk antwoord had De Jong op die vraag verwacht? Welk antwoord kun je verwachten? Daarom. Zo’n vraag stel je niet, en zeker niet in de setting van een vraaggesprek dat live wordt uitgezonden. Je laat de vraag rusten omdat het antwoord nooit te controleren is, en wellicht zelfs altijd gelogen. En als je al toegeeft dat je een bestaan met nogal wat mindere momenten hebt gehad, wie gaat de schuld daarvoor bij zichzelf neerleggen?

Bos gedroeg zich gedurende drie uur precies zoals te verwachten viel. Elke zomergast bepaalt zelf hoe ver hij in zijn ziel laat kijken. Bos opende slechts een klein kiertje en dat was zijn goed recht. Nogmaals, wat verwachten mensen eigenlijk? Complete gevoelsontladingen? Hysterische gemoedsuitbarstingen? Larmoyante bekentenissen? Tirades en lamentaties? De vullers van de heilige beeldbuis laten al meer dan genoeg uitzendingen met uitstortingen van emoties op hun medium toe en die komen meestal zo goedkoop over met die watervallen van krokodillentranen dat je vurig verlangt naar televisiemomenten zonder emotionele kitsch. Zomergasten nummer deed het zonder gevoelsprullaria, maar boeide niettemin van het begin tot het einde.

Het slot van Bos z’n televisieavond was even poëtisch als het begin met een prachtige opname van het nummer ‘My ever changing moods’ van de Style Council. ‘I wish we'd come to our senses and see there is no truth in those who promote the confusion for this ever changing mood’.

© 2013 Leo van der Sterren

zaterdag 24 augustus 2013

Landschap 6



© 2013 Leo van der Sterren

Coleridges Notebooks 12

‘4 Sorts of Readers. 1. Spunges that suck up every thing and, when pressed give it out in the same state, only perhaps somewhat dirtier – . 2. Sand Glasses – or rather the upper Half of the Sand Glass, which in a brief hour assuredly lets out what it has received – & whose reading is only a profitless measurement & dozeing away of Time – . 3. Straining Bags, who get rid of whatever is good & pure, and retain the Dregs. – and this Straining-bag Class is again subdivided into the Species of the Sensual, who retain evil for the gratification of their own base Imaginations, & the calumnious, who judge only by defects, & to whose envy a beauty is an eye-sore, a fervent praise respecting an other a near-grievance, and the more virulent in its action because the miserable man does not dare confess the Truth to his own Heart – . 4 and lastly, the Great-Moguls Diamond Sieves – which is perhaps going farther for a Simile than its superior Dignity can repay, inasmuch as a common Cullender would have been equally symbolic/but imperial or culinary, these are the only good, & I fear the least numerous, who assuredly retain the good, while the superfluous or impure passes away & leaves no trace/’

(4 soorten van lezers. 1. Sponzen die alles opzuigen en, in elkaar gedrukt, alles in dezelfde toestand weer uitscheiden, alleen misschien iets viezer. 2. Zandlopers – of liever gezegd de bovenste helft van de zandloper, die in een klein uur doorlaat wat erin is gelopen – en wier lezing slechts een nutteloos meten en wegsluimeren van tijd is. 3. Filterzakken die doorlaten wat goed en puur is en die het bezinksel vasthouden – en deze klasse van filterzakken is op zijn beurt weer te verdelen in de soort van de zinnelijken die het kwaad bewaren voor de bevrediging van hun eigen, lage verbeelding en de soort van de lasteraars die alleen op grond van gebreken oordelen en voor wie, in hun nijd, de schoonheid een schandvlek voor het oog is en een hartstochtelijke loftuiting op iemand anders bijna een grief, en die des te kwaadaardiger in hun handelen zijn omdat de miserabele mens de waarheid niet aan zijn eigen hart durft toe te geven. 4. En, ten slotte, de diamantzeven van de grootmogols – wat misschien verder gaat als gelijkenis dan zijn superieure waardigheid kan aflossen, in zoverre als een gewone vergiet even symbolisch zou zijn geweest, maar keizerlijk of culinair, dit zijn de enige goede lezers en, zo vrees ik, het minst talrijk – die wel degelijk het goede behouden terwijl het overbodige of het onreine wegloopt en geen spoor achterlaat.)

Samuel Taylor Coleridge, ‘The Notebooks of Samuel Taylor Coleridge’. Volume III. 1808 – 1819. Text. Lemma 3242.

Coleridge krabbelde bovenstaande aantekeningen in 1808 of in 1811 in notebook 25 ten behoeve van de lezingen over literatuur die hij in die jaren hield. Hij putte daarbij uit een prozawerk van John Donne over zelfmoord, ‘Biathanatos’, (geschreven in 1608, maar pas na zijn dood gepubliceerd) waarin hij de volgende passage aantreft (hier in een meer gemoderniseerde spelling). ‘If therefore, of Readers, which Gorionides observes to be of Four sorts, (Spunges which attract all without distinguishing; Hour-glasses, which receive and pour out as fast; Bags, which retain only the Dregs of the Spices, and let the Wine escape; and Sives, which retain the best only,) I find some of the last sort, I doubt not but they may be hereby enlightened.’ (John Donne, ‘Biathanatos’, Londen, 1700, pp. v–vi.)

Wellicht heeft de zelfmoord van een bekende van Coleridge (Rochemont Barbauld, echtgenoot van Laetitia Barbauld, dichteres en kinderboekenschrijfster, door Coleridge aanvankelijk bewonderd, maar later verguisd) op 11 november 1808 tot de lectuur van ‘Biathanatos’ geleid. Maar misschien was het ook gewoon Coleridges eigen depressiviteit begeleid door hevige vlagen van diepe wanhoop die hem naar dit boek over zelfmoord deed grijpen. Niet zelden spookte de gedachte door zijn hoofd om een einde aan zijn leven te maken.

In een verslag door een van de toehoorders van de lezing die Coleridge op 21 november 1811 gaf, John Payne Collier, wordt een en ander als volgt samengevat: ‘He began by observing that Readers might be divided into four classes. 1. Sponges: persons who absorbed what they read and returned it nearly in the same state only a little dirtied. 2. Sand-glasses who permitted everything to pass away and were contented to dose away their time in actual idleness– 3. Strain-bags, who retained only the dregs of what they received– 4. Great Mogul Diamonds who were equally rare and valuable.’ (Samuel Taylor Coleridge, ‘Lectures 1808 – 1819. On literature’. London, Princeton, 1987, pp. 203 – 204.)

In 1904 werkt W.H. Harrison het nogal warrige resumé van Collier op zijn eigen, ook niet geheel vlekkeloze wijze uit (maar de twee tesamen maken een goede versie): ‘Coleridge gave four types of readers, one of which I have forgotten: 1st, Those whose minds are like an hour-glass; what they read runs in and runs out like the sand and not a grain is retained. 2nd, Those who are like sponges, which suck up everything and give it out again in much the same state, but a little dirtied. 3rd, Forgotten. 4th, The readers who are like the slaves in the mines of Golconda, they cast aside the dirt and dross, and preserve only the jewels.’ (Samuel Taylor Coleridge, ‘Lectures 1808 – 1819. On literature’. London, Princeton, 1987, pp. 203 – 204.)

Later verscheen de passage over de vier groepen van lezers in diverse, vaak op christelijke leest geschoeide periodieken, tijdschriften en almanakken met ronkende titels, zoals daar zijn: ‘Ward’s miscellany under the superintendence of a society for the advancement of literature, science, and religion’, ‘The evangelical repository and sunday school institute magazine’, ‘The leisure hour: An illustrated magazine for home reading’, ‘The New York mirror: A weekly gazette of literature and the fine arts’, ‘The parterre of poetry and historical romance’, ‘The collegian’ en ‘The Church of England magazine under the superintendence of clergymen of the United Church of England and Ireland’. In alle gevallen komt de eer van het doen van de uitspraak aan Coleridge toe.

© 2013 Leo van der Sterren

woensdag 21 augustus 2013

Aan de telefoon

‘En? Goeie vakantie gehad?’
(…)
‘Ben je nog weggeweest?’
(…)
‘Oe, lekker!’
(…)
‘Hoe lang ben je daar gebleven?’
(…)
‘Oe, lekker zeg!’
(…)
‘Ja, dat wel…’ Zucht.

© 2013 Leo van der Sterren

dinsdag 20 augustus 2013

Gedicht



© 2013 Leo van der Sterren

maandag 19 augustus 2013

Zomerjohan

In 1988 begon de VPRO met Zomergasten, een avondvullend televisieprogramma met een even eenvoudige als aantrekkelijke formule, dat gedurende vijf of zes zondagen in de zomer wordt uitgezonden. De zomergast kiest beeldfragmenten uit en stelt zo zijn favoriete televisieavond samen waarna hij die stukjes film of allerlei andere dingen met een gesprekspartner bespreekt. Door zijn enthousiasme en zijn vertelkwaliteiten was de eerste zomergast, Pierre Janssen, meteen een schot in de roos. Maar in de derde uitzending van het programma werden grote hoogten bereikt, althans zo staat het in mijn geheugen gegrift.

Op 17 juli 1988 had regisseur Pieter Verhoeff de eer om zijn ideale televisieavond te verzorgen. Dat werd een soort ‘the best of the VPRO’-avond, maar het thema dat Verhoeff als een rode draad door zijn collage liet lopen, was het spel dat kunstenaars spelen met werkelijkheid en fictie. Zo vertoonde hij een fragment uit een documentaire waarin, als ik het me goed herinner, twee Duitse heren uitlegden wat de Anathanasius Kircher Society voorstelde en wat haar handelingen waren. Dit fragment representeerde een uitsnede uit de werkelijkheid, maar het had, met twee heren die zichzelf oneindig serieus namen en gewichtig deden, en zich daardoor tot hun eigen karikaturen ontpopten, zomaar een deel uit een uitzending van Van Kooten en De Bie kunnen zijn (waarvan Verhoeff ook een fragment toonde). Ik heb geen idee of Verhoeffs televisieavond nog te bekijken is, maar vermijd ook om dat te onderzoeken. Mocht dat namelijk wel het geval zijn, dan moet ik die uitzending opnieuw bekijken met de kans dat het tegenvalt en mijn herinnering aan die, in mijn ogen legendarische gelegenheid voorgoed verpest wordt.

De uitzending van gisteren raakte bijna aan de ijle hoogten die op 17 juli 1988 bereikt werden. De drie uren met theaterregisseur Johan Simons, iemand die ik tot gisteren niet kende, zaten vol met interessante filmbeelden en boeiende gespreksflarden tussen een gast en een gastheer die beiden op dreef waren. Johan Simons en Wilfried de Jong voelden elkaar aan zodat er iets moois opbloeide op dialooggebied. Misschien kwam het omdat ik niets van Simons wist en daarom onbevooroordeeld bij de beeldbuis kon plaatsnemen, maar ik heb gebiologeerd op het puntje van mijn stoel gezeten.

De avond begon met jeugdherinneringen met een prominente rol voor Simons’ vader die, getekend door een hazenlip, een slecht huwelijk en een gokprobleem, zich desondanks met veel humor door het leven sloeg. Verder stond die jeugd in Heerjansdam in het teken van een rotsvast geloof in de God van de reformatie. Het kon dan ook niet anders dan dat de watersnoodramp van 1953 door God gewild was, zo wist de zevenjarige Johan, toen hij op de ochtend van de eerste februari vaststelde dat het groen van het gras vervangen was door het grijs van het water.

Het leidmotief van deze zitting van Zomergasten was de kunst als onafhankelijke instantie die deel uitmaakt van de cultuur maar tegelijkertijd boven de cultuur (en de maatschappij) hangt en die de cultuur (en de maatschappij) becommentarieert.

Het onderwerp van het spel met werkelijkheid en fictie in de kunst (en het op het verkeerde been zetten van de recipiënten van kunstuitingen) werd aangestipt. Een fragment uit een documentaire over de mensen in een Russisch dorp werd, onder andere door de wijze van filmen, door Simons voorzien van het predicaat ‘kunst’. Maar dat kunstige stak ook vooral in het onvolmaakte.

De fotograaf Jeff Wall daarentegen ensceneert situaties en fotografeert die. Zijn doel is niet slechts het weergeven van een situatie zoals die zich in de werkelijkheid zou kunnen voordoen, maar het creëren van een werkelijkheid die door zijn dramatiek boven de werkelijke werkelijkheid uitstijgt.

En zoals ik mij hier en nu moet inspannen om, Simons parafraserend, weer te geven wat ik bedoel, zo had Simons regelmatig moeite om de gedachten te verwoorden die hem te binnen schoten.

Ook staken er inconsistenties in de discours van Simons wat hij ook ruiterlijk erkende. De frase ‘in het moment zijn’ kwam geregeld in het gesprek terug. De toestand van ‘in het moment zijn’ vergt van de kunstenaar dat die zich vrijmaakt van verleden en toekomst en alleen aan het nu denkt en aan het doel van nu kunst maken. Maar wat later in de uitzending vereist deze toestand volgens Simons juist dat iemand alles wat hij denkt, voelt en dus kan zijn tot uitdrukking brengt. Als iemand dat doet, dan betrekt hij daarin ook zijn verleden en zijn toekomst.

Het ging over Simons’ pogingen om de massa te bereiken, pogingen die erop uitdraaiden dat hij slechts doordrong tot de elite. Uiteindelijk had Simons zich daarbij neer moeten leggen en had hij die elite geaccepteerd als een soort wegbereider in de kunst zonder welke de massa in elk geval nooit tot bij die kunst zou komen.

Wilfried de Jong wilde Johan Simons graag helpen met de juiste wijzen van uitdrukken en deed dat over het algemeen adequaat. Toch voegde hij niet altijd de juist uitleg toe. Naar aanleiding van een fragment uit ‘Van de schoonheid en de troost’ met de Zuid-Afrikaanse schrijver Coetzee, sloeg hij de plank bijvoorbeeld mis. Coetzee gaf in zijn interview met Wim Kayser te kennen eigenlijk helemaal niet geïnterviewd te willen worden. Datgene wat hij, Coetzee, te melden had, dat vertelde hij in zijn boeken die tot stand kwamen na ampele reflectie. Bij een interview ontbreekt de kans om te reflecteren omdat de setting verlangt dat er onmiddellijk antwoord wordt gegeven. Daardoor worden er zaken over het hoofd gezien. De Jong vulde Simons’ gedachtegang aan met een verklarende opmerking dat de taal dus tekortschiet. Maar de taal schiet in dit soort gevallen niet te kort; het is de geest die door het gebrek aan reflectie onvolledig of slordig werkt.

En toen kwam Jeroen Willems. En toen kwamen de emoties bij Simons die, zo gaf hij met gebroken stem te kennen, Willems als zijn zoon had beschouwd. Dit moment vormde de breuk in de uitzending. Simons moest zich echt vermannen om door te gaan. Als De Jong zou hebben voorgesteld om te stoppen, dan was Simons op dat voorstel ingegaan. Maar De Jong loodste zijn gast met groot inlevingsvermogen, met weglating van Jimi Hendrix en met uitgerekend nog een fragment met Jeroen Willems door dit pijnlijke en moeilijke ogenblik.

Gelukkig worstelde Simons dus verder, al bracht het vervolg van het programma niet meer de verve van daarvoor. Naar aanleiding van een prachtig fragment met dirigent Ricardo Muti die protesteerde tegen de afbraak van de cultuur in Italië, ontstak Simons in woede toen Zijlstra ter sprake werd gebracht, de staatssecretaris van cultuur die naar eigen zeggen blij was dat hij geen verstand van kunst had, omdat hij zo gemakkelijker bezuinigingen kon doorvoeren.

Het ging over de doodsangst van een man die nog van alles wil doen, maar die, hoe lang hij ook zal leven, nooit klaar zal zijn, omdat een kunstenaar nu eenmaal nooit klaar is.

Dat wat op een gedenkwaardige avond was uitgelopen, eindigde, toch nog, met Jimi Hendrix.

© 2013 Leo van der Sterren

donderdag 15 augustus 2013

Vrablr 1



© 2013 Leo van der Sterren

maandag 12 augustus 2013

Zomerbea

Gisteravond gaf Beatrice de Graaf acte de présence bij Zomergasten. Een charmante, meisjesachtig ontwapenende spraakwaterval die duchtig college gaf, alsook les in genuanceerdheid. Daartegenover faalden de pogingen van Wilfried de Jong om de diepte van haar geloof te peilen. Want daar zat hij naar te vissen, naar de mate van gelovigheid van zijn gesprekspartner, alsof je zoiets in waarden of gradaties kunt uitdrukken. Vanzelfsprekend blijft het merkwaardig dat een wetenschapper in god gelooft. En één keer versprak ze zichzelf ook toen ze, naar aanleiding van een fragment uit de film ‘Des hommes en des dieux’ en nadat ze terloops een sneer aan het adres van Hans Teeuwen had uitgedeeld, het zinnetje ‘wat er dan gebeurt is in handen van de goden’ uitflapte en die vergissing corrigeerde door alsnog snel ‘God’ te zeggen ter vervanging van het heidense meervoud.

Aard en mate van het geloof van Beatrice de Graaf doorgronden. Op strategisch niveau was het de enige offensieve actie die De Jong ondernam om door te dringen tot de persoon achter de hoogleraar, een daad waarvan hij vooraf had kunnen weten dat die tot mislukken gedoemd was en die dan ook strandde bij de ontboezeming van De Graaf dat zij zichzelf als een ‘gigantische schijtluis’ beschouwde. Nooit ofte nimmer zou deze welbespraakte hoogleraar haar flank blootgeven. En dat was maar goed ook want emotioneel effectbejag – zowel duur als goedkoop – wordt er al meer dan genoeg nagestreefd door de heren en dames televisiemakers.

© 2013 Leo van der Sterren

zaterdag 10 augustus 2013

Droedel 27



© 2013 Leo van der Sterren

Het Sammelsurium 1

‘Sammelsurium’ is een Duits woord dat een ongeordende, onsystematisch aangelegde verzameling van heterogene zaken aanduidt. Het woord komt oorspronkelijk uit een culinaire context. In het Nederduits werd een zuur gerecht dat uit verschillende etensresten was samengesteld een ‘Sammelsur’ genoemd. In de achttiende eeuw kreeg ‘Sammelsur’ een negatieve connotatie. Het woord werd synoniem met een smerig groentemengsel. Later hebben studenten de uit het Latijn stammende suffix ‘-ium’ toegevoegd om het woord een zekere schijngeleerdheid te verlenen.

22.07.2013 Wanneer het weer, in dit geval de warmte, nieuws wordt.

Frank Zappa, ‘Cheepnis’, introductie. Van het album ‘Roxy & elsewhere’ (1975).
‘Let me tell you something, do you like monster movies? Anybody? I love monster movies, I simply adore monster movies. And the cheaper they are, the better they are. And cheepnis in the case of a monster movie has nothing to do with the budget of the film, although it helps. But true cheepnis is exemplified by visible nylon strings attached to the jaw of a giant spider. I’ll tell you, a good one that I saw one time, I think the name of the film was “It conquered the world”. And the…did you ever see that one? The monster looks sort of like an inverted ice-cream corn with teeth around the bottom. It looks like a, like a teepee or a sort of a rounded off pup-tent affair. And ah, it’s got fangs on the base of it, I don’t know why but it’s a very threatening sight. And then he’s got a frown and, you know, ugly mouth and everything. And there’s this one scene where the monster is coming out of a cave. See? There’s always a scene where they come out of a cave, at least once. And the rest of the cast…it musta been made around the 1950’s when the lapels are about like that wide, the ties are about that wide and about this short. And they always have a little revolver that they’re gonna shoot the monster with. And there is always a girl who falls down and twists her ankle. Hey hey! Of course there is! You know how they are, the weaker sex and everything, twisting their ankle on behalf of a little ice-cream corn. Well in this particular scene, in this scene, folks, they ah, they didn’t wanna re-take it ‘cause it musta been so good they wanted to keep it, but they…when the monster came out of the cave, just over on the left hand side of the screen you can see about this much two-by-four attached to the bottom of the Thing as the guy is pushing it out and then obviously off-camera somebody’s goin’: “No! Get it back!”…and they drag it back just a little bit as the guy is goin’: “Kch! Kch!” Now that’s cheepnis. Right. And this is cheepnis here: One two three four... ‘

‘We shall see.’
‘Chelsea?’

‘Da kinnie want da ginnie.’

30.07.2013. Het nieuws van gisteren: een potvis is op het strand van Terschelling gestrand. Sjorren tot het een kapotvis is.

Mensen bedoelen ‘op een gegeven ogenblik’; je hoort ‘gegevenblik’.

In Apeldoorn hebben gewone burgers een zogenaamde 'burgerbank' opgericht.Lang, lang geleden, toen er nog geen banken bestonden, riepen gewone burgers een instantie in het leven die financiële diensten leverde voor andere burgers. Het concept ‘bank’ was geboren. Het zijn altijd gewone burgers die dingen doen. Maar gewone burgers blijven uiteindelijk geen gewone burgers.

Wat hoest het woest in’t oosten.

‘Da ginnie want da kinnie.’

‘I don’t oppose to the islam as a country.’

© 2013 Leo van der Sterren

donderdag 8 augustus 2013

Het massale

Er geldt en telt in deze wereld maar één ding en dat is het grote getal. Vandaar uit laat zich het ultieme doel formuleren waarnaar de strevingen gericht zouden dienen te zijn: de massa bereiken. Kwantiteit, daar gaat het om.

Dat doel – de massa bereiken – heiligt nagenoeg alle middelen, nee, het heiligt alle middelen. Alles en iedereen moet om aandacht schreeuwen. Alles en iedereen moet opvallen, moet groeien, het liefst exponentieel. Datgene wat door de massa genegeerd wordt, ontbeert waarde. Iedereen die niet de menigte aanspreekt, speelt geen rol van betekenis. Daarbij dient de te bereiken doelgroep uit te dijen, dat is niet onbelangrijk. De lat van de kwantiteit wordt almaar hoger gelegd, telkens weer.

Uit de grootsheid van het getal vloeit macht voort. Des te imposanter het getal, des te meer macht. En omgekeerd: naarmate het getal klein is, groeit de machteloosheid. Wie er niet in slaagt om tot de massa’s door te dringen en die achter zich te krijgen, die kan zich slechts wentelen in bare onmacht. Vergetelheid zijn droeve lot. Gefaald. Geflopt. Mislukt zijn leven waarvan hij, als alle menselijke wezens, er slechts één van bezit. Geen tweede kans. Geen hoop. Geen troost.

© 2013 Leo van der Sterren

maandag 5 augustus 2013

Zomernelleke

In de tweede aflevering van Zomergasten leidde Nelleke Noordervliet de kijker/luisteraar eloquent en evenwichtig door haar leven aan de hand van spannende en minder spannende televisiefragmenten die niet zelden iets te maken hadden met de fase van Noordervliets jeugd en adolescentie, het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw – die paar jaren dat er in Nederland en op de Nederlandse televisie zoveel meer kon dan in de jaren ervoor en erna. In tegenstelling tot de eerste uitzending van Zomergasten van dit seizoen maakte Wilfried de Jong nu wel een ontspannen indruk en hoefde hij zich niet te verschuilen achter een scherm van onaandoenlijkheid zoals hij deed bij het ongeleide projectiel Teeuwen. Het werd daardoor wel een minder spannende en soms zelfs ietwat gezapige aangelegenheid.

Nelleke Noordervliet, een vrouw die haar leven voor elkaar heeft en die dat uitdraagt – waar niets mis mee is, begon vrijwel meteen met een semi-gevleugeld woord. De tegenstelling tussen rede en gevoel bestond niet; rede en gevoel versus onverschilligheid, daarin stak de antithese. Daarna kwam haar verlegenheid aan de orde die haar gedurende de jeugdjaren nogal parten speelde, maar die ze ook op gevorderde leeftijd nog steeds niet had overwonnen. De Jong gaf Noordervliet ampele gelegenheid om uit te weiden over haar jeugd, maar de chronologie van haar biografie werd in het verloop van het gesprek niet meer opgepakt.

Begin jaren negentig werd Nelleke Noordervliet geraakt door een optreden van het Théâtre du Soleil die in ‘Les Atrides’ bekende tragedies uit de klassieke oudheid op geheel eigenzinnige wijze interpreteerden en vertolkten. De fragmenten waren helaas kort, maar ze oogden indrukwekkend en grepen inderdaad naar de keel. Dat verklaarde waarom een verder evenwichtige Noordervliet opeens fel werd: hier werd wat voor haar de essentie van het bestaan was, verbeeld. Hoe diende een mens te leven? Wat waren de wetten? Ik moet toegeven dat mij niet helemaal duidelijk was wat zij bedoelde. En wat Nelleke Noordervliet zo emotioneerde aan de overduidelijk gespeelde expressie van ach en wee van de in afschuwelijke kitsch opgetuigde operadiva Jessye Norman bleef mij zelfs een compleet raadsel.

Een kleine keuze uit de fragmenten. Rokende Rotterdamse arbeiders, een rokende Hannah Arendt (het leek wel alsof ze het erom deden), slavernij (‘geen herstelbetalingen’), Bhagwan, Is your brain really necessary?

Op het einde kwam de verlegenheid van Noordervliet nog een keer ter sprake. Die schuchterheid ging gepaard met geldingsdrang die zich in het geval van Noordervliet vertaald heeft in de productie van boeken. Die publieke uitingen veroorzaakten op hun beurt weer een gevoel van schaamte. Maar op het moment dat Noordervliet dat uit de doeken deed, was mijn aandacht al enkele keren verslapt.

Graag had ik de keuzefilm van Noordervliet ‘Z’ nog een keer bekeken. Maar ik moest verstek laten gaan omdat er de volgende dag gewoon gewerkt moest worden en ik dus mijn bed op diende te zoeken. Zomergasten biedt kwaliteit, maar vormt ook de uitzondering op de regel want kwaliteit wordt te vaak naar de uithoeken van de nacht verbannen.

© 2013 Leo van der Sterren

zaterdag 3 augustus 2013

De Praeyland Steam Estate Lawn Mower

Geproduceerd in de decennia ter weerszijden van novecento was de Praeyland Steam Estate Lawn Mower een van de eerste gemotoriseerde grasmaaiers.

De maaier bestond uit een chassis dat een verticale stoomketel torste en de hoogte bedroeg ongeveer één meter tachtig. Het apparaat werd aangedreven door een kleine ééncilinder stoommotor met een groot vliegwiel en een tandwieloverbrenging naar de achterste aandrijfrol. De gehele machinerie was onafgedekt, in die tijd niet ongewoon. De stoomketel werd met olie gestookt in plaats van met steenkool om de werklast van de bestuurder te reduceren; tegelijkertijd sturen en steenkool aanvullen zou een oncomfortabele combinatie hebben opgeleverd.

Het onderhoud van grote grasoppervlaktes zoals gazons bij kastelen en landhuizen, in parken of van speelvelden vergde het nodige arbeidsvermogen wanneer dit met behulp van handgrasmaaiers diende te gebeuren. Oorspronkelijk werd het werk gedaan door een linie van mannen met zeisen, maar toen de kosten van arbeid stegen en de nette coupure van de kooimaaier de norm stelde, diende men een andere manier van maaien te bedenken.

Ofschoon stoom al tientallen jaren als de voornaamste bron van aandrijving gold (maar de concurrent zich al aandiende in de vorm van de inwendige verbrandingsmotor), duurde het tot 1893 voordat de eerste bruikbare gazonmaaier op stoom werd vervaardigd. Deze grasmaaimachine was ontworpen door Jimmy John Jones van de firma Praeyland in Lancashire.

De Praeyland Steam Estate Lawn Mower kon door één persoon bediend worden en nam de noodzaak weg om een trekdier, waarvoor wellicht geen andere taken bestonden, te huisvesten en te voeden. Maar de bedieningsman moest wel vakkundig zijn in de aanwending van de machine die dodelijk onvergeeflijk kon zijn bij onbekwaamheid of onoplettendheid. Zo’n vakman zou dan ook een gepaste beloning bedingen. De machine was bovendien duur in aanschaf en vereiste nauwlettend onderhoud, zoals alle stoommachines.

Anders dan in Frankrijk, hebben er in Engeland nooit systematisch aristocratische koppen gerold.

© 2013 Leo van der Sterren