donderdag 23 april 2009

Brulaap en branieschopper

Op de ochtend van de 22ste april 2009 bestelde ik via internet het boek ‘De kleine keizer’, geschreven door Martin Bril. Ik had de dag daarvoor op de radio gehoord dat Martin Bril met dit boek de VPRO Bob den Uyl prijs 2009 voor het beste reisboek had gewonnen. De schrijver had de prijs echter niet in ontvangst kunnen nemen vanwege zijn ziekte. Ik wist niet dat Martin Bril ziek was, aan welke ziekte hij leed en wat de ernst ervan was. ’s Avonds verkondigde Clairy Polak aan het einde van het actualiteitenprogramma ‘Nova’ plotseling dat Martin Bril overleden was. Bij ‘Pauw en Witteman’ werd er eveneens aandacht geschonken aan het verscheiden van de Amsterdamse schrijver. Hij zou om 18:00 uur gestorven zijn aan de gevolgen van slokdarmkanker, uitgerekend – navranter kon bijna niet – op de dag dat er op Nederland 1 een televisie-uitzending in het kader van het zestigjarige bestaan van het Koninklijk Wilhelmina Fonds Kankerbestrijding plaats zou vinden: ’60 jaar samen tegen kanker’. Ivo Niehe die dat programma presenteerde, kwam via een straalverbinding even in de uitzending van ‘Pauw en Witteman’ en toonde zich een moment lang zichtbaar aangeslagen.

Nogmaals, het feit dat ik geen benul van de ziekte van Martin Bril had, spreekt boekdelen: ik had niets met hem. Ik had nog nooit een letter van hem gelezen, geen enkel boek, geen enkele column in de Volkskrant. ‘De wereld draait door’ zie ik maar zelden en die keren dat het programma mij overkwam en dat Martin Bril erin optrad, vond ik hem maar een brulaap of een branieschopper. Een soort Jan Mulder, maar dan met een tikkeltje meer intellectuele bagage dan de vleesgeworden nepverontwaardiging. Ik had enkel en alleen op 22 april ’s morgens vroeg om 8:00 uur dat boek van hem besteld omdat ook ik altijd in Bonaparte geïnteresseerd ben geweest. Bovendien had hij met zijn boek een prijs gewonnen die ik hoog acht, al zal dat meer aan de naamgever van de prijs gelegen hebben dan aan de aard van de boeken.

Toen ik ’s avonds van de voor mij onverwachte dood van Martin Bril vernam, ontstelde dat nieuws me meer dan ik verondersteld zou hebben als ik er vooraf aan gedacht zou hebben. Ik was oprecht geschokt en moest een traan wegslikken. Waarom was ik zo ontdaan over het overlijden van iemand die ik weliswaar niet haatte of minachtte, maar die ik ook niet perse een warm hart toedroeg? Een brulaap, een branieschopper immers. Een soort Jan Mulder enzovoort. Ging het om plaatsvervangende rouw zoals de collectieve uitbarstingen van smart, bijvoorbeeld tijdens de uitvaarten van bepaalde Bekende Nederlanders, eigenlijk symptomatisch zijn voor de schrikwekkende droefheid waaraan mensen lijden? Een droefheid die teweeg wordt gebracht door de desillusie die het leven mensen voor de voeten kan gooien? Of reageer ik, zelf net vijftig geworden, emotioneler dan voorheen op de dood van een leeftijdsgenoot? Of is het toch een algemenere angst voor de dood? Ik weet het niet. Ik kan er geen vinger op leggen. Dat laatste nu bevalt mij in het geheel niet. Ik kan voor alle dingen altijd verklaringen aanvoeren die toereiken. Ik vind dat als een mens geen bevredigende verklaringen voor verschijnselen kan aandragen, hij te kort schiet, niet in het minst omdat zo iemand in de regel te lui is om echt na te denken. Wie zich aan reflectie en meditatie overgeeft, kan alle fenomenen interpreteren. Waarom lukt het mij dan niet om mijn eigen gevoel van rouw te expliciteren?

De dag na de dag van het overlijden van Martin Bril. Zojuist heb ik zijn boek over Napoleon Bonapart ontvangen. Voorin en achterin het boek staan kaarten van de twee meest befaamde veldslagen uit de militaire carrière van de grote keizer: Austerlitz en Waterloo. Die laatste locatie heb ik zelf in 1987 bezocht. Wie enigszins op de hoogte is van het verloop van de slag bij Waterloo, kan in zijn verbeelding het spektakel overdoen. Het landschap lijkt nauwelijks veranderd en bepaalde aspecten van het decor zijn nog goed herkenbaar: de twee heuvelkammen en het ondiepe dal daartussen, de boerenhoeven, bepaalde wegen. Het bezoek aan Waterloo heeft een diepe indruk op mij achtergelaten – maar alleen dankzij het feit dat ik er veel over gelezen had en mijzelf aldus in staat had gesteld om verschijnselen uit het verleden in mijn hoofd te reconstrueren. Zo kwam dat landschap weer even tot een leven dat geweest was. Kennelijk hadden Martin Bril en ik dus toch iets meer gemeen dan alleen oppervlakkige toevalligheden als leeftijd en schrijverschap.

© 2009 Leo van der Sterren.

zaterdag 11 april 2009

Daidallein #5


Het nieuwe nummer van ‘Daidallein, E-schrift voor neo-maniëristische literaire teksten’ is verschenen.

Daidallein #5 bevat bijdragen van Amarantha Groen, Deel de Jong, Gerard Scharn, Leo van der Sterren en Lembert Tigghelaar. Amarantha Groen publiceerde al in Krakatau en Meander en heeft voor Daidallein drie fraaie gedichten afgestaan. Gerard Scharn draagt met ‘mooie etcetera’ een provocerende enumeratie bij – maar wat is literatuur anders dan een opsomming van feiten en gebeurtenissen en de reflectie daarop? De inbreng van Leo van der Sterren bestaat uit een zestal gedichten en een kort verhaal. Lembert Tigghelaar is in paniek geraakt en zijn beeld van de toestand van de wereld vertoont apocalyptische trekken.

Afgezien daarvan staat Daidallein #5 in het teken van de kritiek. Allereerst zal kort worden ingegaan op de rol en status van de recensent van literatuur in dit, voor literaire critici blijkbaar kritische tijdsgewricht. Dan staat er een recensie van twee dichtbundels in Daidallein #5: ‘De toekomst van vroeger’ van Jaap Tempelman en ‘It was a boring conversation anyway’ van Jess de Gruyter. Ten slottte bevat het nummer een kritisch opstel over de exploratie van het verschijnsel poëzie door Joris Lenstra en de weerslag daarvan in een aantal essays die verschenen in Meander en blue turns grey.

http://www.daidallein.nl/

© 2009 Leo van der Sterren.

dinsdag 7 april 2009

Verboden toegang


De volken drommen wittig op het veld.
De wereld waast en siddert. Hoe lang
duurt het nog voor de tijd ooit telt?
Wanneer verkrijgt het einde toegang?

Geknikte kruin beknelt de boom.
De bloemen van het kwade tarten
de metastasen van de vrome droom.
Zo lang de deugd niet tegenspartelt!

Een slagboom sluit de heuvel onheus af.
De stilte speelt de kaders naar de keel.
Verkast kadaster, droevig grafwerk. Hoe lang
voordat het doel verjaart, als straf?
Wanneer, leedwezen, breekt het deel
van doem en krijgt genade toegang?

© 2009 Leo van der Sterren.