maandag 10 november 2014

Nada’s hoorn van Cornucopia 14: de zesde strofe

‘Lezers zijn stel je je voor net als jonge vaders’, zo begint de zesde strofe van ‘Dichters storten zich namens de mensen’. Maar lezers zijn helemaal niet als jonge vaders. De relatie die in de metafoor gelegd wordt, gaat de voorstelling juist te boven. De vergelijking gaat mank. De tijd dat metaforen de lezers het idee moeten geven dat er een waarheid als een koe wordt aangeboord, ligt in een lang en voorgoed afgerond verleden.

Maar toch, de lezer die het gedicht ‘Dichters storten zich namens de mensen’ serieus neemt, die zal er een draai aan dienen te geven. Begrip voor uitingen van moderne kunst waarin niet zelden de band tussen werkelijkheid en kunstuiting ontbreekt, staat of valt met de daad van het al dan niet serieus nemen van die kunst in plaats van botweg de stelling te lanceren die te vaak gehoord wordt in verband met moderne kunst: ‘dat kan mijn kind van twee ook.’

‘Mijn kind van twee.’ We zijn weer bij de jonge vaders die de dichter op een lijn stelt met de lezers. Je ziet het al helemaal voor je als een scene uit een film. Het kind is geboren, maar is er met de keizersnede niet ook iets misgegaan? De jonge vaders weten niet wat hen wedervaart. Ze hebben geen idee hoe ze de dingen die hen overkomen moeten interpreteren. Ze vragen zich af of ze iets moeten doen, en zo ja, wat. Terwijl ze ijsberen op de gang van het ziekenhuis piekeren ze zich suf. Ze horen van alles maar kunnen dat niet duiden zoals de lezers van de gedichten van Oosterhoff eveneens voor een raadsel staan. De verwarring van de lezers die geconfronteerd worden met moderne poëzie, lijkt op die van jonge vaders.

Geheel in de traditie van modernisme en postmodernisme laat Oosterhoff de dingen welbewust en met opzet in het ongewisse. Hij verhaspelt. Hij sticht verwarring. Hij ontregelt. Hij slaat stappen over in de registratie van zijn associëren. Hij zet dingen op losse schroeven. Hij probeert de lezer op het verkeerde been te zetten. Alle dingen zijn immers al op een eenvoudige manier gezegd, op een wijze die geen recht doet aan de complexiteit van het bestaan. Aan deze omstandigheden ontleent de lezer een plicht. Wil hij zich echt ‘lezer’ mogen noemen, dan heeft hij de plicht om zich langdurig en geconcentreerd met het gedicht bezig te houden. Hij moet erin kruipen. Maar die plicht geeft ook rechten. Het recht namelijk op een subjectieve interpretatie van de tekst.

Intussen maakt een figurant zich op om zijn rol in het drama te vervullen. De storyboard toont het beeld van een ziekenhuisgang. De jonge vaders staan daar te wachten, in onzekerheid verkerend, overmand door panische gevoelens. De figurant mag een loopje maken en passeert de jonge vaders. Maar op deze bladzijde van de storyboard staat een groot zwart kruis door de tekening want de scene zal niet gebruikt worden voor de film. Waarom wordt de scene dan opgenomen? En welke parallel valt daaruit te trekken? Want hoe zit het dan met gedichten? Die worden ook gemaakt terwijl van te voren al vaststaat dat ze nauwelijks en eigenlijk dus niet gebruikt worden. Ontluikt het besef dat datgene waar jij, kruimel op de rok van het universum, jezelf met hart en ziel in stort, volkomen zinloos is of zal zijn.

© 2014 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten