Met zijn dichtwerk en ook met zijn beeldende kunst plaatst Lucebert zich demonstratief in de traditie of liever gezegd: de anti-traditie van hen die het contract aan hun laars lapten en het braken. Gedurende de eerste jaren van zijn publieke optreden staat Lucebert bekend als een baanbrekend en vooraanstaand avant-gardist – er hangt zelfs een zekere beruchtheid om het personage Lucebert.
George Steiner heeft het moment van contractbreuk – rond 1870 – uitgebreid beschreven in zijn boek ‘Real presences’. Hij stelt dat het contract dat de relatie tussen betekenaar en betekende vastlegt, uiteindelijk, in allerlaatste instantie, gelegen is in het feit dat een mens in een god kan geloven. Hoezeer dat geloof ook ingebed zou zijn in de menselijke aard of zelfs genetisch bepaald lijkt te zijn, de inachtneming van de afspraak dat een roos in de eerste plaats een ‘bloem met doornen op de stengel’ is en een hamer in eerste aanleg een ‘stuk gereedschap bestaande uit een kop op een steel waarmee je op een spijker kunt slaan’ vertegenwoordigt een even vrijwillige daad als het geloven in een god. Een individu hoeft zich dan ook niet aan die afspraak te houden. Hij kan ook de conventie negeren en zijn eigen plan trekken, daarmee niet alleen onbegrip, chaos en conflicten veroorzakend waar dat wellicht niet nodig zou zijn, maar ook een, in Steiners ogen, fundamentele waarde van het mens-zijn verwerpend, namelijk dat de wijze waarop mensen met elkaar omgaan, afgesproken en geregeld is, en verankerd in geschreven en ongeschreven regels. Volgens Steiner komt datgene waar de ethiek zich mee bezig houdt, uiteindelijk voort uit een hogere sfeer dan het menselijke brein of hart.
De brekers van om het even welk ethisch contract maken de relatie tussen de mens en de god kapot. Zij rukken de mens los van wat zijn goddelijke oorsprong kan worden genoemd. Zij verklaren god dood. En uiteindelijk dementeren zij de aanwezigheid van god totaal: god kan niet gestorven zijn, want er heeft nooit zoiets als ‘god’ bestaan. Dat is in een notendop waartegen Steiner ageert. Hij is overtuigd van het bestaan van die god.
Nu doet zich het feit voor dat de dichter van ‘apocrief / de analphabetische naam’ zich in 1947 heeft laten dopen en tot de rooms-katholieke kerk is toetreden, een gebeurtenis die (in principe terecht) weinig ruchtbaarheid heeft gekregen omdat zij in de privésfeer thuishoort en dus niemand anders iets aangaat. Zelfs een Oegema was onkundig van dit feit toen in 1999 diens ‘Lucebert, mysticus’ het licht zag. Een individu dat publiekelijk bekend is, wordt echter door meer schijnwerpers beschenen dan iemand die relatief gezien in de anonimiteit existeert. In het geval van Lucebert zijn diens bekering en doop uiteindelijk toch aan het licht gekomen. Deze feiten zijn van belang omdat zij het werk dat hij tot stand heeft gebracht, in een totaal ander daglicht kunnen plaatsen. Theo Salemink heeft een boek geschreven over de Luceberts katholicisme, ‘Een andere Lucebert’, dat in 2008 werd gepubliceerd. De tekst van de achterflap: ‘Een raadsel. In 1947 liet de bekende Nederlandse avant-garde-dichter/schilder Lucebert zich dopen. Het was de tijd van het Rijke Roomse Leven. Als katholiek “bekeerling” werd hij niet beroemd, wel als dadaïst, als “keizer van de vijftigers”, als schilder en dichter die een kleine, mooie revolutie afdraaide en tegelijk een mystieke toon van seculier gehalte liet klinken. Uitzonderlijk in Nederland. Criticaster van potentaten en prelaten. Icoon van de Nederlandse avant-garde. Modern, seculier, verlicht. Omstreden in het katholieke milieu van toen.’
De schrijver van de tekst op de achterflap vervolgt: ‘De vraag blijft: waarom liet hij zich laten dopen en speelde deze stap nog een rol in zijn later werk als dadaïstisch dichter en schilder? Er zijn auteurs die geschreven hebben over de religieuze kant van Lucebert. Zij hadden vooral oog voor de invloed van meer esoterische of marginale tradities: zen-boeddhisme (Bert Schierbeek), gnosis (Cornets de Groot), kabbala en religieuze Romantiek (Anja de Feyter), mystiek (Oegema). Dit boek wil een “andere Lucebert” zichtbaar maken, een kunstenaar op het snijvlak – niet raakvlak – van avant-garde en katholicisme. Het boek vertelt van Luceberts worsteling met het katholieke idioom dat spreekt van schepping, paradijs, zondeval, kwaad, incarnatie, Christus, kerk, verbond, lijden, sterven, verlossing en verrijzenis. Hij transformeert deze traditie grondig. De oude “bovennatuurlijke” beelden worden onder vuur genomen, afgewezen, omgebouwd, op hun voeten gezet. Een worsteling in een door Dada, Nietzsche en Auschwitz getekend mentaal landschap gedurende een halve eeuw.’
Zo’n reclametekst belooft wat.
Wordt vervolgd.
© 2013 Leo van der Sterren
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten