‘Diep onder de kath. kerk in de ichtus-lärm
hoor ik de vlugge vleugelslagen v.d. engel U:
waarom zwijg je zolang en waarom
hoor je ons allen niet horen
tegen de (adv.) voor Ritz’ Red FIRE
die zij beminde die ik beminde
onder de ampelus
bij het Angelus
naar uw WOORD geschiede A & Ω oh’
Toen uitgeverij Stols in 1951 Luceberts dichtbundel ‘triangel in de jungle / de dieren der democratie’ publiceerde, lag een andere verzameling gedichten, ‘apocrief / de analphabetisch naam’, al maanden bij uitgeverij De Bezige Bij te wachten op een beslissing over de uitgave ervan. Dat boekje, ‘apocrief / De analphabetische naam’, verscheen dus later (1952) dan ‘triangel in de jungle’, maar vormde wel het ‘historische debuut’ van de jonge dichter.
De titel ‘apocrief’ verwijst naar teksten in het religieuze domein die in dezelfde tijd zijn ontstaan als de geschriften van het Oude en Nieuwe Testament, maar die uiteindelijk in de selectieprocedure die tot de canon van de bijbel leidde, afvielen. Deze, van de officiële lijn afwijkende teksten raakten echter niet in vergetelheid; integendeel, allerlei religieuze groepering namen bepaalde apocriefe boeken of passages van de apocriefen onder hun hoede en baseerden hun doctrines erop. De Katholieke Kerk reageerde met verbod en straf. De apocriefe geschriften belandden in de sfeer van de heterodoxie. Het ondergrondse bestaan ervan verhoogde de aantrekkingskracht. Het verbod van iets verleent immers altijd spanning aan dat iets.
Lucebert geeft met de titel ‘apocrief’ te kennen zich buiten datgene te plaatsen wat officieel gesanctioneerd is, hij situeert zich buiten de orthodoxie. ‘Ik verkondig een boodschap die afwijkt van de conventie of van wat gangbaar is,’ lijkt hij met de titel te willen zeggen. Associaties met ketterschap en dwaalleren dienen zich aan. Maar ook met waarheden die afwijken van de algemeen geaccepteerde of opgelegde waarheid – en die op grond daarvan door sommigen als meer authentiek worden ervaren. Rebellie ligt op de loer. Er wordt op de poorten van de gevestigde orde geslagen. Lucebert nam de goegemeente, ingebed in zich boven de kritiek verheven wanende hierarchieën en structuren, op de korrel. Hij fulmineerde tegen instituten en notabelen, tegen de (klein-)burgerlijke moraal en christelijke waarden. Dat maatschappelijke complex vormde het voorwerp van hoon en woede voor de jonge, geëngageerde bohemien met zijn dichterlijke aspiraties.
Wat betreft ‘de analphabetische naam’, dat is de naam die niet met de letters van het alfabet geschreven wordt. Maar ‘de analphabetische naam’ verwijst ook naar datgene wat niet kan worden uitgedrukt met woorden: gevoelens van liefde, geluk of seksueel genot bijvoorbeeld. Wellicht representeert de analfabetische naam emblematisch datgene waarover niet gesproken kan worden. Er kunnen wel klanken worden uitgestoten maar die klanken ontberen een semantische dimensie. De analfabetische naam is dus wel te uiten, maar niet te prononceren, omdat de naam niet met letters gespeld is. Indien de alfabetische naam dient ter identificatie van iemand of iets, dan doet de analfabetische naam het tegenovergestelde. De gebruiker van de alfabetische naam houdt zich aan het contract dat de bezegeling vormt van de afspraak dat er met de lettercombinatie ‘roos’ een ‘bloem met doornen op de stengel’ bedoeld wordt en met het woord ‘hamer’ een ‘stuk gereedschap bestaande uit een kop op een steel waarmee je op een spijker kunt slaan’. De gebruiker van de analfabetische naam pleegt contractbreuk. Hij weigert categorisch om het woord ‘roos’ enkel en alleen in verband te brengen met de bloem. Voor hem hebben de andere betekenissen evenveel waarde: ‘roos’ is het middelpunt van een schietschijf of een huidziekte die schilfers veroorzaakt of een deel van een kompas of het zinnebeeld van de liefde. En met het woord ‘hamer’ kan ook een deel van het gehoororgaan of deel van een uurwerk of klok of piano aangeduid worden. Of ‘mijn hijgen’. Hij die de analfabetische naam in artistieke zin aanwendt, voert de dubbelzinnigheid zo ver mogelijk door. Bij hem vormt de dubbelzinnigheid een doel op zich, context of geen context. En zo verliest de taal de semantisch vaste bodem onder haar voeten. Die harde grond verandert in drijfzand. De wegen van betekenaar en betekende scheiden zich. Willekeur en anarchie dienen zich aan – in dienst van contramine en rebellie. Hu we wie!
Wat beweegt (prominente) taalgebruikers ertoe om zich aan de clausules van de overeenkomst te onttrekken die aan de basis van het taalgebruik van mensen ligt? Sommigen verwerpen de afspraak omdat die daad vernietiging tot gevolg heeft en omdat hun nihilistische aard hen dwingt om te vernietigen wat vernietigd kan worden. Voor anderen liggen er, meer ideologisch bepaald, revolutionaire of anarchistische motieven aan ten grondslag. Weer anderen willen onthullen hoe teer en broos het contract is: de taalanalisten die aantonen dat taal gebruiken in feite slechts spelen is. En het zijn de taalcritici die aanvoeren dat de ongeregeldheid van het spel niet in verhouding staat tot de potentiële macht van de taal als instrument in dat spel. Zij leggen bloot hoe gemakkelijk het is om de taal bewust of onbewust verkeerd te gebruiken. Zij waarschuwen voor de breekbaarheid van het bouwwerk van de semantiek.
Ware woordkunstenaars streven er op enigerlei wijze naar om het taalcontract aan de kaak te stellen of te ondermijnen of zelfs te verbreken. Van de ene kant staan hen de uitbreiding en vernieuwing van communicatiemiddelen voor ogen, omdat de geijkte methoden van kennisgeving in hun beleving tekort schieten. Zij zoeken naar nieuwe mogelijkheden. Zij reizen af naar de grenzen van de taal. Zij overschrijden die grenzen omdat zij vinden dat met ‘normale’ taal niet alles wat zij voelen en denken, kan worden uitgedrukt. Anderzijds drijft hen het oogmerk om het aantal ingewijden dat deel mag uitmaken van de kring van communicatie en toegang krijgt tot informatie die aan anderen onthouden dient te worden, juist zo klein mogelijk te houden. Zij coderen de taal, maken er geheimtaal van. Woordkunstenaars die het nog weer over een andereg boeg gooien beogen juist op deze deconstruerende, de fundamenten van de taal aantastende wijze van werken de middelen van communicatie ter discussie te stellen, omdat immers niets is wat het is. Maar ook ontwrichting van een orde of schijnbare orde kan woordkunstenaars ertoe brengen om anders met de taal om te gaan dan de kudde doet. En dat, zoals gezegd, in het kader van een bredere, soms zelfs ideologisch bepaalde opstandigheid – denk bijvoorbeeld aan bepaalde surrealisten die zich tot een rechtlijnig communisme bekeerden.
Wat er ook van Lucebert beweerd wordt, er zal consensus bestaan over de stelling dat Lucebert als een heuse woordkunstenaar geldt, en voor wat het Nederlandse taalgebied betreft wellicht zelfs de meest heuse van de vorige eeuw.
Wordt vervolgd.
© 2013 Leo van der Sterren
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten