zaterdag 5 januari 2013

Apollinaire en Annie























In mei 1904 betrad Guillaume Apollinaire op het station Saint Lazare in Parijs de trein die aansluiting gaf op de veerboot naar Engeland. Eenmaal aangekomen op Victoria Station in Londen meldde hij zich in Chingford bij zijn vriend, de Albanese publicist Faik Konica, bij wie hij zou logeren. Daarna wijdde hij zich onmiddellijk aan de heilige taak die hij zichzelf in zijn buitenzinnige verliefdheid had opgelegd. Ondanks het feit dat zij al zijn huwelijksaanzoeken had afgeslagen, begon Apollinaire de jonge Engelse vrouw Annie Playden opnieuw het hof te maken, in een laatste poging haar voor zich te winnen.

Na zijn Stavelotse avonturen had Apollinaire – zich dan nog afwisselend Wilhelm de Kostrowitzky, Guillaume de Kostrowitzky en Guillaume Apollinaire noemend – Annie Playden in 1901 voor het eerst ontmoet. Beide jongelieden zijn dan in dienst van Élinor Hölterhoff, burggravin van Milhau, Annie als gouvernante, Wilhelm als leraar Frans voor de dochter van de burggravin, Gabrielle. Wanneer de burggravin voor een lang verblijf naar Duitsland afreist waar haar familie woont, maken Annie en Wilhelm deel uit van het gezelschap. Het (amoureus getekende) verblijf in onder andere het Rijnland zou Apollinaire inspireren tot de gedichten die hij later bundelde onder de noemer ‘Rhénanes’. Maar ook buiten die afdeling van zijn bundel ‘Alcools’ zijn er Rijngedichten te vinden, en vaak gaat het om expliciete liefdesgedichten. In augustus 1902 eindigt het contract dat Apollinaire met de burggravin gesloten heeft en keert hij terug naar Parijs. In november 1903 reist Apollinaire voor de eerste keer naar Londen om Annie te overtuigen van zijn liefde. Hij logeert dan eveneens bij Faik Konica, maar nu in Oakley Crescent, Islington. Deze eerste queeste eindigt weinig succesvol want Annie weigert in te gaan op Apollinaires aanzoeken.

Afgezien van enkele kiekjes was er tot 1951 niet zoveel bekend over Annie Playden. Geboren in 1880 zou deze gouvernante en onderwijzeres aan een zondagsschool blauwe ogen en een kuiltje in haar kin hebben gehad en voorzien zijn geweest, zoals haar aanbidder weinig eerbiedig in juli 1902 in een brief aan zijn vriend James Onimus schreef, van ‘épatante des nichons et un cul (!)’ (‘Œuvres complètes de Guillaume Apollinaire’, band 4, Parijs, 1966, p. 715). In de gedichten waartoe Apollinaire door zijn weelderig geproportioneerde minnares geïnspireerd werd, komt de persoon Annie Playden er bekaaid vanaf. Maar uit het grote hoeveelheid gedichten die in het teken van Apollinaires liefde voor Annie staant, blijkt wel hoe gek van verliefdheid de Engelse jongdame hem had gemaakt. ‘Annie’, ‘L'Émigrant de Landor Road’ (de straat in Clapham waar de familie Playden woonde, op nummer 75), ‘La Chanson du Mal-Aimé’, het zijn slechts enkele gedichten uit wat een grote reeks blijkt te zijn. Maar al die poëtische getuigenissen laten uiteindelijk veel meer los over de jonge dichter dan over de vrouw die hij tot over zijn oren beminde.

Vijftig jaar later vonden Amerikaanse kenners van Apollinaire de voormalige geliefde van de dichter terug. Annie Playden had sinds de laatste keer dat Apollinaire haar visiteerde, in 1904, in de Verenigde Staten geleefd en was er getrouwd met een zekere Postings. Diverse malen werden er vraaggesprekken met mevrouw Postings gevoerd. Daarin verklaarde ze onder meer dat ze Londen verlaten had omdat ze Kostrowitzky’s jaloezie en de daaruit voortkomende gewelddadigheid die hij van het ene op het andere moment aan de dag kon leggen, vreesde. Toen zij samen in Duitsland verkeerden als bedienden van de burggravin van Milhau, had hij haar, alvorens haar ten huwelijk te vragen, fijntjes gewezen op de steilheid van de bergwand. En hoe dodelijk een eventuele val zou uitpakken. En in Londen had hij op zeker moment gedreigd om de voordeur van 75 Landor Road in te trappen toen Annie’s ouders haar verboden hadden om de deur voor hem te openen. Om een einde te maken aan het gestalk door de lastige Fransman, vertelde Playden hem dat zij naar Amerika zou vertrekken. Dat was ze niet echt van plan, ze zei het om van hem af te komen. Maar toen haar dreigement geen effect sorteerde, zat er niets anders op dan de daad bij het woord te voegen. En dus vertrok ze niet lang daarna naar Californië waar ze een betrekking als gouvernante aanvaardde.

In 1951 had Annie Playden geen idee dat Kostro, zoals zij hem altijd genoemd had, de naam Apollinaire had aangenomen en dat hij wijd en zijd beschouwd werd als de grootste Franstalige dichter van de twintigste eeuw. Ook wist ze niets van de gedichten van zijn hand die in het teken stonden van hun affaire, waaronder dus dat beroemde ‘La Chanson du Mal-Aimé’ waarin hij zijn gebroken hart uitstort. Over Annie, ‘me rendirent si malheureux’.

© 2013 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten