zondag 22 april 2012

Coleridges ‘Notebooks’ 6

In haar biografie getiteld ‘Perdita/Royal mistress, writer, romantic’, over de Engelse actrice, courtisane en schrijfster Mary ‘Perdita’ Robinson (1757 – 1800) die gedurende de laatste maanden van haar leven korte tijd bevriend was met Coleridge, typeert Sarah Gristwood Coleridges houding ten opzichte van vrouwen en seksualiteit als volgt: ‘Coleridge was simultaneously fascinated and appalled by female sexuality.’ Gristwood suggereert vervolgens dat Mary Robinson exact aan dat beeld voldeed en dat Coleridge om die reden (en niet vanwege haar poëzie, want zo goed was die nu ook weer niet en dat zag Coleridge ook wel in) door Robinson gefascineerd werd. Haar bestaan kenmerkte zich immers door het feit dat zij zich bewogen had tussen twee uitersten: zij belichaamde zowel de ‘high-class tart’ als de (naar het feminisme neigende) pre-Victoriaanse ‘bluestocking’. Overigens is datgene wat Gristwood in haar treffende volzin kernachtig samenvat, door Norman Fruman uitvoerig beschreven in het laatste, huiveringwekkende deel van zijn Coleridge-gehaktmalerij ‘The damaged archangel’.

In oktober 1802 pent Coleridge – dan al een nachtmens die in de stille uren dat alle andere mensen slapen, hele bibliotheken verslindt en de meest uiteenlopende kwellingen ondergaat – de volgende notitie in notebook 21 neer die illustreert dat het vrouwelijke geslacht bij hem reacties kon uitlokken die niet helemaal of zelfs helemaal niet volgens normale patronen verliepen.


‘October 3 – Night – My Dreams uncommonly illustrative of the non-existence of Surprize in sleep – I dreamt that I was asleep in the Cloyster at Christs Hospital & (had) awoken with a pain in my hand from some corrosion/boys & nurses daughters peeping at me/ On their implying that I was not in the School, I answered yes I am/I am only twenty – I then recollected that I was thirty, & of course could not be in the School – & was perplexed – but not the least surprize that I could fall into such an error/ So I dreamt of Dorothy, William & Mary – & that Dorothy was altered in every feature, a fat, thick-limbed & rather red-haired – in short, no resemblance to her at all – and I said, if I did not know you to be Dorothy, I never should suppose it/ Why, says she – I have not a feature the same/ & yet I was not surprized –

I was followed up & down by a frightful pale woman who, I thought, wanted to kiss me, & had the property of giving a shameful Disease by breathing in the face/

& again I dreamt that a figure of a woman of a gigantic Height, dim & indefinite & smokelike appeared – & that I was forced to run toward it – & then it changed to a stool – & then appeared again in another place – & again I went up in great fright – & it changed to some other common thing – yet I felt no surprize.’

Samuel Taylor Coleridge, ‘The Notebooks of Samuel Taylor Coleridge’. Volume I. 1794 – 1804. Text. Lemma 1250.


Als na de dood van Mary Robinson in december 1800 haar dochter, Maria Elizabeth Robinson, bij Coleridge het verzoek neerlegt om een gedicht van hem in een bloemlezing, getiteld ‘The wild wreath’, ter nagedachtenis aan haar moeder op te mogen nemen, weigert hij dat: hij wil zich niet publiekelijk associëren met een vrouw die zich in haar latere leven ontpopt had als een verdienstelijke schrijfster en toonbeeld van deugdzaamheid, maar die eerder in haar turbulente bestaan een twijfelachtige reputatie had opgebouwd. Gedurende enige jaren viel Mary Robinson niet weg te branden uit de kranten en van de spotprenten. Zij was beroemd als actrice en berucht als courtisane en minnares van (onder anderen) de dan nog minderjarige Prince of Wales. Dat leverde haar invectieven op die haar nog lang bleven aankleven, zoals ‘mercenary strumpet’ en ‘royal harlot’ (zie Uitpost Kephala van 31 maart 2012).

In een lange, enigszins hysterische brief uit 1802 aan dochter Robinson legt Coleridge omstandig uit waarom hij geen gevolg kan geven aan haar verzoek. ‘Your Mother had indeed a good, a very good, heart – and in my eyes, & in my belief, was in her latter life a blameless Woman.’ In haar latere leven viel Mrs. Robinson niets te verwijten, zegt Coleridge, maar in de tijd daarvoor dus wel, dat is het wat hij – die op dat moment in zijn bestaan ideologisch op weg is van radicaliteit naar een keurigheid die soms naar het kleinburgerlijke doorslaat – hier impliceert. Desondanks wordt in ‘The wild wreath’ het gedicht ‘The mad monk’ van hem opgenomen. Dus hetzij Coleridge heeft naderhand alsnog toestemming gegeven, hetzij Maria Elizabeth Robinson heeft zijn weigering eenvoudigweg genegeerd.

Overigens was Coleridge niet de enige die zich na de dood van Mary Robinson van de voormalige beruchte courtisane distantieerde. Na de frivole laatste decennia van de achttiende eeuw begon Engeland op moreel gebied langzamerhand te veranderen, als het ware anticiperend op de morele strengheid van tijdens de regering van de koningin wiens naam voor altijd verbonden is met een groot deel van de negentiende eeuw, maar wiens geboorte pas zeventien jaar na 1802 zou plaatsvinden, een strengheid die overigens niet verhinderen kon dat mensen zich volop aan allerlei uitspattingen bleven overgeven – het moest alleen nog meer dan vroeger in het geheim plaatsvinden.

© 2012 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten