maandag 4 november 2013

Feuilleton: Wamoete 5



Bijna twee decennia na de dramatische dag van de moord op Praterke en de verdwijning van Jeu Goumans, bijgenaamd Stokker, en Scheve Zeik moest de begraafplaats van Wamoete geruimd worden omdat er buiten het uit zijn voegen gebarsten dorp een nieuw, efficiënt kerkhof werd aangelegd vlakbij het eerste industrieterrein van de streek daar in het uiterste zuiden van de mooie, brave provincie in het zuiden van ons geliefde vaderland. Toen doodgraver Putse Hein bij het graf van Praterke aan de gang toog, kon hij zijn ogen niet geloven. Op dezelfde wijze als Ruftenrein vele jaren geleden alarm had geslagen toen hij op het lijk van Praterke was gestuit, zo luidde Putse Hein nu in paniek de noodklok. Hij haalde de notabelen erbij die op hun beurt de vier P.’s, intussen bejaard en gepensioneerd, sommeerden om te komen. De vier P.’s draafden braaf op, maar konden niet veel meer doen dan vaststellen dat de stoffelijke resten van Praterke zich vermenigvuldigd hadden sinds men die resten vele jaren geleden ter aarde had besteld om er vervolgens zand over te doen. In het graf lag niet één skelet, er lagen er twee. Twee geraamtes, twee schedels, twee paar tanden waarvan er één onmiskenbaar toebehoorde aan Scheve Zeik. En…zo merkte veldwachter Philipsen op, geagiteerd aan wenkbrauwen en snor plukkend: de talisman in de hoedanigheid van een rode edelsteen die om de hals van Praterke had gehangen toen die begraven werd, was verdwenen. Hoe verwoed doodgraver Putse Heins ook zocht te midden van de weinige resten van de doodskist en de botten, de talisman was weg. Dat, zo beklemtoonde Putse Heins, kon empirisch worden vastgesteld.

Na al het geploeter hing de doodgraver tegen een scheve grafsteen te hijgen als een paard. Met een vuile doek veegde hij zand en zweet van zijn gezicht. ‘Godnondeju,’ vloekte hij. Ondanks de voortschrijdende moderniteit met zijn demasqué der mythen en ondanks zijn blijk van positivisme hield hij diep van binnen met huid en haar vast aan zijn anachronistische bijgeloof. Met zijn vloek gaf hij te kennen het geloof te zijn toegedaan dat diegene die hier had gelegen uit de dood was opgestaan en twee anderen voor het lijden dat hem was aangedaan, had laten boeten. Of, nog erger, dat de verzameling geesten in Wamoete en omstreken er een nieuwe bij had. En niet zomaar eentje. Nee, een lastige, een linke, een lugubere. Burgervader Patterjé prevelde ‘merde’ en ‘mon coeur’. Veldwachter Philipsen fronste zijn wenkbrauwen en streek met zijn vingers over zijn martiale snor. Het maalde door zijn hoofd want het raadsel trof hem als zijnde te machtig. Onderwijzer Pospoom schudde zijn hoofd in woeste wanhoop, terwijl zijn twijfel aan de nut en noodzaak van de pedagogie naar ijle hoogten steeg. Pastoor Peels sloeg gehaast een kruis alsof hij een vlieg wegjoeg. Daarna declameerde hij de volgende woorden die ongetwijfeld een gewijde inhoud vertegenwoordigden: ‘iam domum itionem reges Atrides parant.’ En ten slotte exclameerde hij een ijselijke kreet: ‘vade retro!’ om vervolgens de begraafplaats in paniek te verlaten, daar in Wamoete, die uithoek van een uithoek in het uiterste zuiden van de zuidelijke provincie van ons geheiligde vaderland, ingeklemd tussen de grens met het enge buitenland en het machtige moeras met zijn vlozen en zijn vlaken, met zijn geesten en spoken en dwaallichten dat al menig troubadour tot briljante, maar ook minder tot de verbeelding sprekende ballades geïnspireerd had:

‘Wamoete, wamoete.
Bedwelmt de wind.
Gezoogd het kind.

Wamoete, wamoete,
de vuren in de zomp.
Verloren klomp.

Wamoete, wamoete,
oord van vergeten.
De goden weten.

Wamoete daar, Wamoete hier.
De wind zucht zacht door elke kier:
wamoete hier, wamoete hier?’

Waarmee het huis van het verhaal – hier en nu – voorlopig gesloten is.

© 2013 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten