zaterdag 2 november 2013

Feuilleton: Wamoete 4



Een jaar na de traumatische gebeurtenissen in Wamoete folterde de zomer het land opnieuw ongenadig zoals een meesteres haar laffe slaaf toetakelt. Het land lag te zuchten en te zinderen onder de ziedende zon. De heiligen Gerlachus, Amelberga, Plechelmus en Otgerus vergoten zoveel zweet dat zij bijna uit hun graven verdampten. En de geest van Ida Ponts die toch al nooit wist waar zij het moest zoeken, was de draad nu helemaal kwijt. Die middag, rond enen, op het heetst van de dag viel er bij Wamoete in de verte een stofwolk te ontwaren. De jeugd, tuk op sensatie, groepeerde zich aan de rand van het machtige moeras met zijn geesten en spoken en kwalijke dampen. Een automobiel naderde het dorp en reed het onbeschoft onbesuisd binnen. Het voertuig stopte met veel aplomb bij het huis van Struise Stina, echtgenote van de vermiste Jeu Goumans, de mooiste en qua fysiek veruit de aantrekkelijkste vrouw van Wamoete en de wijde omstreken. En intussen de meest begeerde vrouw van het uiterste zuiden van ons mooie, brave vaderland – ware het niet dat haar dochter zich intussen als een geduchte concurrente inzake schoonheid had opgeworpen – en formeel nog steeds in de echt verbonden met de vermiste met de bijnaam Stokker.

Terwijl het halve dorp was uitgelopen, stapte een chauffeur in uniform uit het voertuig en opende het achterportier. Een gedistingeerd heer in frak met een knap gezicht en rossig, maar zorgvuldig gecoiffeerd haar hees zich uit de auto. Met de waardigheid die alleen een waarlijk hoogstaand personage tentoon kan spreiden, schreed hij naar de deur van het huis waar Struise Stina sinds een jaar zonder haar man woonde en klopte krachtig aan. De deur zwaaide langzaam open. De nieuwsgierigen sloegen met open mond gade hoe de hoge heer de deur verder open duwde. Ondanks het daglicht heerste er in het stulpje zo’n duisternis dat niemand kon zien wie er binnen stond. Zonder omwegen nam de hoge heer het woord met een geaffecteerd stemgeluid: ‘U smaakt als een wijndruif, u geurt als een balsem, u straalt als een zon, u zijt het gedijen van mijn hoogste liefde.’ De hoge heer zweeg even, schraapte zijn keel en vervolgde kort en bondig. ‘Wilt gij mij huwen?’ Even was het stil, doodstil; wie goed luisterde kon de hitte horen zinderen. Even gebeurde er niets. Het tafereel versteende. Toen fluisterde – het tafereel maakte nog zoveel indruk dat de doorgaans luidkeels fulminerende kenau het slechts tot een eerbiedig fluisteren bracht – Mien van Moesbuukske enkele woorden in het oor van Lies Liessen die langs haar stond. ‘Maar zij is geen weduwe.’ En toen klonk er gestommel bij de geopende deur. En tot grote verbazing van alle toeschouwers stapte niet Stina over de drempel van het kot maar haar dochter Soera. Eenmaal buiten knoopte Soera zonder enige bedenking haar schort los en liet die met een gebaar op de grond vallen dat van een grenzeloze minachting getuigde ware het niet dat het woord aanstootgevend de geste meer recht deed. Het was alsof zij zich met de handigheid van een professionele ontkleedkunstenares van al haar kleren had ontdaan en spiernaakt bij de deuropening stond, zo obsceen had de wijze geoogd waarop zij de schort van haar intussen welig rond geworden vormen had laten afglijden. Maar het jurkje dat zij onder de schort droeg, liet ook weinig aan de verbeelding over. Soera nam de uitgestoken hand van de hoge heer vast en liet zich met opgeheven hoofd naar het automobiel begeleiden. Zowel het mansvolk als het vrouwvolk bezondigde zich aan het werpen van hitsige blikken die zich schaamteloos aan haar jonge, weelderige lijf met de pronte borsten en malse dijen hechtten. Soera vlijde zich met een koninklijke dynamiek op de achterbank van de auto waarna de hoge heer zich plechtig langs haar zette.

Juist op het ogenblik dat de chauffeur het achterportier wilde sluiten, klonk er een ijselijke oerkreet vanuit het huis dat Soera net had verlaten. De kreet was zo polarisch dat het waarachtig koel werd in de oven van Wamoete. Struise Stina kwam haar huisje uit gestoven en vloog op de auto af. De chauffeur belemmerde echter dat zij het voertuig bereikte. Struise Stina stribbelde tegen en ging bijkans op de vuist met de chauffeur. Ze was volslagen buiten zinnen maar ze had geen kans tegen de boom van een kerel die zijn best deed om de staat van haar kleren zo min mogelijk te schenden, maar niet kon voorkomen dat bepaalde lichaamsdelen in het heetste van de strijd bloot vielen. De menigte zinderde van geilheid en genot. En toen stond ineens de hoge heer bij de vechtenden en petste Struise Stina in het gezicht. Klets, klonk het door het hele dorp. Waarlijk een rake klap. Struise Stina zakte in elkaar maar de chauffeur ving haar handig op. De hoge heer maakte een gebaar naar de auto. De chauffeur sleepte Struise Stina naar de auto en plantte haar in de stoel naast de zijne. De hoge heer en de chauffeur stapten weer in het voertuig dat subiet wegvloof. Nog lang keken de verbouwereerde dorpsbewoners van Wamoete de stofwolk in de verte na. De overval had nog geen vijf minuten geduurd.

‘Maar zij is geen weduwe,’ wist Sien, bijgenaamd de Appel, uiteindelijk uit te brengen, verontwaardigd en enigszins amechtig naar adem happend. Saar van Harten die langs haar stond, keek haar nijdig aan; haar buurvrouw snapte er ook niks van. Maar ze had geen zin om het uit te leggen, niet aan iemand die de eenvoudigste dingen nog niet doorheeft. En toen pas wist Marie Uitmok, die nooit om woorden verlegen zat, maar nu door verbijstering verstomd was geweest, iets te zeggen. ‘Ehrenburgh,’ opperde ze toonloos. ‘Baron Ehrenburgh van Melikhoven.’ En Schele Truus was de derde die de unheimische stilte doorbrak door laconiek haar duit in het zakje der publieke opinie te doen: ‘die gaat aan de tweede pluk beginnen – maar met de jongste van de twee’, waaraan Merel Teunisse onthutst en naar lucht happend en met een stijgende stemgeluid toevoegde dat Soera uitgerekend gisteren zestien jaar was geworden.

Wordt vervolgd.

© 2013 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten