maandag 25 februari 2013

Het televisie-weekend

‘Hoe was jouw weekend?’

‘Goed, goed, geen klagen. Wel wat aan de korte kant. Maar goed, da’s standaard.’

‘En hoe was jouw televisie-weekend?’

‘Goed, goed, geen klagen. Wel wat aan de magere kant. Maar goed, da’s standaard.’

‘Heb je nog opmerkelijke dingen gezien?’

‘Yep.’

‘Nou, vertel dan!’

‘Welnu, het begon vrijdagavond natuurlijk met Wouter Klootwijk die zich druk maakte over kokkels uit de Waddenzee die in Nederland niet geconsumeerd worden maar in Spanje juist wel. Klootwijk laat altijd wel iets bijzonders zien. Dat gold overigens niet voor het verdere televisieaanbod van die avond.’

‘O? Wat heb je de rest van de avond gedaan dan?’

‘Een beetje kletsen met vrouw en dochter. Met een half oog nog naar het televisiescherm geloerd. Maar van het televisieaanbod van die avond is niet veel beklijfd.’

‘Oké, en de zaterdag dan?’

‘Zaterdagavond zijn we eerst uit gaan eten. Daardoor misten we deel drie van “Freddy, leven in de brouwerij”, die dramaserie van de TROS over het leven van Freddy Heineken. Deel 1 en 2 hadden we wel gekeken. Maar deel 3 hebben we dus gemist. Bewust gemist want ik had het ook niet opgenomen. Dat geeft al aan hoeveel interesse we nog hadden voor deze dramaserie. Niets meer dus!’

‘Da’s niet zo mooi. Daar heeft de TROS zo zijn best op gedaan.’

‘Kan wel zijn, maar is niet anders. Hoe dan ook, nadat we thuis waren gekomen van ons uitje, verdiepte ik mij in het boek dat ik nu aan het lezen ben: “Noord” van Louis-Ferdinand Céline. Op een gegeven moment gingen mijn vrouw en mijn dochter naar bed. Rond een uur of half twee ’s nachts rustte ik even uit van mijn lectuur. Ik ging wat zappen en kwam toen bij “The godfather II” uit. Veronica zond achter elkaar deel een en twee uit. Die zender liet ik erop staan, met het geluid uit en muziek aan (Grand Funk Railroad, “On time”). Ik nam mijn boek weer ter hand, maar werd telkens afgeleid door wat er zich op het scherm afspeelde. En op zeker moment heb ik het boek weggelegd en me op de film geconcentreerd. Een prachtfilm, inderdaad. Spannend. Episch. Goede acteurs. En wat een geweldadigheid. Maar te midden van al het geweld vond ik de scène waarin Kay (Diane Keaton) aan haar man Michael Corleone (Al Pacino) opbiecht dat de misgeboorte waardoor hun derde kind (en tweede zoon) dood ter wereld was gekomen, geen miskraam was, maar een door Kay gewilde abortus, het meest indrukwekkend. Deze passage van de film geeft de morele dilemma’s en de intense ellende van de protagonisten te midden van al hun rijkdom en macht op wel heel pregnante en schrijnende wijze weer.

De volgende transcriptie van de scène maakt (hopelijk) duidelijk wat ik bedoel.

“Kay: Oh, oh Michael, you are blind. It wasn’t a miscarriage – it was an abortion. An abortion, Michael. Just like our marriage is an abortion. Something that’s unholy and evil. I didn’t want your son, Michael – I wouldn’t bring another one of you sons into this world. It was an abortion, Michael. It was a son, Michael, a son and I had it killed – because this must all end.

[Michael's eyes begin to bulge.]

Kay: I know now that it’s over now – I knew it then – there would be no way, Michael, no way you could ever forgive me. Not with this Sicilian thing that’s been going on for 2000 years.

[Michael loses control. He slaps Kay across the face. She falls onto the couch.]”

Toen de film afgelopen was, om kwart voor vijf op zondagochtend, sleepte ik mezelf toch maar eens naar bed.’

‘Zo, da’s laat!’

‘Ach, moet kunnen. Weekend hè’

‘En de zondag?’

‘Uiteraard geen Studio Sport. Die vaderlandse voetbalcompetitie kan me gestolen worden, vooral als dat stelletje kleuters in de catacomben van De Kuip die voetbalcompetitie als bokscompetitie voort wil zetten. We hebben als eerste naar “De grens” gekeken, een documentaire in zes delen over Nederlandse grensstreken, gepresenteerd door Tommy Wieringa. Dit eerste deel ging over de grens bij Drenthe die het Bourtangermoeras in een Duits en een Nederlands deel splitst. “De Drent is een gedrocht, dat is gewrocht uit turf, jenever en achterdocht.” Fascinerend. Maar ik zat me ook af te vragen waarom mij deze documentaire (en over het algemeen dit soort documentaires) zo boeide. Natuurlijk komt dat door de verhalen en omdat er over een landschap altijd meer te vertellen valt dan er in de regel zichtbaar is. Het landschap van het Bourtangermoeras is bovendien een schuldig landschap, omdat er zich veel ellendige dingen hebben afgespeeld. Hier was het hoogveen. De ontginning ervan door pioniers en turfstekers vond vaak onder erbarmelijke omstandigheden plaats. Hier liggen de massagraven waarin gedurende de Tweede Wereldoorlog vele Russische krijgsgevangenen werden begraven. Honderdduizend, zo meldt een ooggetuige, al zal dat getal ietwat overdreven zijn. Maar er was ook het fragment over illegale zendamateurs die in het midden van nergens hun hobby uitoefenen, zuipend en al. En over een Oktoberfeest naar Duitse zeden en gewoonten, inclusief een Dirndl-verkiezing, in een armzalig ogende half lege feesttent.’

‘Ik heb het ook gezien. Inderdaad een fraai programma. Die films van de VPRO onderscheiden zich bovendien altijd van andere documentaires door dat typische licht ervan. Is je dat nooit opgevallen? Documentaires die door de VPRO zijn gemaakt, haal je er altijd zo uit. Op grond van het aparte, speciale licht.’

‘Ja, nu je het zegt. Daar zit wat in. Dat is me inderdaad wel eens opgevallen.’

‘Ja, en daarna kwam die nieuwe humoristische dramaserie van de VARA, “Volgens Robert”, toch?’

‘Ja, klopt. Wat me aangenaam verraste was de leadermuziek. “Till the morning comes” van Neil Young, integraal ten gehore gebracht, één minuut en zeventien secondes, van het album “After the goldrush” uit 1970. Dat liedje had ik al eeuwen niet meer gehoord. Maar ik werd er wel erg vrolijk van en dat beschouw ik in deze donkere, koude dagen van februari niet als een luxe.’

‘Deze winter duurt te lang.’

‘Ja, veel te lang. Overigens leverde de VARA met “Volgens Robert” wel leuk amusement. Niet al te hoogstaand, maar verdienstelijk. Daarna volgde “Andere tijden”, over kinderen die tijdens de Tweede Wereldoorlog ter wereld waren gekomen en waarvan de vaders Duitse militairen waren die tot de bezettingsmacht behoorden. De bezetter had zelfs een speciale kraamkliniek ingericht waar de Nederlandse moeders (toen moffenmeiden of moffenhoeren genoemd) konden bevallen, de Boerhaavekliniek, ofwel Baarhoeve. Weer zo’n trieste episode uit die organische brok epiek die de Tweede Wereldoorlog vertegenwoordigt. En toen “Andere tijden” afgelopen was, kwam het journaal. En toen kwam Brandhout dat weer niets voorstelde.’

‘Brandhout zuigt, echt waar.’

‘Ja. En toen maakte ik aanstalten om naar bed te gaan. Dan doet zich het moment voor dat mijn dochter mij altijd moet plagen door snel naar SBS6 te zappen. Daar voltrekt zich op de zondagavond rond elf uur het programma “Reportage”, gepresenteerd door Pepijn Bierenhutspot. Mijn dochter weet dat ik een bloedhekel aan Pepijn Zuipenbroodspot heb. De stem van die kerel alleen al... Maar goed, mijn dochter switchte dus naar SBS6. Naar Pepijn Harkendroogstrot. De aflevering van “Reportage” droeg als titel “Super size seks” en ging over het seksleven van extreem dikke nymfomanes. Getoond werd een volledig naakte vrouw van 261 kilogrammen die er wel pap van lustte en die bovendien volledig aan haar trekken kwam want ze kon genoeg mannen vinden die haar aanbeden en die hun best deden om haar te bevredigen, nadat ze zich een weg door alle huidplooien en kwabben en vetrollen had weten te banen. De aanblik van dat vrouwspersoon vormde voor mij de aanleiding om mij met gezwinde spoed naar mijn sponde te begeven zodat ik mij de volgende dag weer trouw en plichtsgetrouw bij mijn werkgeven zou kunnen melden. Exit weekend. Exit televisie-weekend.’

© 2013 Leo van der Sterren

zondag 24 februari 2013

Droedel 22



© 2013 Leo van der Sterren

zaterdag 23 februari 2013

Horror vacui 5

In de literatuur zet horror vacui aan tot het vullen van ruimte en tijd met geschreven of gedrukte woorden. Dat heeft, in combinatie met de boekdrukkunst en de moderne middelen van informatiedistributie, door de eeuwen heen een eindeloze vloed aan primaire, secondaire en tertiaire literatuur opgeleverd, die aan de literatuurwetenschapper en cultuurfilosoof George Steiner een litanie ontlokt heeft waarvan de volgende passage slechts een fragment is: ‘Alleen al op het gebied van de moderne literatuur worden aan de Russische en westerse universiteiten naar schatting zo’n dertigduizend doctoraalscripties per jaar vervaardigd. Een doorsnee-universiteitsbibliotheek moet ruimte bieden aan ongeveer drie- tot vierduizend periodieken op het gebied van de humanoria. (…) Waar het gaat om belangrijke figuren of kunstwerken, tart de interpretatieve en kritische “dekking” – een veelzeggende aanduiding – elke poging tot opsomming. De meest volledige bibliografie van boeken en artikelen over Goethes Faust beloopt vier kloeke boekdelen. Bij publikatie [sic, LvdS] al onvolledig, is ze nu volledig achterhaald. Er bestaat een schatting dat er gedurende de laatste twee eeuwen ongeveer vijfentwintigduizend boeken, essays, artikelen, bijdragen aan kritische en wetenschappelijke colloquia geschreven zijn over de ware betekenis van Hamlet. Geen overzicht van commentaar op Dante, van uitleggende en kritische teksten over de filosofische, structurele, contextuele aspecten van de Divina Commedia kan als volledig beschouwd worden. Ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Victor Hugo vonden in 1985 zo’n vijfendertig wetenschappelijke congressen plaats. De publikatie [sic, LvdS] van hun acta is inmiddels in volle gang. Maar ook mindere goden en hedendaagse schrijvers en kunstenaars over wier belang men kan twisten, zijn het lijdend voorwerp geworden van academisch-kritische massabijeenkomsten. Nog vóór de oprichting van een tijdschrift en geheel aan zijn werk gewijde nieuwsbrieven was Faulkner al het onderwerp geweest van meer dan duizend universitaire artikelen en scripties. Commentaren op Ezra Pound, op Samuel Beckett verschijnen aan de lopende band. Denken en voelen zijn besmet met een mandarijnenmanie van secundaire teksten.’ (George Steiner, ‘Het verbroken contract’. Amsterdam, 1990, pp. 35 en 36. Vertaling van ‘Real presences’. Chicago, 1989.)

Steiner beperkt zich in zijn opsomming tot de literatuur. Hij laat het andere drukwerk in al zijn verschijningsvormen nog ongenoemd: de kranten, kookboeken, tuinboeken, reis- en belastinggidsen, glossy’s, periodieken, folders, enzovoort. Steiners klaagzang met betrekking tot het dichtslibben van de wereld als gevolg van een soort zondvloed van informatie stamt uit 1989. Sindsdien hebben de dingen een vlucht genomen die in 1989 nog niet voorvoeld kon worden, een vlucht die tot ongekende hoogten heeft gereikt. Alsof de stapels drukwerk nog niet voldoende zijn, wordt de informatieberg momenteel opgehoogd met al datgene wat het internet te bieden heeft: miljoenen websites, forums, weblogs en chat-sessies. De Korte Boodschappen Dienst, Gezichtsboek, Gekweel.

De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag heeft enkele jaren geleden het initiatief genomen ‘om een selectie van Nederlandse websites te bewaren voor toekomstig onderzoek (...) Websites bevatten vaak waardevolle informatie die niet tevens analoog verschijnt en die ten gevolge van de grote “omloopsnelheid” het risico loopt voorgoed verloren te gaan. Dat websites als “digitaal erfgoed” het behouden waard zijn, is internationaal erkend in het Unesco Charter on the Preservation of the Digital Heritage uit 2003. Het signaleert dat digitaal erfgoed verloren dreigt te gaan en dat het bewaren daarvan voor gebruik door de huidige en toekomstige generatie onderzoekers zeer urgent is. Als nationale bibliotheek is de Koninklijke Bibliotheek wettelijk verantwoordelijk voor het verzamelen, beschrijven en bewaren van in Nederland verschenen publicaties, al of niet elektronisch. De KB ziet het als haar taak om ook websites duurzaam te bewaren en raadpleegbaar te houden voor toekomstige generaties en ze te behoeden voor verlies door technologische veroudering en andere risico's.’ (E-mail van 29 juni 2008 van de Projectleider Webarchivering van de Koninklijke Bibliotheek aan de beheerder van de website www.daidallein.nl.) Alles dient met woorden opgevuld te worden. Het woord is zo prominent aanwezig dat je zou kunnen stellen dat het nieuwtestamentische ‘het woord is vlees geworden’ zo goed als in vervulling is gegaan. Maar wellicht is het meer accuraat om te zeggen dat het woord tot massa (in alle betekenissen van dat woord) is uitgegroeid.

© 2013 Leo van der Sterren

donderdag 21 februari 2013

Horror vacui 4

Het obsessieve najagen van een maatschappelijke carrière, het maniakale opeenhopen van veel geld, het bezeten bouwen van enorme huizen en het neurotische vergaren van postzegels, schilderijen of auto’s, deze bedrijvigheden staan te boek als activiteiten die getuigen van geestelijke normaliteit. Iemand die een van bovengenoemde activiteiten ontplooit, zal niet vreemd worden aangekeken. Maar ook deze handelingen worden ingegeven door een uit horror vacui voortkomende dwangmatigheid – en duiden daarmee op (latent) neuroticisme. In feite doen mensen hun hele leven immers niets anders dan de ruimtelijke leegte opvullen en de tijd verdrijven. Zij doen dat in de regel onnadenkend, zonder zich van hun activiteiten bewust te zijn of zonder die aan kritiek (in de filosofische zin van het woord) te onderwerpen. Ook de spirituele aspiratie genereert handelingen die erop gericht zijn om de inhoudsloosheid van ruimte en tijd op te heffen. De spiritualiteit – voortkomend uit de angst die op zijn beurt zijn oorsprong vindt in het besef dat alle leven ten dode opgeschreven is – fungeert als de motor van de verbeelding. Het is de verbeelding die aan de wieg staat van de creatie van werelden buiten deze wereld.

Wat in de westerse samenlevingen voor normaal en abnormaal door zou gaan in het midden latend, horror vacui wordt in latere tijden vaak geassocieerd met psychische aandoeningen. Horror vacui zou ten grondslag liggen aan de gedragingen van mensen die problematisch in het leven staan, die weigeren om het leven zoals zich dat aan hen manifesteert, voor lief te nemen. Dat ontaardt vaak in onaangepast gedrag en rebellie – of in gekte. De lijst van kunstenaars wier geestesleven ernstig ontregeld of verwoest is, vertoont een behoorlijke lengte. Inderdaad gaat het om persoonlijkheden die het leven niet voor lief nemen, die vraagtekens plaatsen bij het leven zoals zich dat aan hen ontvouwt. Bovendien gaat het creëren van kunst vaak gepaard met destructief gedrag, waarvan excessief gebruik van drugs en alcohol een symptoom is.

Drang naar zelfverminking of zelfvernietiging kan ook onderdeel van de kunst gaan uitmaken. De Amerikaanse kunstenaar Dennis Oppenheim stelde zijn lichaam bloot aan de zon terwijl er op zijn borst slechts een boek lag. Toen zijn lichaam zwaar verbrand was door de zon, had het boek als het ware een negatieve afdruk op zijn borst gevormd. De kunstenaars van de Wiener Aktionismus hielden in de jaren zestig van de twintigste eeuw performances van body art waarin de kunstenaars zichzelf opzettelijk lichamelijke verwondingen toebrachten. Berucht is het verhaal van Rudolf Schwarzkogler die zichzelf tijdens een performance zou hebben gecastreerd en aan de gevolgen daarvan zou zijn overleden; de waarheid was dat hij een dodelijke val of sprong uit het raam van zijn huis maakte. De Servische kunstenares Marina Abramovic liet zich in 1974 tijdens een performance zes uur lang kleine wondjes toebrengen door het publiek. Tijdens een andere performance danste de kunstenares tot ze van vermoeidheid instortte.

Het dwangmatige opvullen van lege vlakken indiceert mentale onstabiliteit of psychische ziektebeelden. Kunst en geestesziekte gaan vaak hand in hand. Zo ook kunst en zelfdoding. De lijst van zelfmoordenaars onder kunstenaars is in vergelijking met het aantal ‘gewone mensen’ dat door zelfdoding om het leven kwam, onevenredig lang. Een willekeurige greep uit die lijst: Thomas Chatterton, Vladimir Mayakovski, Vincent van Gogh, Wilhelm Lehmbruck, Heinrich von Kleist, Virginia Woolf, Paul Celan, Sylvia Plath, Jan Emiel Daele, Menno ter Braak, zij allen sloegen de hand aan zichzelf.

Friedrich Hölderlin, filosoof onder de dichters, en Friedrich Nietzsche, dichter onder de filosofen, werden beiden geestesziek. De Zwitserse kunstenaar Adolf Wölfli bracht een groot deel van zijn leven in een psychiatrisch inrichting door. De Franse beeldhouwster Camille Claudel belandde in een krankzinnigeninrichting. De Franse dichter Germain Nouveau leed aan godsdienstwaanzin. De Noorse kunstschilder Edvard Munch heeft zich voor een behandeling in een kliniek moeten laten opnemen. En de wijze waarop de goegemeente over moderne kunst oordeelt, namelijk als geklieder dat door gekken vervaardigd is, het zal menigeen bekend in de oren klinken. In de tijden waarin zij leefden en werkten, werd de kunst van Edouard Manet, Gustav Klimt, Piet Mondriaan, Pablo Picasso, Friedensreich Hundertwasser en Jeff Koons, om maar enkele willekeurige namen uit de beeldende kunst te noemen, als krankzinnig , bizar en provocatief gekwalificeerd. En bij kunstwerken bleken plotseling gebruiksaanwijzingen van node – die de kunstenaars in de regel niet bereid waren om te verstrekken.

Het gewone publiek dat niet begreep waar het om ging en geen gebruiksaanwijzing bij de hand had, maar zich ongemakkelijk voelde bij wat het aanschouwde, wist op geen andere manier te reageren dan door die kunst af te keuren en te bespotten. Denigrerend werden de betreffende kunstwerken gelaakt en gehoond. Ook autoriteiten wisten zich vaak geen raad met kunstwerken en met het feit dat kunstwerken plotseling rellen uitlokten. De première van ‘Le sacre de printemps’ van Stravinsky in Parijs in 1913 verwerd tot een handgemeen. Tijdens bijeenkomsten van dadaïsten en surréalisten liepen de emoties soms hoog op. De hierboven genoemde body art-performances gingen vaak met schandalen en relletjes gepaard.

Populistisch als de Nazi’s voorwendden te zijn, kwamen zij tegemoet aan de gevoelens van goegemeente en burgerij door zelfs een officiële term te introduceren om de moderne, in het bijzonder de avant garde-kunst als moreel en esthetisch verdorven te kenschetsen, namelijk Entartete Kunst. Ontaarde kunst omvat kunstwerken die, in de optiek van de Nazi’s en hun achterban, door abnormale en zieke lieden zijn vervaardigd. Met de introductie van de term werd deze moderne kunst als afwijkend en pathologisch afgedaan. Ook boeken en muziekstukken van de Nazi’s onwelgevallige auteurs en componisten werden in de hoek van de Entartete Kunst terzijde geschoven.

In de jaren zeventig van de vorige eeuw belandt de kunst die voorspruit uit horror vacui, bestempeld als Outsider Art of Art Brut, in zekere zin in een segment dat zich buiten de officiële kunst plaatst. Maar op de keper beschouwd is zowel de persoonlijkheid van kunstenaar als de aard van een kunstwerk niet van belang. Essentieel is dat de uiteindelijke oorsprong van elk kunstwerk, zelfs het meest minimalistische, gelegen is in het fenomeen horror vacui, het dwingende, soms maniakale, soms obsessieve, soms neurotische en in een enkel geval zelfs psychotische of psychopathische verlangen om de gapende leegte op te vullen.

© 2013 Leo van der Sterren

maandag 18 februari 2013

Vergelding

Op de dag, nu ruim twee weken geleden, dat ik de lectuur van ‘Van het ene slot naar het andere’ van Louis-Ferdinand Céline beëindigde, begon ik aan ‘De vergelding’ van Jan Brokken. Toevallig gaan beide boeken over de Tweede Wereldoorlog en over de nasleep van dat drama, over collaboratie en vergelding. En toch verschillen beide boeken fundamenteel van elkaar, alleen al vanwege het feit dat ‘Van het ene slot naar het andere’ het verleden vanuit een fictief standpunt benadert, terwijl ‘De vergelding’ een documentaire is.

Louis-Ferdinand Céline publiceerde in de jaren dertig van de vorige eeuw twee boeken die hem wereldberoemd zouden maken: ‘Voyage au bout de la nuit’ (1932) en ‘Mort à credit’ (1936). In deze werken gaat Céline als een waanzinnige tegen alles en iedereen tekeer. Misantropische monstertirades, monologen vol razernij, dat zijn het. Célines stijl: het jargon van het fulmineren, staccatoproza. Volzinnen, niet zelden elliptisch, van elkaar gescheiden door drie puntjes. Tromroffels. Salvo’s van een machinegeweer.

Sympathiserend met het fascistische regime in Duitsland en in het bijzonder gecharmeerd door het antisemitisme van de nationaalsocialisten, ontlaadde Céline eind jaren dertig zijn afkeer ten opzichte van het Jodendom in twee pamfletten, ‘Bagatelles pour un massacre’ en ‘L'École des cadavres’. Hij etaleerde daarbij een haat die sommige Céline-kenners als psychotisch inschatten. Gedurende de oorlog bleef hij zich voortdurend compromitteren door zijn antisemitisme te belijden, maar ook door zich openlijk met de bezetter in te laten. Die laatste vond dat prima en voorzag Cëline van allerlei privileges.

Maar vele landgenoten van Céline dachten daar uiteraard anders over. Begin 1944 ontsnapte hij ternauwernood aan een moordaanslag door de Résistance. Later dat jaar verliet hij samen met zijn vrouw en een vriend Parijs om de vergelding door geallieerde troepen of wraakzuchtige landgenoten te vermijden. Dat was de aanvang van een jarenlange en vaak wanhopige zwerftocht door een chaotisch en levensgevaarlijk Europa. Gedurende die omzwervingen belandde Céline in Sigmaringen waar de Vichy-regering geïnterneerd was. Hij bleef hier enkele maanden. In ‘Van het ene slot naar het andere’ uit 1957 vertelt hij over het verblijf in dat plaatsje aan de Donau in Zuid-Duitsland. Vertellen ja, maar wel in die typisch eruptieve Céline-stijl. En wel met die typische Céline-makken.

Zoals al gezegd, Célines boek over de episode Sigmaringen behoort tot de romankunst. Fictie, losjes gebaseerd op de onwerkelijk aandoende werkelijkheid van wat door veel mensen destijds als de vooravond van het einde van de wereld ervaren zal zijn. Maar Céline meent dat het nog extremer kan. Hij laat zich meeslepen door zijn emoties en verbeelding, hij vervormt de werkelijkheid, hij doet de waarheid geweld aan. ‘Van het ene slot naar het andere’ leest zich als één lange delirische hallucinatie die beurtelings hilarisch en hartverscheurend is, even kluchtig als venijnig, nu eens provocatief, dan weer apologetisch. Zonder zijn racisme en antisemitisme te verloochenen, probeert Céline zich bovendien van bepaalde beschuldigingen die met zijn houding gedurende de oorlog te maken hebben, vrij te pleiten. Of in elk geval de wat minder standvastige elementen onder zijn tegenstanders milder te stemmen. Hij presenteert zich nobeler dan hij geweest zal zijn. Dat werd eens te meer bevestigd toen na de publicatie van zijn brieven in 2009 bleek dat Célines antisemitisme (dat zelfs menige Nazi te ver ging) nog vele malen virulenter was dan op grond van zijn publicaties voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog verondersteld werd.

Even indringend, maar toch heel anders, en zeker veel soberder, is ‘De vergelding’. Op basis van een nauwgezet onderzoek en vele vraaggesprekken reconstrueerde Jan Brokken de wederwaardigheden van het dorpje Rhoon, onder de rook van Rotterdam, gedurende de Tweede Wereldoorlog, waarbij de nadruk ligt op een incident met een kapotte elektriciteitskabel in oktober 1944 in het gehucht ’t Sluisje waarbij een Duitse militair de dood vond. Die militair was op het moment van het voorval in het gezelschap van twee andere militairen en twee Nederlandse meisjes – minnaressen van twee van de drie soldaten – waarvan er eentje nog minderjarig was. De Duitse bezetter vatte het incident op als een geval van sabotage dat met represailles beantwoord diende te worden. Die vergelding vond plaats door de executie van zeven onschuldige burgers. En op de dag van de bevrijding volgde dan de vergelding op de landgenoten die met de bezetter gecollaboreerd hadden: NSB’ers, Nazi-sympathisanten en vrouwen die relaties met Duitsers hadden aangeknoopt (of waarvan men dit vermoedde) werden mishandeld, kaalgeschoren en aan de kaak gesteld. Er werden nog net geen mensen gelyncht.

Brokken dringt diep door in het Rhoon van tijdens de oorlog. En soms lijkt Brokkens boek zelfs op een whodunnit: is de elektriciteitskabel die de Duitse militair elektrocuteerde door slijtage los geschoten in combinatie met de harde wind gedurende een herfststorm of heeft iemand die kabel opzettelijk losgesneden? En, als dat laatste het geval is, wie heeft die daad op zijn geweten? En had die dader de gevolgen wel goed ingecalculeerd zo vlak na Dolle Dinsdag?

Brokken schetst het beeld van een Nederland in oorlogstijd waarin het voor sommige mensen veel moeilijker overleven is dan in het vooroorlogse Nederland. Noodgedwongen nemen mensen beslissingen zonder oog voor de consequenties die ze naderhand zullen moeten dragen. Of ze negeren die consequenties bewust. Een van de ‘hoofdpersonen’ in Brokkens boek is een vrouw wier echtgenoot als Nederlandse militair naar Engeland vlucht om van daaruit de strijd voort te zetten. Zij blijft in Nederland achter met drie kinderen. Een uitkering van staatswege krijgt zij niet, haar man is immers gedeserteerd. Noodgedwongen zoekt de vrouw uiteindelijk haar toevlucht tot de bezetter: eerst beperkt zich haar dienstbaarheid tot huishoudelijke taken die zij in opdracht van de bezetter uitvoert, naderhand heeft zij ook seksuele contacten met Duitse militairen. En op bijltjesdag volgt onvermijdelijk de genadeloze afstraffing voor die collaboratie. De vrouw wordt kaalgeschoren en haar hoofd met carbolineum ingesmeerd. Bovendien mishandelt men haar. ‘Men’ is in dit geval de goegemeente die niets incorrects kan worden nagedragen. De brave burgers die zich erop lieten voorstaan niet gecollaboreerd te hebben.

Er zijn gedurende de oorlogsjaren ook lieden die het er eenvoudig van nemen. In die tijd liggen de jarenlang geëvolueerde machtsverhoudingen binnen Nederland totaal overhoop. De autoriteit van vele gezagsdragers is tijdelijk opgeheven en de werking van bepaalde geschreven en ongeschreven wetten lijkt opgeschort. De oorlogstijd geldt als een permanente uitzonderingstoestand waarin dingen die voorheen niet konden, opeens tot de mogelijkheden gaan behoren. Sommige mensen grijpen die gelegenheid aan om te ontsnappen aan de benauwende verzuilde atmosfeer van het vooroorlogse Nederland. Zij profiteren, op wat voor wijze dan ook, van de nieuwe verhoudingen: door oude vetes te beslechten, door een Duitse minnaar te kiezen, door voor de bezetter te werken en daar (veel) geld mee te verdienen, door een ongewenste politieke toestand te veranderen.

Na de oorlog, de bevrijding en de afrekening met de slechterikken breekt de periode van het zwijgen aan. Men heeft geen tijd om te praten, er moet gewerkt worden. Wederopbouw. Aan de collectieve verdringing van de oorlog komt pas in de jaren zestig van de vorige eeuw een einde. Sindsdien is de Tweede Wereldoorlog het onderwerp van studie en discussie. Je zou kunnen zeggen dat in zekere zin de oorlog opnieuw gevoerd is. Jan Brokken heeft met ‘De vergelding’ een belangrijk stuk toegevoegd aan die legpuzzel vanuit voortdurend verschuivend perspectief die de Tweede Wereldoorlog constitueert en zal blijven constitueren. Hij heeft bovendien een prachtig boek geschreven. Dat dat boek momenteel diverse boekenranglijstjes aanvoert (en niet de pulp van zoveel tinten grijs), heeft iets van rechtvaardigheid...van vergelding zelfs.

© 2013 Leo van der Sterren

zondag 17 februari 2013

Droedel 21



© 2013 Leo van der Sterren

zaterdag 16 februari 2013

Horror vacui 3

Het oog wil wat maar qua prioriteit doet het oor nauwelijks onder voor het orgaan van het gezichtsvermogen. Net als het dwangmatige opvullen van de ruimtelijke leegte met visuele middelen, stelt de mens bewust en onbewust alles in het werk om de stilte te verdringen. Het gevolg daarvan is dat het bestaan propvol geluiden zit. Mensen zijn er intussen zo aan gewend om rumoer om zich heen te hebben, dat er zich ontwenningsverschijnselen manifesteren wanneer de stilte bezit van een omgeving neemt.

Stilte heeft een afschrikwekkende of zelfs angstwekkende kant. Stilte wordt geassocieerd met dood, angst, leegte. De stilte kan verontrustend zijn of zelfs tot gekte leiden. De stilte nodigt uit, dwingt tot het voeren van gesprekken. Soms willen we deelnemen aan die gesprekken, soms niet. Vaak verdrijven we de stilte met andere geluiden dan die van de stem – op de voorgrond, op de achtergrond. Stilte heeft ergens met waarheid te maken.

Stilte kan ook fascineren. Stilte kan iets zijn waarnaar men streeft. Mensen zoeken ernaar – zoals zij naar de waarheid zoeken of naar authenticiteit. Stilte heeft te maken met rust en bezinning, inkeer en evenwicht. Wie tot zichzelf wil komen, vindt in de stilte vaak een betrouwbare compagnon. Kloosters en kluizen waren oorden van stilte en meditatie – en zijn dat, zij het in mindere mate, nog steeds. Vaak echter ontwijken mensen juist de stilte en de meditatie omdat ze weten dat ze geconfronteerd worden met pijnlijke waarheden wanneer ze hun gedachten daadwerkelijk de vrije loop laten. Vanouds zijn de beide kanten van de stilte bekend. Ze worden besproken door grote denkers, ingezet in de kunsten en beleefd in religieuze tradities.

Stilte en waarheid gaan vaak hand in hand. Maar zo stoffelijk, zo concreet als de stilte in principe kan zijn, zo'n vluchtig fenomeen blijft de waarheid.

© 2013 Leo van der Sterren

donderdag 14 februari 2013

Paaps

Nu Benedictus de zestiende – representant van de aartsconservatieve geaardheid binnen de rooms-katholieke kerk – gaat aftreden, wordt er allerwegen uitdrukking gegeven aan het verlangen naar een jonge, moderne paus die met krachtige hand hervorming binnen de rooms-katholieke kerk zal doorvoeren.

Het ware beter om die hele Augiasstal op te doeken. Maar ik vrees dat zoiets niet zal gebeuren, helaas. Het zal bij wensdenken blijven.

Ik vermoed dat zelfs het wachten op hervormingen tevergeefs zal zijn. De katholieke kerk zit momenteel in de retrograde modus.

Dit alles staat wel in schril contrast met de situatie aan het begin van de twintigste eeuw. Toen was de rooms-katholieke kerk het toonbeeld van modernisme, althans als we de Franse dichter Guillaume Apollinaire mogen geloven. Die schreef het volgende in zijn gedicht ‘Zone’ uit 1913.


‘À la fin tu es las de ce monde ancient

Bergère ô tour Eiffel le troupeau des ponts bêle ce matin

Tu en as assez de vivre dans l'antiquité grecque et romaine

Ici même les automobiles ont l'air d'être anciennes
La religion seule est restée toute neuve la religion
Est restée simple comme les hangars de Port-Aviation

Seul en Europe tu n'es pas antique ô Christianisme
L'Européen le plus moderne c'est vous Pape Pie X’


Die roomse kerk is dus niet zomaar een kerk. De persoon die de raison d’être van die roomse kerk uitmaakt, heeft immers het wereldhoogterecord.


‘C'est le Christ qui monte au ciel mieux que les aviateurs
Il détient le record du monde pour la hauteur’


Daar kan de aankomende paus zich aan optrekken.

© 2013 Leo van der Sterren

dinsdag 12 februari 2013

Horror vacui 2

Het ‘Van Dale groot woordenboek van de Nederlands taal’ geeft de volgende omschrijving bij het lemma horror vacui: ‘de afschuw (der natuur) van het ledige, waaraan men vroeger allerlei verschijnselen toeschreef die op de werking van de luchtdruk berusten, en waaraan men de neiging van sommige kunstenaars toeschrijft om elk leeg vlak met ornamenten op te vullen.’ Horror vacui is de Latijnse benaming voor de angst die door de leegte of het vacuüm wordt veroorzaakt. Het begrip ontspruit uit de oorspronkelijk door Aristoteles geponeerde opvatting dat de natuur geen lege ruimte kan tolereren. Een vacuüm zal altijd ‘proberen’ om gassen of vloeistoffen naar binnen te zuigen ten einde de leegte te vullen. De natuur kan geen hiaten tolereren.

Tot in de zeventiende eeuw vigeerde Aristoteles’ axioma, hoewel de twijfelaars zich van lieverlede begonnen te roeren. Galileo Galilei bijvoorbeeld neemt de stelling van de Griekse filosoof met een flinke dosis scepsis, maar blijkt toch niet in staat om haar experimenteel te weerleggen. Later in de zeventiende eeuw vindt de falsificatie van de stelling alsnog plaats. Een leerling van Galilei, Evangelista Torricelli, bewijst dat het vacuüm wel degelijk kan bestaan door in 1644 tijdens een experiment een vacuüm te creëren, een proefneming die wordt gerepliceerd door de Franse wis- en natuurkundige en filosoof Blaise Pascal. In 1650 fabriceert Otto von Guericke de eerste vacuümpomp en voert hij zijn beroemde proef met de Maagdenburgse halve bollen uit. Daarmee wordt de onjuistheid van het postulaat van Aristoteles door allerlei experimenten van natuurkundigen op het gebied van de thermodynamica voorgoed aangetoond.


Het Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlands taal wijst het begrip horror vacui ook een plaats in de kunst toe. In de beeldende kunst duidt de term het verschijnsel aan dat kunstenaars alle lege vlakken van het kunstwerk moeten opvullen met ornamentele details, figuren, vormen, lijnen, enzovoort. Een vroeg voorbeeld van een dergelijke werkwijze vormen de vazen die in de oudheid op Kreta vervaardigd werden. Ook in de middeleeuwen en de Renaissance tiert de versierkunst welig. De miniaturen in middeleeuwse handschriften met hun overdaad aan versieringen zijn daarvan een mooi voorbeeld. Maar ook de etsen van Jean Duvet en de schilderijen van Jeroen Bosch vallen op door het feit dat deze kunstwerken erg vol of druk ogen.























Ook in de zogenaamde toegepaste kunst mist het verschijnsel horror vacui zijn uitwerking niet. Bezeten moet de mens de ledigheden vullen tijdens de bewerking van sieraden of gebruiksvoorwerpen. Artefacten die er afgezien van de mogelijkheid van een praktische aanwending, tevens fraai uit moesten zien, werden overdadig versierd. Dat deed vooral opgeld in de architectuur, zowel binnenshuis als buitenshuis als van tuinen. Het verschijnsel van de decoratie en opsmuk bereikt voorlopig zijn hoogtepunt in de zeventiende en achttiende eeuw. De (toegepaste) artificiële voorwerpen die in de periode van de barok en de rococo vervaardigd worden, onderscheiden zich van de kunst uit de middeleeuwen en de renaissance door de aanwending van een overdaad aan ornamentiek die geen ander doel heeft dan te ornamenten te presenteren. En in een soort overtreffende trap van versierkunst ontstaat in de Spaanstalige landen de Churriguereske of ultrabarokke stijl.



De ultra-maniëristische kunst uit de tijd van de barok en rococo doet overigens vaak denken aan de weelderige versierkunst die in de Arabische wereld van na de islamisering opbloeit en die gebouwen opsmukt zonder dat opsmuk enige verdere betekenis draagt. Ook oosterse tapijten laten zich onder de noemer van de betekenisloze ornamentiek scharen. En in Centraal-Azië vallen, naast de welig getooide gebouwen, vaak de pracht en praal van bussen en vrachtwagens op. Na de verzadiging van de eerste levensbehoeften wil het menselijke oog nu eenmaal graag verrast en geprikkeld worden door een andere dan de natuurlijke werkelijkheid. Die omstandigheid verleent aan de kunst een noodzakelijkheid die wat onnatuurlijk aandoet. Het betreft dan ook een onvermijdelijkheid die in geen geval als onbetwistbaar en ongenaakbaar tot in de regionen van het bovenkritische uittorent.

© 2013 Leo van der Sterren

zondag 10 februari 2013

Landschap 3

















© 2013 Leo van der Sterren

zaterdag 9 februari 2013

Horror vacui 1

‘De verveling is een ziekte van het geluk, van het welzijn en daarmee in zekere zin een ziekte van de beschaving,’ schrijft Awee Prins in zijn boek ‘Uit verveling’. (Awee Prins, ‘Uit verveling’. Kampen, 2007, p. 31.) Of verveling zich uitsluitend beperkt tot die aardbewoners die in welvaart baden, lijkt bij nader inzien twijfelachtig. Maar een ding is zeker: ondanks het feit dat iedereen het altijd even druk heeft, vertolkt de verveling een grotere rol in het bestaan van mensen dan men zou veronderstellen of toe zou willen geven. Afgezien van de talloze gelegenheden dat de verveling zijn slachtoffers daadwerkelijk in een ijzeren greep houdt, heeft de verveling ook op een andere manier impact op mensenlevens: het vooruitzicht dat de verveling ons zou kunnen overvallen en in bezit nemen, maakt dat wij daarop anticiperen en ten koste van alles proberen te verhinderen dat de verveling ons bezoekt – zoals een bezoeking dat doet, onuitgenodigd en onverwacht en alles overheersend. Een groot deel van onze beslommeringen van alledag behoort tot de categorie der preventieve maatregelen ter voorkoming van ledigheid. Zo ver reikt de invloed van de verveling, zo zeer vrezen we dat akelige gevoel van onvervuld zijn – en de machteloosheid om dat gevoel te elimineren – dat we alles in het werk (letterlijk: het werk) stellen om te verhoeden dat we in het weeë drijfzand van het nietsdoen en niets-willen-doen terecht komen. Maar in weerwil van die defensieve voorzieningen die vaak gepaard gaan met een offensieve doenerigheid delven we meer en vaker het onderspit ten opzichte van de verveling dan we onszelf rekenschap zouden durven en willen geven.

In navolging van de Duitse filosoof Martin Heidegger onderscheidt Prins in zijn boek ‘de gewone, alledaagse, exogene verveling’ van ‘een meer fundamentele endogene verveling, die het hele gevoelsleven beheerst en alle dingen van hun kleur en betekenis berooft’. (Awee Prins, ‘Uit verveling’. Kampen, 2007, p. 103.) De exogene verveling is de landerigheid van alledag, de verveling die zich manifesteert als we niets te doen hebben, omdat we bijvoorbeeld het ene karwei net hebben afgesloten en het te laat is om aan een volgend project te beginnen. Of omdat we aan de dagelijkse verplichtingen van de arbeid voldaan hebben en ons een periode van vrije tijd ter beschikking staat, voor velen een oase, maar voor sommigen een oase die telkens opnieuw tot een woestijn van ledigheid ontaardt. Of gewoon, een gevoel dat iedereen wel eens meemaakt, dat je nergens zin in hebt, dat er geen enkele stimulus voorhanden is die je tot daden prikkelt.

In het leven van alledag trachten we de exogene verveling te bestrijden door ons nijver en arbeidzaam op te stellen, of liever gezegd we proberen te voorkomen dat we in een toestand van verveling – in een leegte – belanden door energie en bedrijvigheid te etaleren. De meeste mensen hebben die strategie heel aardig onder de knie: zij zijn voortdurend bezig, voortdurend aan het doen, zij hebben het hartstikke druk, zij missen zelfs de tijd om bepaalde dingen te ondernemen. Zij moeten prioriteiten stellen. Maar afgezien van het feit dat de overvolheid van die drukke levens er mogelijk slechts toe dient om ongewenste, of zelfs onvermoede gaten en hiaten te verbloemen, en dus in feite een soort van zelfbedrog behelst, lukt het lang niet iedereen om de verveling te ontlopen. En veel mensen vervelen zich zonder te beseffen dat ze geen tijdpassering hebben of niet weten wat ze moeten doen en daardoor landerig gestemd zijn. Van de grote groep mensen die zich te pletter vervelen reageert menig verveelde zich zodanig af dat de gevolgen bedenkelijk of zelfs desastreus zijn. Verveling staat aan de wieg van menig conflict, groot of klein. Jean Paul noemt de ‘Langeweile’ in ‘Hesperus’ niet voor niets de ‘Essigmutter aller Laster und Tugenden (…) Nichts ist ein größerer Beweis der allgemein wachsenden Verfeinerung als die allgemein wachsende Langeweile.’ (Jean Paul [Jean Paul Richter], ‘Werke. Erster Band’. München, 1960, p. 597.)

Omdat nietsdoen niet bevorderlijk is voor het voortschrijden van de tijd – voortdurend is er immers het bewustzijn van de trage voortgang van de tijd, het leven (dat ons niet lang genoeg kan duren) schiet dan gewoon niet op – en omdat nietsdoen bovendien tot verveling kan leiden die ons een onaangenaam gevoel bezorgt, doen we er alles aan om in het bezit van bezigheden te zijn. Overdag is dat voor de meeste mensen geen probleem. Dan houden ze immers zich immers onledig met activiteiten in opdracht van een werkgever waarbij ze in loondienst zijn. Ondernemers en zelfstandigen zijn hun eigen baas. Zij geven zichzelf opdrachten en hun dagen zitten over het algemeen overvol.

Paradoxaal genoeg leveren perioden van vrije tijd voor mensen vaak meer problemen op dan wanneer zij werken. Verplichtingen ten opzichte van anderen prikkelen mensen blijkbaar meer dan verplichtingen jegens zichzelf. In vroeger tijden, toen de mens de zegeningen van de elektronica nog moest ontberen, werd de tijd gevuld met activiteiten als lezen en het doen van gezelschapsspelen. De uitvinding van de radio, maar vooral de introductie van de televisie, heeft voor een revolutie op het gebied van het vol maken van de tijd gezorgd. En op de een of andere manier vult een televisietoestel ook de ruimte altijd nadrukkelijk. In een vertrek waar een televisietoestel aanstaat wordt het oog telkens weer als vanzelf naar het scherm getrokken, ook al is er niet meer dan wat ruis te zien. Onwillekeurig maar met regelmaat focussen de ogen op het scherm. Radio en televisie hebben de aard van de besteding van de vrije tijd ingrijpend, ja zelfs fundamenteel veranderd. Was het vullen van de uren na werktijd vroeger, vóór de tijd van radio en televisie, een actieve bezigheid, na de introductie van radio en televisie, is de tijdsbesteding in veel gevallen tot een passieve ‘activiteit’ gedegenereerd. Desondanks zou het naïef zijn om te veronderstellen dat mensen zich nu meer of minder vervelen dan vroeger. Mensen vervelen zich in dezelfde mate als honderd of tweehonderd jaar geleden, hoogstens anders.

De intrede van de nieuwe mogelijkheden van informatievoorziening en telecommunicatie zorgt opnieuw voor een verandering van de invulling van de vrije tijd. Door te surfen op het wereldwijde web, dat wil zeggen: door het aanklikken van hyperlinks van de ene naar de website navigerend, doet de internetter ten opzichte van zichzelf voorkomen dat hij actief bezig is. Een klik met een muis vertegenwoordigt immers een gewilde daad. Maar het wezenlijke karakter van het surfen op internet vertoont een belangrijke overeenkomst met het zappen op televisie: het gaat meer om het surfen en zappen dan om datgene wat geboden wordt na de muisklik. Surfen en zappen zijn een doel op zich geworden. Het surfen heeft als bijkomende nadeel dat het leidt tot verlies van concentratie: de meeste internetters kunnen het niet meer opbrengen om ergens lang aandacht aan te besteden. De tijd wordt gevuld door doelloos op de golven van het internet te varen. Maar het maakt niet uit op welke manieren individuen en groepen de tijd ook vullen, geen middel blijft onbeproefd om de confrontatie met de horror vacui uit de weg te gaan.

© 2013 Leo van der Sterren

donderdag 7 februari 2013

A piece of conceptual art 2























© 2013 Leo van der Sterren

woensdag 6 februari 2013

Droedel 20























© 2013 Leo van der Sterren

maandag 4 februari 2013

De kleine dingen van het leven























© 2013 Leo van der Sterren

De banken

De banken, de banken. Vorige week voegde SNS Reaal een vervolg toe aan het intens dramatische feuilleton over de bankensector, een serie die maar geen einde lijkt te willen nemen. Indien een schrijver van fictie (laat staan van niet-fictie) vóór 2008 een boek zou hebben uitgegeven met daarin een weergave van de gebeurtenissen van na 2008, zou dat werk door recensenten en lezers als onrealistisch zijn weggezet. Maar datgene wat als fictie niet gedeugd zou hebben, is intussen realiteit geworden. En die werkelijkheid heeft ons, brave burgers van Nederland, zo murw gebeukt dat we dingen die abnormaal zijn, bijna normaal zijn gaan vinden. Maar het gedrag dat bankiers de laatste jaren geëtaleerd hebben, is niet normaal, verre van zelfs. En het is ook niet normaal dat de overheid en andere instanties ogenschijnlijk machteloos staan om de wheeling and dealing van de financiële instituten van dit land in goede banen te leiden. Vooralsnog laten deze bolwerken van arrogantie, onmaatschappelijkheid en immoraliteit zich echter niet slechten.

De Nederlandse staat heeft de SNS Reaal-bank dus noodgedwongen, maar uit arren moede in moeten palmen. De inzet van dat ultieme redmiddel heeft de premier van onze mooie natie ‘verschrikkelijke hoofdpijn’ bezorgd omdat de staat het geld dat met die actie gemoeid ging, bijna vier miljard euro, dringend voor andere doeleinden nodig had. Nederland zit immers tot over zijn oren in de bezuinigingen. Nu dreigen er nieuwe kostenbesparingsoperaties om deze onverwachte tegenvaller op te vangen. De Nederlandse burgers betalen het SNS Reaal-gelag. Ach en wee!

Intussen beoordeelt de minister-president het gedoe rondom het salaris van ruim vijf ton voor de nieuwe SNS Reaal-bestuurder Van Olphen als een ‘idiote discussie’. Rutte acht die vergoeding niet te hoog. ‘Ik kan proberen iemand te vinden die het wil doen voor een ton, maar het risico is dan echt te groot dat we dan niet de juiste persoon vinden,’ zo argumenteert hij. En vermanend voegt hij er aan toe: ‘Als je niet bereid bent dit soort bedragen te betalen, krijg je er niet de goede mensen voor. Je moet uiteindelijk marktconform betalen.’

Nog afgezien van het feit dat Van Olphen in zijn nieuwe functie in dienst van de overheid is getreden en diens ambtenarensalaris dus onder de Balkenende-norm zou dienen te blijven, deugt er nog meer niet aan datgene wat Rutte, die de laatste weken niet in zijn beste doen is, in zijn tegenzin om de salarisdiscussie te voeren, niet zonder irritatie te berde bracht om die onverantwoord hoge inkomen van Van Olphen goed te praten.

Rutte suggereert dat als je iemand maar genoeg betaalt, kwaliteit gegarandeerd is. De ervaring zou hem intussen anders geleerd moeten hebben.

Het punt is namelijk dat die vorstelijk bezoldigde bankiers (net als andere grootverdieners in andere sectoren) de voorbije jaren absoluut broddelwerk geleverd hebben, zelfs zodanig dat zij de banken waaraan zij leiding gaven, naar de rand van de afgrond hebben geloodst (zoals ook de bestuurders in andere maatschappelijke sectoren hun instanties en ondernemingen in de gevarenzone hebben gebracht). Op grond van die wanprestaties verdienden de bancaire hotemetoten de vergoedingen die ze daadwerkelijk gekregen hebben, dus niet. Slecht werk, dan slecht gebeurd. De eerste de beste klaploper had er geen grotere puinhoop van kunnen maken, zo lijkt het. Marktconformiteit, ammehoela!

Twee redenen dus om aan Van Olphen geen bijna zes ton uit te keren: de Balkenende-norm en de, op grond van de recente performance-indicatoren teruggeschroefde norm van de markt.

In Nederland hebben we allemaal boter op ons hoofd. Op zijn eigen niveau en binnen zijn mogelijkheden (die beperkt waren, maar waarvan de grenzen wel degelijk werden opgezocht) heeft zelfs de braafste burger zich schuldig gemaakt aan graaien. Wij, de kleingraaiers, moeten daar nu voor boeten. Wij betalen daar nu letterlijk de prijs voor. Wij worden gestraft en in die straf zit, zo zou je kunnen zeggen, een element van rechtvaardigheid. Hadden we maar niet moeten graaien. De grootgraaiers daarentegen blijven te vaak nog buiten schot en komen met de schrik vrij. Maar dat laatste misschien zelfs niet eens – wie weet.

© 2013 Leo van der Sterren

zaterdag 2 februari 2013

Landschap 2








© 2013 Leo van der Sterren

Idealen

Een mens gedijt op idealen. Soms teert hij zelfs op idealen. Om idealen hangt hoe dan ook een aureool van onmisbaarheid. Voetstoots wordt aangenomen dat het alternatief voor datgene wat op zeker moment het geval is, a priori beter is. Dat alternatief is het ideaal. Dit is het platonisme, in de niet-oorspronkelijke, afgeleide betekenis van platonisme. Niet-oorspronkelijk en afgeleid, het mag zo zijn, maar Plato ontleedde en beschreef een bestaande toestand van verbeelding van Vormen (of Ideeën), die eeuwig, perfect en onveranderlijk zijn. Plato was, het moge duidelijk zijn, een wijs man die zijn medemensen tot in hun kern wist te doorgronden.

Hoe groots of ingrijpend ook, een ideaal is in een oogwenk in het leven geroepen, inclusief de begeleidende verschijnselen zoals hunkering, weemoed en nostalgie. Wie zich aan een ideaal overgeeft, begoochelt zichzelf. Begoocheling doet het altijd goed. Een mens zou het bestaan niet kunnen verdragen wanneer hij zichzelf niet op zijn minst een klein beetje voor de gek zou kunnen houden. Maar veel mensen houden zich juist heel erg veel voor de gek. En sommigen kunnen niets anders meer doen. Zij moeten zichzelf bedriegen en voelen zich geroepen de illusie verder te distribueren, zo niet goedschiks, dan maar kwaadschiks.

Mensen gieten al hun wederwaardigheden in de vorm van verhalen, dus ook hun idealen. Zodra verhalen opgeld doen en ingang vinden, liggen er mythes op de loer – altijd. Nadat mythen zich eeuwenlang ongebreideld konden ontplooien, brak ergens in de twintigste eeuw de tijd van ontmythologisering aan. Maar grote doses van mythische substantie zitten vast in ons genetisch materiaal verankerd en laten zich niet zomaar losrukken en verwijderen. Bovendien wordt mythen temporeel nieuw leven ingeblazen, terwijl zich met enige regelmaat oplevingen van mythevorming voordoen. Mythologie laat zich niet zomaar elimineren.

Het ideaalbeeld bezit dezelfde status als het afgodsbeeld dat als een symbool van de alternatieve wereld beschouwd kan worden. Dezelfde aura. Dezelfde verhevenheid boven de kritiek. Geen kwaad woord over de god. Wee de afvallige. Wee degene die nog verder gaat en het afgodsbeeld wil verbrijzelen. Hij die de god dood wenst, tekent zijn eigen doodvonnis. De demonen aan gene kant van de mythe, onzichtbaar maar alomtegenwoordig, komen in actie. Zij, de tegenbeelden van de idealen maar er onlosmakelijk aan verbonden, doen zich gelden. De wachters van de puurheid van de idealen zullen ongenadig wraak nemen.

© 2013 Leo van der Sterren