zaterdag 12 juni 2010

Een douchebeurt en het toeval
























Op een zekere dag in november 2000 stond ik in de douche. Zoals wel vaker bij dergelijke gelegenheden werd ik overvallen door een ingeving. Vanuit het niets schoot mij de ontknoping te binnen van een verhaal dat ik in 1979 geschreven had en dat, indien ik het me goed herinner, het allereerste korte verhaal vertegenwoordigt dat ik ooit geschreven heb. Ik kan niet verklaren waarom ik ineens aan uitgerekend dat verhaal moest denken. Het gebeurde gewoon en de plot viel ook meteen op zijn plaats. Als door een wonder bleek het probleem van het einde van het verhaal in één klap opgelost.

Na de douchebeurt begon ik het verhaal, waarvan ik zeker wist dat ik geen digitale versie bezat, te zoeken. Ik werkte me door alle stapels van en mappen vol met typoscripten, manuscripten, aanzetten en kladjes, maar ik kon het verhaal niet meer vinden. Mij schoot te binnen dat ik ooit gedichten en verhalen die ik als minder geslaagd beschouwde, had weggegooid. Het bedoelde verhaal kon daar best tussen gezeten hebben want het stond me voor de geest als een matig verhaal met een slechte ontknoping. Maar die bevredigende plot was me juist nu te binnen geschoten in een soort van verlate genade.

Het verhaal ging over een academische bolleboos en een meisje van eenvoudige komaf. Zij hebben een relatie maar de jongen maakt de verkering uit omdat het meisje zwanger van hem blijkt te zijn. In het verhaal figureert een kraai die drie keer onheilspellend gekras voortbrengt.

Op basis van deze summiere verhaallijn begon ik het verhaal te reconstrueren, daarbij vanzelfsprekend anticiperend op de nieuwe plot. In de nieuwe versie van het verhaal handhaafde ik in eerste instantie de kraai. Maar op enig moment realiseerde ik mij dat ik de kraai beter kon vervangen door een raaf, omdat een raaf een nog ongunstigere reputatie bezit dan een kraai. En de functie van het optreden van de vogel in het verhaal was onheil aankondigen. Ik verving de kraai dus door een raaf.

En toen bliksemde het me door het hoofd dat de Amerikaanse dichter en schrijver Edgar Allan Poe een gedicht geschreven had dat ‘The raven’ heette. Van Edgar Allan Poe stonden er destijds twee bloemlezingen van Poe’s verhalen, in het Nederlands vertaald, in mijn boekenkast.[i] Maar veel meer dan die verhalen en dat bewuste gedicht ‘The raven’ had ik tot dan toe niet van Poe gelezen – het gedicht trouwens eveneens in een Nederlandse vertaling. Een zweem van herinnering eraan existeerde nog in mijn geheugen, al wist ik er het fijne niet meer van. Ik heb het gedicht toen herlezen en incorporeerde het ‘nevermore’ uit het gedicht in een volgende versie van het verhaal dat ik toen als ‘De stage hertitelde en dat in mijn, in 2008 verschenen verhalenbundel ‘Goed bij en onvermogend’ is opgenomen.

De herlezing van ‘The raven’ wakkerde onderhuids mijn interesse in Edgar Allan Poe en diens werk aan. Zo stuitte ik op Poe’s beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van ‘The Raven’, een essay getiteld ‘The philosophy of composition’. En via de blijken van bewondering voor en beïnvloeding door de Engelse dichter Samuel Taylor Coleridge waaraan Edgar Allan Poe bij diverse gelegenheden lucht gaf[ii], kwam ik bij Coleridge terecht, wiens leven en werk ik intensief begon te bestuderen, hetgeen ik nog steeds doe. Wat een douchebeurt en het toeval vermogen uit te richten.

© 2010 Leo van der Sterren



[i] Edgar Allan Poe: ‘De Moorden In De Rue Morgue’. Bruna Crime Classics, Utrecht 1973. Edgar Allan Poe : ’30 Beroemde Verhalen’. Veen, Utrecht 1981.

[ii] Zie onder andere ‘The rationale of verse’ of de recensie van ‘Alciphron, a poem’ van Thomas Moore of de ‘Letter to B. – ‘.