woensdag 29 december 2010

De boekenlijst van 2010











Oek de Jong, ‘Zijn muze was een harpij. Kellendonklezing 1998’. Nijmegen, 1998. Bespiegeling over de aard Willem Frederik Hermans en de daaruit voortvloeiende bijna nihilistische levensbeschouwing.

Ben Brice, ‘Coleridge and scepticism’. Oxford, 2007. Monografie over Coleridges worsteling met de filosofische stroming van het scepticisme. De vertegenwoordigers van het scepticisme twijfelden aan de dingen die niet de het kanaal van de zintuigen passeerden (de twijfel aan de dingen die het kanaal van de zintuigen wel passeerden, zou later volgen). Coleridges geloof raakte aan het wankelen. Maar Coleridge wist gedurende zijn leven zijn geloof nimmer tot een onaantastbaar bastion om te vormen. Voortdurend doemden er twijfels op en deden er zich regressies voor.

Arnon Grunberg, ‘Blauwe maandagen’. Amsterdam, 2000 [1994]. Ironie omdat ironie moet. Ernst omdat ernst moet. Ongevoeligheid omdat ongevoeligheid moet. Gevoeligheid omdat gevoeligheid moet. Zinvolheid omdat zinloosheid moet. Dat alles tragikomisch.

Alan Hankinson, ‘Coleridge walks the fells. A Lakeland journey retraced’. London, 1993. Auteur treedt in de voetsporen van Coleridge die in 1802 een wandeltocht door het Lake-disctrict maakte. Veel aandacht voor Coleridges beklimming en (spectaculaire) afdaling van Scafell, de op een na hoogste berg van Engeland.

Elvis Peeters, ‘Wij’. Amsterdam, Leuven, 2009. Ontluisterend groepsportret van een aantal jongens en meisjes dat via de snellekweekreactor van de verveling afglijdt in de immoraliteit. Maar de kritieken op het boek, onder andere van Coen Peppelenbos, snijden hout.

Charles Ducal, ‘Alle poëzie dateert van vandaag’. Gent, Amsterdam, 2010. Het gedichtendagessay voor 2010. In de reeks gedichtendagessays houden dichters persoonlijke pleidooien voor de poëzie. Charles Ducal bindt de strijd aan met het anything goes. Een terechte strijd. Het staat buiten kijf dat een gedicht bepaalde woorden en volzinnen bevat die het gedicht dwingend een bepaalde kant opsturen, waarna de tegenovergestelde of zelfs een andere kant uitgesloten is – zonder dat de poëtische ambiguïteit daarbij overigens in het geding komt.

David Fairer, ‘Organising poetry. The Coleridge circle, 1790 – 1798’. Oxford, 2009. Fairer plaatst het idealistische (‘romantische’) organicisme (groei van een organisme vanuit zichzelf op basis van Ideeën) van Coleridge – die een felle tegenstander van Locke was – in de traditie van het empirische organicisme van Locke en de Verlichting (groei van een organisme vanuit zichzelf op basis van zintuiglijke waarnemingen en ervaring). Die laatste vorm van organicisme organiseert de zintuiglijk waargenomen werkelijkheid door de accumulatie van en revisie door ervaring, door voortschrijdend inzicht en door trial and error. Fairer onderzoekt in hoeverre dat organiseren zijn weerslag vindt in Coleridges voortbrengselen gedurende de jaren van vroege volwassenheid, ver voordat hij zijn grote ideeën over kunst en literatuur aan het papier zou toevertrouwen, en in de voortbrengselen van de leden van Coleridges kring van intimi in die tijd.

Jay Parini, ‘Why poetry matters’. New Haven, London, 2008. Parini vertelt de dingen over poëzie die ik al wist en licht die feiten toe met voorbeelden van Engelse, maar vooral Amerikaanse dichters. Eerste passage uit het boek: ‘Poetry doesn’t matter to most people. That is, most people don’t write it, don’t read it, and don’t have any idea why anybody would spend valuable time doing such a thing.’ Laatste passage uit het boek: ‘In the end, it [poetry] brings us closer to God, however we define that term. It provides, in some cases, a reason for life itself. “How gladly with proper words the soldier dies.” writes Stevens, “If he must, or lives on the bread of faithful speech.”’ Het citaat binnen het citaat, dat zijn de laatste twee regels van het lange gedicht ‘Notes towards a supreme fiction’ van Wallace Stevens.

Percy Bysshe Shelley, ‘Prometheus ontboeid’. Amsterdam, 1910. Het closet drama (een toneelstuk dat niet geschreven is om gespeeld, maar om gelezen te worden) van Shelley in de vertaling van Alexander Gutteling, uitgegeven door de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. Shelley schreef een drama dat mank gaat aan dramatiek. Maar ‘Prometheus unbound’ is een prachtig voorbeeld van lyriek die uit zijn voegen barst door het symfonische gehalte ervan. De vertaling van Gutteling met alle vorm- en rijmdwang en uitwassen van Tachtigers-trucage doet afbreuk aan de vele fraaie passages uit het origineel.

James Longenbach, ‘The resistance to poetry’. Chicago, 2004. Aan de hand van een aantal voorbeelden demonstreert Longenbach het paradoxale gegeven dat poëzie zich voortdurend tegen zichzelf verzet. ‘This book is about the ways in which poetry is its own best enemy,’ schrijft Longenbach in het ‘Preface’ (xi). De paradox: poëzie gaat tegen het stromende water in dat zij zelf is. Interessant boekje dat enkele nieuwe inzichten biedt.

Tommy Wieringa, ‘Joe Speedboot’. Amsterdam, 2009 [2005]. Prachtige roman van Tommy Wieringa, vol met prachtig proza. Vooral het eerste deel ‘Penseel’ is zwaar van luchtigheid. De tweede helft, ‘Zwaard’, bevat proza van iets mindere kwaliteit. Het luchtige van het eerste deel ontbreekt hier een beetje.

Joost Zwagerman, ‘Duel’. Amsterdam, Antwerpen, 2010. Het boekenweekgeschenk. Een adequaat geschreven boekje met enkele storende elementen – geen meesterwerk.

Bertus Dijk, ‘Wartaal en waansysteem. Analyse van de indoctrinatie en het woordgeloof in filosofie en sociologie’. Amsterdam, 1994. Achter deze ronkende titel verbergt zich een uit rancune voortgekomen, rommelig verslag van een conflict tussen het universitaire establishment en een student, in dit geval Bertus Dijk – de Bertus Dijk uit Luceberts gedicht ‘kleines handbuch des positivismus’.

Marga Minco, ‘Het bittere kruid’. Amsterdam, 2007. Ik had deze klassieker nog niet gelezen. Deze kleine kroniek beklemt.

A.D. Nuttall, ‘A common sky. Philosophy and the literary imagination’. London, 1974. Een boek over de solipsistische consequenties van het Engelse empirisme en de uitwerking daarvan in enkele literaire werken. Zware kost, maar een prachtboek.

Gerrit Komrij, ‘Wagner en ik’. Amsterdam, 2006. Komrij’s uiteenzetting met Richard Wagner. Komrij als fenomenoloog. Een mooi boek. De bijgeleverde CD is, de Karl Böhms en Joseph Keilberths in aanmerking nemend, minder.

Marga Minco, ‘De glazen brug’. Amsterdam, 1986. Het boekenweekgeschenk van dat jaar. Met de typische Minco-thematiek.

Adam Zamoyski, ‘De slag om Warschau. Lenins mislukte aanval op Europa’. Amsterdam, 2009. De strijd tussen de prille Poolse staat en het Rode leger in 1920. Een saai en daardoor afgrijselijk boek. Niets dan legereenheden die nu eens deze en dan weer gene kant opstuiven.

Nico Dros, ‘De sprekende slang’. Amsterdam, 2010. De perikelen rondom enkele protestantse geloofsgemeenschappen in een dorpje op Texel. Boeiende lectuur.

James Longenbach, ‘Wallace Stevens. The plain sense of things’. New York, 1991. Fantastisch boek over de Amerikaanse dichter Wallace Stevens.

Vincent Starrett, ‘Persons from Porlock and other interruptions’. Chicago, 1938. Columns en essays van een vergeten Amerikaanse schrijver.

Nop Maas, ‘Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven 2. De “rampjaren” 1962 – 1975’. Amsterdam, 2010. Onthutsend verslag van de schrijver als een gek. En deel drie wordt de lezers, onder andere om die reden, omdat de waanzin nu gedocumenteerd is, mogelijk onthouden, hetgeen schandalig zou zijn.

Gerard Kornelis van het Reve, ‘Vier pleidooien’. Amsterdam, 1972. Als voortvloeisel van de lectuur van het boek uit het vorige lemma. Vooral wegens het nog niet gelezen ‘De kunst. Veertien etsen van Frans Lodewijk Pannekoek voor arbeiders verklaard’, dat in ‘Nader tot u’ had moeten staan. Of in een vervolg, qua opzet en kwalitatief, van ‘Nader tot u’ – dat er nooit gekomen is. Helaas.

Frans Peeters, ‘De vuisten van Gerard Reve. Het gekwelde leven van een gewelddadige alcoholist’. 2007. Sensationalistisch boekje over Reves leven als alcoholgebruiker en vechtersbaas.

Erwin Mortier, ‘Avonden op het Landgoed. Op reis met Gerard Reve’. Amsterdam, 2007. Opnieuw onthutsing in verband met Reve. De ontluisterende levensavond van de volksschrijver.

Charles den Tex, ‘Onmacht’. Breda, 2010. Klein maar spannend.

Gerard Reve, ‘Het boek van violet en dood’. Amsterdam, 2003 [1996]. Een verhaal zonder verhaal vol verhalen. Even leuk als melig. Even oppervlakkig als diepzinnig.

Wim Wennekes, ‘Jezus Maria! Van het Reve, van het violet en van de dood’. Amsterdam, 1996. Voorafgaand aan de verschijning van ‘Het boek van violet en dood’ deed Wennekes dit semi-triviale boekske het licht zien.

Olena Beal, ‘Dora Wordsworth: A poet’s daughter’, Carnforth, Penrith, 2009. Biografie over de dochter en amanuensis van de Engelse dichter William Wordsworth die haar vader en diens vriend Samuel Taylor Coleridge in 1828 vergezelde op een reis door de Lage Landen en Noord-Rijnland-Westfalen. Dora’s levensgeschiedenis heeft eigenlijk niet veel meer te bieden dan een opsomming van gezondheidsperikelen. Zij stierf in 1847 op 43-jarige leeftijd aan tbc.

David Kynaston, ‘Austerity Britain’. London, 2007. Eerste deel uit de zesdelige serie ‘Tales of a New Jerusalem’, een beschrijving van de geschiedenis van Groot Brittannië tussen de jaren 1945 tot 1979. Dit lijvige eerste deel behandelt de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog wanneer Groot Brittannië nagenoeg bankroet is na een oorlogsinspanning van zes lange jaren. De jaren 1945 tot 1951 laten zich kenmerken door inderdaad austerity, soberheid. En afgezien van de bombardementen en de constante dreiging van het verlies van dierbaren in een oorlogssituatie, lijkt de tijd wel slechter dan gedurende de oorlogsjaren. Het is de tijd van rantsoenen, van gedroogde eieren en van gedwongen vegetarisme. Maar ook de tijd van toenemende bemoeienis van de overheid met de levens van burgers en het optuigen van de welvaartsstaat, vooral als tijdens de parlementsverkiezingen van 1945 niet de Conservatieve partij maar Labour wint. Zinnebeeld van die ontluikende verzorgingsstaat is de invoering van de National Health Service, de (nagenoeg) gratis gezondheidzorg.

David Kynaston, ‘Family Britain’. New York, 2009. Tweede deel uit de serie ‘Tales of a New Jerusalem’ begint met koning George IV die in 1951 het Festival of Britain opent en eindigt met de Suez-crisis, het neerslaan van de Hongaarse opstand en het aftreden van prime minister Anthony Eden, eind 1956, begin 1957. Tussen die grote gebeurtenissen in, en te midden van andere gedenkwaardige geschiedenismomenten, vinden de kleine wederwaardigheden van gewone mensen plaats, in een tijd, de jaren vijftig van de vorige eeuw, die gekenmerkt wordt door een snel stijgende welvaart, in het bijzonder op materieel gebied. Opnieuw een meesterwerk.

Sarah Wise, ‘The blackest streets’. London, 2008. Over The Old Nichol, een van de ergste Victoriaanse achterbuurten in East End, waar de armsten der armen in de laatste decennia van de negentiende eeuw onder erbarmelijke omstandigheden leefden. De titel refereert aan de Poverty Map van Charles Booth (1889) die in zijn cartografische weergave van de armoede in Londen, de armste huizenblokken van de kleur zwart voorzag.

Lluís-Anton Baulenas, ‘Het geluk’. Utrecht, 2007. Ik heb dit boek gekregen van een goede vriendin. Zij vond het een geweldig boek. Ik schroom een beetje om ten opzichte van haar te moeten bekennen dat ik het maar een matig boek vond. Ja, ik weet het: onder vrienden moet dat kunnen. Maar dan toch...het bekende gegeven paard. ‘Het geluk’ is een Barcelona-roman die niet al te best vertaald, maar wellicht ook niet al te best geschreven is. Geen literair hoogstandje dus, maar een bijna-aardig verhaal dat zich afspeelt in het Barcelona van 1909. De titel is een van de slechtste titels die ik ooit op de kaft van een boek heb zien staan, en dat eens te meer na lezing van het boek

Carlos Ruiz Zafón, ‘De schaduw van de wind’. Utrecht, 2008. Nog zo’n roman die onder andere inspeelt op de faam van Barcelona als toeristenstad. Het verhaal doet in eerste instantie rijk en overdadig aan, maar de oplettende lezer ziet de diverse ontknopingen al ver van te voren aankomen. Het boek gaat bovendien ten onder aan zowel onwaarschijnlijkheden als een overdaad van clichés. Bij tijd en wijle streeft de schrijver ernaar om poëtisch uit de hoek te komen. Die pogingen verzanden in pandjeshuis-surrealisme. Eerst enkele voorbeelden van krukkig proza. ‘“Ach, mijn dochter doet mee aan alles waar praten bij om de hoek komt kijken…”’ ‘Op de terugweg naar de boekhandel liep ik bioscoop Cine voorbij waar twee schilders op een stelling verslagen zaten te kijken hoe de verf op het bord dat nog niet droog was, onder hun handen wegspoelde in de stortbui.’ En dan een van de schrijnendste voorbeelden van vermeend poëtisch taalgebruik dat verzandt in keukenmeidenbombast. ‘De blinde woorden van de priester, gespeend van iedere betekenis, waren alles wat ons scheidde van de verschrikkelijke stilte.’ Zeshonderdduizend exemplaren zijn er van dit boek verkocht, zo gilt de schrille sticker op de omslag van het boek. Het zou wat! Zafón rept in dit boek van het Kerkhof der Vergeten Boeken. Ik zou het Kerkhof der Slechte Boeken willen introduceren. Dit boek komt op die begraafplaats te liggen. Prominent!

Sandra Langereis, ‘Breken met het verleden’. Nijmegen, 2010. Over de afbraak in 1796 en 1797 van de Valkhofburcht in Nijmegen en de inrichting van het Valkhofpark. Een ietwat droge documentaire over iconoclasme in het vuur van bepaalde momenten en de spijt die daar soms op volgt (maar dan is het in de regel te laat).

Pia de Jong, ‘Lange dagen’. Amsterdam, 2009 [2008]. Een verhaal dat onwaarschijnlijk begint, weet op den duur toch te intrigeren. Maar meesterlijk wordt het nooit. En achteraf gezien en nuchter bekeken, blijft het ook allemaal net iets te onwaarschijnlijk. Geen meesterwerk.


© 2010 Leo van der Sterren

zondag 26 december 2010

zaterdag 18 december 2010

Fast and bulbous

A: Fast and bulbous.

B: That's right, the mascara snake, fast and bulbous. Also a tinned teardrop.

A: Bulbous also tapered.

B: That's right.



zaterdag 11 december 2010

De enumeratieve riedel

De enumeratieve riedel, aldus zou je een van de meer irritante stijlfiguren in de retoriek van politieke bedrijf kunnen munten. Te pas en te onpas bezondigen namelijk in het bijzonder politici zich aan het gebruik van de enumeratieve riedel. Zij larderen hun betogen ermee. Debatten. Vraaggesprekken. Maar een enumeratieve riedel is altijd een uitluider, nooit een inleider. Politici hanteren hem als ze merken dat het slot van de hun toegestane spreektijd aanstaande is, als het onmiskenbare einde van de entiteit van de monoloog nadert. En die monoloog – het zal geen verbazing wekken – vormt het favoriete vervoermiddel van politici om hun opvattingen en denkwijzen mee te transporteren en distribueren. Politici proberen zo lang mogelijk de mustang van de monoloog te berijden. Ze trachten zo lang mogelijk het woord in hun bezit te houden.

De enumeratieve riedel bestaat meestentijds uit drie eenheden – in elk geval nooit twee en zelden vier. Voorbeelden van de enumeratieve riedel. ‘Ten behoeve van de verslechtering bij het onderwijs, in de zorg en buiten de wijken.’ ‘We gaan dus de zaken afpakken op het gebied van de veiligheid, de economie en de volksgezondheid.’ ‘Het is volstrekt onbelangrijk dat dit gebeurt, voor hen die afhankelijk zijn van een uitkeringen, voor de ouderen en voor de chronisch zieken.’ ‘Kernpunten voor de tegenwerking van de agrariërs, de kleine zelfstandigen en de middenstanders.’ ‘Uitlevering aan de barbaren van hen die in de openbare ruimte werken, de brandweerlieden, politiemensen en ambulanciers.’ ‘Cruciaal voor het behoud van wegen, de afleg van natuur en de ontvlambaarheid van kernenergie.’

Inhoudelijk voegt een enumeratieve riedel niets meer aan een betoog toe. Het draagt alle kenmerken in zich van een achterhoedegevecht. Teken dat de strijd verloren is. En dan amechtig nog wat snaterperiode rekken. Secondes trekken. The last stand, net voor het fatale moment van de overrompeling en het platgewalst worden.

© 2010 Leo van der Sterren