woensdag 31 december 2014

De leeslijst van 2014

Marisha Pessl, ‘Nachtfilm’, Amsterdam, 2013. Qua lezen valt een slechter begin van het jaar nauwelijks voor te stellen. Wat een klotenboek! De resultante, zo lijkt het, van een cursus creative writing in combinatie met een negen maanden durende brainstormsessie van een stel geflipte studenten met als doel de bevalling van een plot. Dat alles in het kader van wat het gevolg van een weddenschap schijnt te zijn: ik kan een bestseller produceren want als je per se een beststeller wilt produceren, dan kun je een bestseller produceren.

John Steinbeck, ‘Een blik in Cannery Row’. Amsterdam, 1974 [1948]. Prachtboek, inderdaad. Maar de vertaling had al in 1974 iets oubolligs, dunkt me.

Ludwig Hohl, ‘Bergfahrt’, Frankfurt am Main, 1978 [1975]. Beklemmend boek over een bergbeklimming die noodlottig eindigt. ‘Bergfahrt’ heeft alles in zich wat het beklimmen van bergen onderscheidt van andere sporten: het oneindige egoïsme en de oneindige idiosyncrasie van bergbeklimmers, het toelaten van ontoelaatbare emoties, de totale machteloosheid en eenzaamheid als de dingen mis beginnen te gaan, de invloed van arabeske weersomstandigheden. Hohl beschrijft met een enorme precisie die soms bang maakt. Zie bijvoorbeeld de passage waarin hij de gletsjer beschrijft. Bij vlagen doet ‘Bergfahrt’ denken aan de brief de Rimbaud aan ‘de zijnen’ schreef in 1878 nadat hij te voet de Gotthardpas was overgestoken. Ook die beklemming.

Olivia Laing, ‘Naar de rivier. Een reis onder het oppervlak’. Amsterdam, 2011. Mooi verhaal over een reis langs de rivier de Ouse in Sussex, de rivier waarin Virginia Woolf zichzelf in verdronk.

Olivia Laing, ‘Het uitstapje naar Echo Spring. Waarom schrijvers drinken’. Amsterdam, 2014. Prachtig boek over zes aan alcohol verslaafde Amerikaanse schrijvers. Met één niet onbelangrijke premisse in het boek heb ik echter moeite, namelijk dat alcoholisme, of elke andere verslaving, een ziekte zou zijn. Dat het allengs een ziekte wordt, alla…

William Irwin (ed.), ‘Black Sabbath & philosophy. Mastering reality’. Malden, Oxford, 2014. Black Sabbath en filosofie, je zou niet verwachten dat de twee taalkundige betitelingen ooit in één adem genoemd zouden worden, maar in de essays in dit boek wordt het gedaan. En dat geeft een vaak verrassende kijk op een muzikaal combo dat, vooral in het begin, door de muziekcriticasters verguisd werd, maar door het publiek vanaf het begin op handen werd gedragen.

Tony Iommi, ‘Iron man. My journey through heaven and hell with Black Sabbath’. Londen, 2012. Niet altijd even verheffend, niet altijd even interessant. En dat iemand van zestig er nog lol in heeft om zijn grollen, grappen en poetsen breed uit te meten, nou ja…

Willem Brakman, ‘De blauw-zilveren koning’. Amsterdam, 1977. Prachtige, veel beschrijvende roman over het veelbeschreven leven van de tragische Beierse koning Lodewijk de Tweede.

Wim de Bie, ‘Meneer Foppe in zijn blootje’. Maartensdijk, 2014. Gekregen van vriendin Valentina. Een dun boekje met zeven verhaaltjes over het leven van de kleine kleinburger meneer Foppe die na de dood van zijn moeder alleen woont en allerlei ‘angstjes en fobietjes’ onderhoudt. Leuk.

John Worthen, ‘The gang’. New Haven, Londen, 2001. Zie Uitpost Kephala van 26 april 2014.

Gertrude Starink, ‘The rock of names’. Hilversum, 1981. Tekst van een hoorspel dat bestaat uit een collage van gedichten, citaten uit de dagboeken en de brieven van Samuel Taylor Coleridge, William en Dorothy Wordsworth en Mary en Sara Hutchinson. Zie Uitpost Kephala van 26 april 2014.

Robert Southey, ‘A vision of judgment’. Londen, 1821. Lang en slecht gedicht door de poet laureate Robert Southey naar aanleiding van de de dood van koning George III van Engeland in 1820. Zie Uitpost Kephala van 24 en 29 juli 2014.

Kathleen Coburn, ‘The self concious imagination’. Oxford, 1974. Serie lezingen van de Canadese academica die in de jaren dertig van de vorige eeuw de notebooks van Samuel Taylor Coleridge ontdekte bij een nazaat van de beroemde dichter en denker. Zij gaf vervolgens vanaf 1957 de ‘Notebooks’ uit. In de lezingen behandelt zij drie thema’s die in de notebooks van Coleridge voortdurend terugkeren: Coleridge in relatie met zichzelf, Coleridge in relatie met de anderen en Coleridge in relatie met de natuur en de hogere machten. Coburn transfereert zoveel bewonderende en liefdevolle affectie voor het onderwerp van haar levenswerk naar het papier dat het van de lezer een bijna onmenselijke tour de force vergt om niet onvoorwaardelijk van de man te gaan houden.

J.C.C. Mays, ‘Coleridge’s experimental poetics’. Basingstoke, 2013. Over Coleridges verscheidenheid en subtiliteit als dichter. Van de bezorger van de ‘Poetical works’ (zes dikke boeken) in de ‘The collected works of Samuel Taylor Coleridge’.

William Wordsworth, ‘Guilt and sorrow, or incidents upon Salisbury Plain’. De versie uit 1793 – 1794 van de weerslag van Wordsworths verblijf in deze desolate streek in het zuidwesten van Engeland. Het gedicht zou, in nog weer gewijzigde vorm, pas in 1842 gepubliceerd worden.

Lord Byron, ‘The vision of judgment’. Londen, 1822. De hilarische repliek van Lord Byron op Robert Southey’s ‘A vision of judgment’. De kwetsuur die Byron met zijn woorden toebracht aan Southey zou nimmer volledig worden geheeld: Southey’s toch al twijfelachtige reputatie, niet alleen als dichter, maar ook als mens, werd door Byron voorgoed en onherstelbaar geschaad. Zie Uitpost Kephala van 24 en 29 juli 2014.

Adam Sisman, ‘The friendship. Wordsworth and Coleridge’. Londen, 2008 [2006]. Over de vriendschap tussen Wordsworth en Coleridge. Het boek voegt niet veel toe aan eerdere werken over de band tussen beide dichters.

Peter Cochran, ‘Byron and Bob: Lord Byron’s relationship with Robert Southey’. Cambridge, 2010. Zie Uitpost Kephala van 24 en 29 juli 2014.

Laurent Binet, ‘HhhH Himmlers hersens heten Heydrich’. Amsterdam, 2013 [2010]. Monumentaal boek over de aanslag in mei 1942 op de protector van Bohemen en Moravië, Reinhard Heydrich, maar ook over de onmogelijkheid om door te dringen in de feiten-an-sich.

Andrea Maria Schenkel, ‘Bunker’. Utrecht, 2009. Matig boek van mevrouw Schenkel.

Andrea Maria Schenkel, ‘Het monster van München’. Utrecht, 2008. Schets van een aantal slachtoffers van een seriemoordenaar in het München van de late jaren dertig van de twintigste eeuw. Bovendien een beeld van een tijd dat afwijkt van de geijkte beelden die de nadruk leggen op (de gevolgen) van het Nazi-regime. Spannend.

Bill Bryson, ‘De zomer van 1927’. Amsterdam, 2014. Wat een draak van een boek vol verhalen die al duizend keer verteld zijn en al duizend keer beter. Een boek vol ongeoliede verhalen en met totaal oninteressante clichés. Langdradig, saai, na vijftig bladzijdes al totaal voorspelbaar met zijn sterke verhalen en zogenaamd stoere eenlijners. Een boek dat je met lange tanden leest, met als hoofdpersoon ‘de grootste held van de twintigste eeuw’, Charles Lindbergh. Charles Lindbergh, de grootste held van de vorige eeuw! Een lachertje. Het enige wat Lindbergh gedaan heeft, was als eerste de Atlantische Oceaan oversteken met een vliegtuig. Er komt geen Bryson meer in dit huis van mij.

J.L. Carr, ‘Een maand op het platteland’. Amsterdam, 2014 [1986]. Prachtige kleine roman over een veteraan van de Eerste Wereldoorlog die in retraite gaat op het platteland van Yorkshire. Iedereen die van Engeland houdt, houdt van dit boek, kan niet anders.

A.L Sötemann, ‘Een dichter en zijn wereld. Over J.C. Bloem’. Groningen, 1994. Over een dichter en een wereld die ver achter ons lijken te liggen.

Joachim Ringelnatz, ‘…liner Roma…’. Uit ‘Sämtliche Erzählungen’, Zürich, 1994. Prachtige, poëtische novelle uit 1923 van de kleinkunstenaar, beeldend kunstenaar en schrijver Joachim Ringelnatz, bekend van zijn gedichten over Kuttel Daddeldu. ‘…liner Roma…’, is, de titel duidt het al aan (‘Berliner Roman’), een fragment. De hoofdpersoon is de stad Berlijn die haar inwoners en bezoekers leeft. Prachtig poëtisch collageproza.

Chrétien Breukers, ‘Een zoon van Limburg’. Baarn, 2014. Zie Uitpost Kephala van 7 en 9 oktober 2014.

Ida Gerhardt, ‘Dolen en dromen’. Amsterdam, Zutphen, 1980. Lang gedicht over een etmaal in Zutphen.

Mary Leapor, ‘Crumble-Hall’. Uit: David Fairer, Christine Gerrard Wiley, (editors), ‘Eighteenth-century poetry: an annotated anthology’, Oxford, Maldon (Ma.) 2004 [1999]. Lang country-manor-house-gedicht dat in 1751 voor de eerste keer gepubliceerd werd, postuum gepubliceerd want de auteur, een dienstmeisje bij een gegoede Engelse familie, was enkele jaren daarvoor op 24-jarige leeftijd aan de gevolgen van de mazelen overleden.

Sir Thomas Browne, ‘Hydriotaphia, Urne-Buriall’ Uit ‘The major works’, Londen, 2006 [1977]. In 1658 gepubliceerd als eerste deel van een diptiek (het tweede deel is ‘The garden of Cyrus’, gaat ‘Urne-Buriall’ (aldus wordt het werk over het algemeen aangeduid) over bijzetting. Thomas Browne, arts te Norwich, houdt zich in deze verhandeling bezig met de twee verschillende vormen van bijzetting: begrafenis met of na balseming of crematie. Maar ‘Urne-Buriall’ gaat in wezen over de dood en de ijdelheid van het aardse leven dat echter – grote troost – dat de ziel het eeuwige leven mag smaken.

Sir Thomas Browne, ‘The garden of Cyrus, or the quincuncial, lozenge, or network plantations of the ancients, naturally, artificially, mystically considered,’. Uit ‘The major works’, Londen, 2006 [1977]. Tweede deel van de diptiek uit 1658. Wat de beide traktaten met elkaar te maken hebben, is niet helemaal duidelijk. Browne zelf heeft ooit verklaard dat ‘Urne-Burriall’ over de dood ging en‘The garden of Cyrus’ over het leven. ‘The garden of Cyrus’ biedt in elk geval een blijk van het enorme vermogen tot verwondering en de verbeeldingskracht van Sir Thomas Browne die de lezer vergast op een soort literaire en wetenschappelijke achtbaantrip. ‘The garden of Cyrus’ is in elk geval een meer excentrieke tekst dan ‘Urne-Buriall’.

Anya Taylor, ‘Bacchus in Romantic England. Writers and drink 1780-1830’. New York, 1998. Niet het drinkgedrag van twintigste-eeuwse dichters en schrijvers dit keer, maar dat van hun confraters van rond de wisseling van de achttiende naar de negentiende eeuw. Fascinerend boek over een fascinerend onderwerp.

Anya Taylor, ‘Erotic Coleridge. Women, love, and the law against divorce’. Basingstoke, New York, 2005. Coleridge en de liefde. Zijn mislukte huwelijk en de feitelijke onmogelijkheid om te scheiden, zijn liefde voor Sara Hutchinson, zijn oog en oor voor vrouwen als mensen en individuen – in een tijd dat de mores de leden van het vrouwelijke geslacht tot dingen reduceerde en de wet hen als goederen bestempelde.

Giorgio de Chirico, ‘Hebdomeros’. Amsterdam, 1973. Twee keer ben ik aan dit boek begonnen. De eerste keer ben ik ergens halverwege gestrand, de tweede keer nog eerder. Nu heb ik het uitgelezen. De Chirico put uit zijn herinneringen, fantasieën en (dag-) dromen. Amper een structuur toelatend verwerkt hij deze elementen in dit prototype van een surrealistische roman. Maar is het een roman? Of is het een weergave en tegelijkertijd een gestileerde studie van een persoon die zichzelf onderwerpt aan een lange, immense en beredeneerde ontregeling van al zijn zintuigen?

© 2014 Leo van der Sterren

woensdag 24 december 2014

Complicaties bij een dagdroom

Het Van Dale Nieuw Handwoordenboek Der Nederlandse Taal geeft drie betekenissen voor het woord ‘nachtmerrie’. Op de eerste plaats ‘nachtelijke beklemming, benauwdheid in de slaap, angstige droom’. Ten tweede ‘alles wat verbijstert en verontrust’ en ten slotte ‘schrikbeeld waaraan men niet zonder afgrijzen denkt’. De etymologische weg van het tweede lid van het samengestelde woord ‘nachtmerrie’ voert terug naar het Middelnederlandse ‘mare’, dat is voortgekomen uit de Indogermaanse wortel mer: stukwrijven, pakken, roven (het woord ‘murw’ stamt van dezelfde wortel). Een ‘nachtmare’ is een demon die uitsluitend in de nacht opereert. Hij besluipt en verlamt of verstikt slapende mensen. Uiteindelijk heeft de betekenis van het woord ‘nachtmerrie’ zich via ‘nachtelijke beklemming’ of ‘benauwdheid tijdens de slaap’ ontwikkeld tot ‘angstige droom’. Het element van verlamming of verstikking en ook van vermurwing is echter aan het woord blijven kleven.

In tegenstelling tot het woord ‘nachtmerrie’ bezit het woord ‘droom’ een neutrale betekenis: een droom kan naar of fijn zijn (de Indogermaanse stam drauma.betekent naast ‘droom’ ook ‘jubel’ of ‘feestvreugde’). Het woord zelf laat in het midden of het om iets positiefs of iets negatiefs gaat. Maar aan het woord ‘nachtmerrie’ is voor eens en altijd ingepakt in negatieve connotaties. ‘Nachtmerrie’ is voorgoed buitengesloten van de categorie van blijde woorden.

Dagdromen zullen in de regel een positieve inhoud hebben. In de Nederlandse taal ontbreekt zelfs een woord voor ‘nare of angst opwekkende dagdroom’. Het woord ‘dagmerrie’ bestaat niet, maar daaruit volgt niet dat mensen geen ‘dagmerries’ kunnen hebben.

De dagdroom als een uitsluitend positieve fantasie dus. Wie heeft er nooit van gedagdroomd, een loterij te winnen? Wie heeft zich nooit verlustigd aan het idee de grote klapper te hebben gemaakt? Laat ons die dagdroom eens dromen.

Ik stel me voor dat er aangebeld wordt. Een man en vrouw hebben zich bij de voordeur geposteerd, twee mooie mensen, getooid met blijdschap en vriendelijkheid. Zij geven mij te verstaan een heuglijke mededeling te hebben. ‘Gefeliciteerd, meneer Zoënzo, u bent de gelukkige winnaar van de jackpot’, zo luidt die mededeling, maar niet nadat die prachtmensen mij op een stoel hebben doen postvatten. Wanneer de successievelijke emoties van ongeloof en verbijstering en geluk zijn weggeëbd, begin ik verwoed met plannen maken. Ik kan lang gekoesterde luchtkastelen werkelijkheid doen worden.

Ik koop een huis. Een hutje op de hei, dat is toch waar iedereen van droomt, al is ‘hutje’ vanzelfsprekend een eufemisme voor een kast van een villa. Ik richt het huis naar mijn persoonlijke wensen en ideeën in; die laten zich overigens kenschetsen als geraffineerd en buitenissig. Ik laat een Oudhollandse kamer inrichten, een Engelse kamer met een laag plafond met balken, een postmodern vertrek, een computerkamer met alles erop en eraan, een bibliotheek met de meesterwerken van de literatuur in de meest luxueuze uitgaven (Des Esseintes valt erbij in het niet), een barokke salon, enzovoort. Er komen twee muziekkamers: één voor klassieke muziek en één voor populaire muziek en rockmuziek. Er komt een studio, volgepropt met gitaren. Een televisiekamer waarin met behulp van de meest geavanceerde techniek alle televisiekanalen van de wereld te ontvangen zijn. De keuken wordt een roestvrijstalen wonder, voorzien van de modernste snufjes. De tuin bestaat uit een zorgvuldig bijgehouden gedeelte en een wilde tuin. Ik leg ook een moestuin aan, want ik stop met werken en zal dus andere tijdsbestedingen moeten hebben. En mocht ik eens geen zin hebben in tuinieren, dan neem ik een tuinman in dienst. Ik denk dat ik dat trouwens maar meteen doe. En dan zet ik me in een vrolijk prieeltje neer en sla zijn gezwoeg gade.

Twee auto’s koop ik, een voor door de week en een voor ’s zondags – ik blijf bescheiden. Ik koop een jacht dat pijn doet aan de ogen, zo blinkend wit is dat vaartuig. Ik bestel een camper die vervaardigd en ingericht is volgens mijn eigen specificaties. Met die camper kan ik reizen waar en wanneer ik wil. Mocht ik geen zin hebben om van de camper gebruik te maken, want ik houd eigenlijk niet zo van autorijden, dan reis ik per vliegtuig en neem ik mijn intrek in hotels; geld vormt immers geen probleem.

Als die projecten gerealiseerd zijn, dient zich plotsklaps een verontrustende gedachte aan, een gedachte die compleet uit het niets komt. Het is de gedachte dat de hele bedoening beveiliging en bescherming behoeft, omdat ik tot de best bedeelden op deze aardbol behoor en dat brengt bepaalde lieden op bepaalde gedachten. Onmiddellijk neem ik maatregelen. Ik laat een huizenhoog hek om het perceel plaatsen. Drie enorme honden bewaken het terrein. Er wordt een alarmsysteem geïnstalleerd. De meest geavanceerde inbraak- en brandbeveiliging. Voor de bibliotheek en de muziekkamers richt ik voorzieningen in om te garanderen dat alle meesterwerken ongeschonden blijven, ook bij brand en aardbeving. Voor wat betreft de automobielen en het hagelwitte jacht en de camper verander ik de plannen; die moeten van gepantserd staal gemaakt worden – vanwege de bepaalde gedachten van bepaalde lieden.

Maar er komen nog andere complicaties. Beluistering van en waardering opbrengen voor alle muziek die ik bezit, blijkt problematisch. Het is zoveel dat ik niet weet waar ik moet beginnen. Bovendien beklijft muziek alleen als je er vaker naar luistert. Dan pas levert het kippenvel op. Ook de boeken blijven ongelezen in de kasten. Ik blader er wat in en daar blijft het bij. Ik kan me niet concentreren. Het is teveel.

Maar omdat ik thans tot de rijkaards van deze wereld behoor, moet ik iets van mijn leven maken. Ten einde zo lang mogelijk van mijn weelde en rijkdom te kunnen genieten, moet ik een lang leven hebben. Ik wijzig mijn levensstijl. Zo onderwerp ik mezelf aan strenge diëten. Elke dag besteed ik veel tijd aan lichaamsbeweging. Ik vermijd plaatsen en ruimtes waar ik risico’s van welke aard dan ook zou kunnen lopen. Ik ontloop mensen die mij schade zouden kunnen toebrengen. Ik neem alleen aan het verkeer deel, wanneer de veiligheid gegarandeerd is. Gedurende de spitsuren waag ik mij niet naar buiten, laat staan dat ik dan met een van de auto’s op pad ga. Ik draag een kogelwerend vest wanneer ik de deur uitga. Ik huur lijfwachten in.

Ik neem mij voor om altijd een zwemvest te dragen wanneer ik met het jacht ga varen. Maar van varen komt niet zoveel terecht – niets, om precies te zijn. De angst om te verdrinken is groter dan mijn vertrouwen in de werking van een zwemvest. Aan de voorgenomen vakanties, met of zonder camper, waag ik mij niet want ‘vreemde landen’ is synoniem met het woord ‘ellende’ (raadpleeg het woord ‘ellende’ maar eens in een etymologisch woordenboek).

Aldus ziet mijn leven eruit na de gedenkwaardige dag dat twee mooie mensen mij hun heuglijke mededeling hadden gedaan. Wat een leven! Wat een weelde! Wat een geluk! En wat een verlammende, verstikkende angst!

Maar ook voor diegenen die de jackpot niet gewonnen hebben, geldt dat het spook van de welvaartsangst – de demon die argeloze slachtoffers verlamt en verstikt – op de loer ligt om elk moment te kunnen toeslaan. Des te meer een mens bezit, des te meer valt er te verliezen.

© 2014 Leo van der Sterren

dinsdag 23 december 2014

vrolijk babylon waarin ik 3

Jaren geleden polste een Ernstig Socialistische of zelfs Communistische Volkszanger mij of ik zin had om wat teksten voor hem te maken. Ja, dat wilde ik wel. Ik maakte één originele tekst die zich (gelukkig) niet meer in mijn archief bevindt en een vertaling van ‘An a-political blues’, een liedje gecomponeerd door Lowell George en in de jaren zeventig van de vorige eeuw uitgevoerd door Georges vehikel Little Feat. De tekst luidt als volgt.

‘Well my telephone was ringing
And they told me it was Chairman Mao
Well my telephone was ringing
And they told me it was Chairman Mao
You can tell him anything
'Cause I just don't wanna talk to him now

I've got the apolitical blues
And that's the meanest blues of all
Apolitical blues
And that's the meanest blues of all
I don't care if it's John Wayne
I just don't wanna talk to him now’

Ik vond dit wel een grappige tekst en maakte de vertaling (die ook verloren is gegaan – opnieuw een weldaad). Toen ik beide liedteksten aan de Ernstig Socialistische of zelfs Communistische Volkszanger voorlegde, kon het door mij geschreven lied zijn goedkeuring wel wegdragen, zij het maar net. Maar die vertaling, daar moest hij niets van hebben. Hij uitte zijn ongenoegen op niet mis te verstane wijze, ja zelfs op een dusdanige manier dat ik begreep dat de samenwerking tussen de Ernstig Socialistische of zelfs Communistische Volkszanger en de dichter voorgoed ten einde was. Ik had het verprutst. Ik lag eruit. Ik had een blijk van humor gegeven.

© 2014 Leo van der Sterren

maandag 22 december 2014

Amphorismen 7

Wat het hoofd vergeet, moet het lijf bezuren.

‘Elke verandering is een verslechtering, zelfs een verbetering.’ J.C. Bloem.

Het belang van belang.

Waar er twee vechten, hebben er twee gelijk.

Iets wat niet van jou is, gebruiken alsof het wel van jou is. Dat jij meer van jouw relatie zijn relatie weet dan jouw relatie.

Poetsen is kijken.

In coryfeeën zit ook feeën.

Als je het ene hebt, wil je het andere. En als je het andere hebt, wil je het ene.

© 2014 Leo van der Sterren

zaterdag 20 december 2014

Pseudologia phantastica



© 2014 Leo van der Sterren

2014 evalueren

In 2014 heb ik 226 dagen gewerkt. Ik had 22 vakantiedagen, 6 feestdagen (Pasen, Pinksteren, enz.) en 4 ziektedagen (in februari). Daarnaast heb ik één gloednieuw verhaal geschreven en één verhaal dat half in de steigers stond, afgemaakt. Bovendien zijn er een heleboel gedichten tot stand gekomen. Ik heb aan dit weblog gewerkt en nog wat andere dingen gemaakt. Ik heb het besluit genomen om eind volgend jaar opnieuw een boek uit te brengen, ditmaal opnieuw een verhalenbundel, maar wel een dikke. Op de leeslijst van dit jaar staan ruim dertig boeken en lange gedichten, bepaald geen record, maar nog altijd een acceptabel aantal. Ik ben begonnen aan de vertaling van ‘The garden of Cyrus’ van Sir Thomas Browne. Ook ‘Urn-burriall’ wil ik in de Nederlandse taal omzetten want beide verhandelingen horen bij elkaar. Waarom vertaal ik Engelse werken uit de zeventiende eeuw waarvoor nog geen vier mensen interesse zullen hebben?

Ik heb in 2014 ongeveer 15.000 kilometer met de auto gereden. Naar schatting zal ik zo’n veertig keer een pijnstiller hebben ingenomen tegen hoofd- en andere pijnen. Ik denk dat ik zo’n tweehonderd boeken heb gekocht, nieuw en tweedehands. Zojuist ontvangen: ‘Gevoel voor verhoudingen’ en ‘Ouders van nu’ van Jan Donkers. Die laatste verhalenbundel heb ik aan het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw al eens gelezen. Gretig gelezen. Door het boekje bladerend vinden er schokken van herkenning plaats.

© 2014 Leo van der Sterren

dinsdag 16 december 2014

Goed bij en onvermogend


Nog steeds verkrijgbaar bij uitgeverij Boekscout.nl:

'Goed bij en onvermogend'

Verhalen



© 2014 Leo van der Sterren

zaterdag 13 december 2014

Polychroom 4



© 2014 Leo van der Sterren

vrijdag 12 december 2014

Onze vaders en moeders

We hebben allemaal onze vaders en moeders. Wij hebben allemaal oordelen over onze vaders en moeders. Des te ouder onze vaders en moeders worden, des te milder. Des te ouder wij, kinderen van onze vaders en moeders, worden, des te milder. Bij een eerlijk en integer mens groeit het vermogen tot inzicht, ook in eigen doen en laten. Een ouder mens erkent zijn fouten eerder.

Naarmate wij ouder worden, verliezen de oordelen over onze ouders de scherpe randen en ruwe oppervlakten. Maar sommige dingen kunnen wij niet over onze kant laten gaan, omdat die dingen haaks staan op onze diepste opvattingen en overtuigingen en gevoelens. Dat zij, onze vaders en moeders, soms nalieten om keuzes te maken en alles ogenschijnlijk maar lieten gebeuren, duiden wij hen nog wel het minste euvel. Hoe weinig nobel een dergelijke houding ook moge zijn en hoe graverend de implicaties, het onkritisch volgen van de goegemeente valt in zoverre niet te laken dat miljarden mensen, als kuddedieren, dat door de eeuwen heen gedaan hebben. Dat onze ouders, toen zij wel kozen, in bepaalde gevallen faliekant voor de verkeerde oplossingen opteerden, dat blijft onvergetelijk, onbegrijpelijk en soms onvergeeflijk. ‘Snap je dan niet,’ willen wij hen in retrospectief en soms postuum toeblaffen, ‘snap je dan niet dat dit fout was! Hadden jullie dan niet het bewustzijn, het besef dat jullie niet het goede deden!’

Goed en fout, verkeerd en iets minder verkeerd of niet verkeerd, de waarden en normen veranderen voortdurend. Wat dertig of vijftig jaar geleden door de beugel kon, kan nu ten scherpste worden afgekeurd. Moraal waait met verdwaalde en verdwaasde winden mee.

Onze kinderen zullen later over ons hetzelfde soort vonnis vellen als wij over onze ouders hebben gedaan. Het is te hopen dat onze kinderen oud worden. Des te meer zal hun oordeel getekend zijn door inzicht, begrip en vergeving. Door mildheid. Dat zij zeggen: ‘het blijven toch onze vaders en moeders’.

© 2014 Leo van der Sterren

zaterdag 6 december 2014

Droedel 48



© 2014 Leo van der Sterren

Het nieuws

Toen de God van het Oude Testament met het uitspreken van de (tover-) formule ‘fiat lux’ het licht had aangemaakt en toen hij had gezien hoe mooi het was en toen hij het licht van de duisternis had gescheiden, deed hij nog iets wat niet in Genesis vermeld staat: ‘fiat nuntius’, zei hij. ‘Er zij nieuws’. Let op: deze scheppingsdaad waarover dus in de Bijbel niet gerept wordt, vond al op de eerste dag van de schepping plaats – en dus al voordat God de mens had geproduceerd, dat halffabricaat dat voortdurend het waarmerk ‘eindproduct’ voor zichzelf opeist.

Vanaf dat moment, op de avond van de eerste dag van de schepping, was het hek van de dam. Er was nieuws en nieuws zou er zijn.

© 2014 Leo van der Sterren

woensdag 3 december 2014

Nada’s hoorn van Cornucopia 21: Het leesclubje 3



Lieve groep, beste mensen, trouwe lezers, dit is de laatste bijeenkomst die gewijd is aan ‘Dichters storten zich namens de mensen’ van Tonnus Oosterhoff. Het moment is aangebroken om de reeks bijeenkomsten en de arbeid die wij samen verricht hebben, te evalueren. Wat vonden we van de bijeenkomsten? Zinvol en vruchtbaar? En ook leuk? Ja, ook leuk? Het nuttige met het aangename verenigen. Ja, zeker. En wat vonden we van elkaar? Ja, we vonden elkaar leuk, hè. En interessant, ook. Ja. En wat vonden jullie van de leidster van de bijeenkomst? Jullie zijn van mening dat ik het goed heb gedaan. Dat doet goed om te horen. Dank jullie wel.

Maar wat betekent dit gedicht ‘Dichters storten zich namens de mensen’ nu eigenlijk? Ik meen dat dit gedicht over dichterschap gaat. Ik denk dat de dichter in ‘Dichters storten zich namens de mensen’ over zichzelf als dichter en als mens rept. Hij taxeert de status en de waarde van het dichterschap. In dienst van zichzelf, maar vooral ook ten dienste van de mensheid verrichten dichters grootse werken. Dichters waren en zijn nog steeds halfgoden, halfduivels, boodschappers van gene wereld, scheppers, profeten, mythologen, demythologen, wetgevers van de wereld, visionairs, revolutionairs, chroniqueurs van de zelfkant, demonen, nachtkrabbelaars, vervaardigers van gevleugelde woorden en, last but not least, reinigers van stallen en andere bevuilde locaties, zoals het magazijn waar de taal wordt opgeslagen – kruising van een tuighuis, een gerstesilo en een hoerenkast. Dat is het profiel waaraan dichters dienen te beantwoorden. Dat is hun taakomschrijving – die zo breed is dat zij een vrijwel ongelimiteerde vrijheid biedt, maar die ook als een zware last op de vaak frêle schouders rust.

En wat krijgen de dichters daarvoor terug? Helaas, stank voor dank. Want de mensen die de mensheid constitueren, waarderen de dichtkunst en haar makers over het algemeen hoegenaamd niet, integendeel, de overgrote meerderheid van de mensheid moet niets van de dichtkunst hebben. Men negeert de dichter. Vaak valt de dichter minachting ten deel. Of er worden vervelende vragen bij gesteld: ‘wozu Dichter in dürftiger Zeit’?

Maar het wordt nog erger. Aan het einde van het gedicht dringt het besef tot de dichter door dat hij niet alleen een halfgod en held is, maar dat hij, ondanks dat en ondanks zijn grootse daden en ondanks de ronkende epitheta, ook een gewoon mens is, en daarmee een stakker die gewoon gruwelijk veel last heeft van de zinloosheid van het menselijke bestaan. Katabasis pur sang!

We hebben, lieve mensen, het gedicht niet uitputtend verklaard. We hebben niet alles van commentaar voorzien. Dat kan ook niet. Geen enkel gedicht laat zich uitputtend uitleggen. Van geen enkele talige uiting valt de precieze betekenis te achterhalen. De betekenis an sich, zo te zeggen.

Maar vinden we het gedicht ook mooi? Nee hè, je kunt moeilijk volhouden dat ‘Dichters storten zich namens de mensen’ mooi is. Toch? Vroeger deden de dichters hun best om metaforen te maken waar je van achterover sloeg, maar het gevleugelde woord viel uit de gratie zoals de wat onhandige appelplukker de prachtige appels uit de mand liet stuiteren. Schoonheid Schoonheid heeft al lang geleden haar schoonheid verloren. De schoonheidsbeleving is met de tijd veranderd, een ontwikkeling die uitdrukking vond in de term ‘niet-meer-schone kunsten’.

Naast de intuïtieve ervaring van schoonheid (de ervaring die vijfennegentig procent van de vrouwen – en ook een flink aantal mannen – doet zeggen dat zij Brad Pitt of George Clooney mooie mannen vinden – op grond waarvan je kunt stellen dat objectief gezien Brad Pitt en George Clooney mooie mannen zijn) is er een concept geïntroduceerd dat je de cerebrale gewaarwording van schoonheid zou kunnen noemen: een fenomeen roept geen intuïtieve esthetische ervaring op maar kan wel mooi ‘gedacht’ worden door de recipiënt. Zodat ook de ‘niet-meer-schone-kunsten’ in aanmerking kunnen komen voor een waardering die lijkt op de esthetische ervaring, of er het surrogaat voor is.

Gedichten van tegenwoordig mogen niet meer zo zijn dat zij intuïtief mooi gevonden worden. Gedichten van de huidige tijd dienen het wedervaren van de wereld te verwoorden in al zijn lelijkheid, complexiteit, chaos en valsheid. De middelen die de dichters van nu daarvoor gebruiken, beperken zich allang niet meer tot de zogenaamde poëtische taal. Dichters van nu trekken alle registers open.

Maar hoe moet je dit gedicht ‘Dichters storten zich namens de mensen’ dan kwalificeren? Als het niet intuïtief mooi gevonden kan worden maar wel degelijk ook een kunst- en daarmee een esthetisch object beoogd te zijn, omdat gedichten dat nu eenmaal behoren te zijn? Interessant? Vind ik persoonlijk wel meevallen. Ingenieus? Spitsvondig? Nee, niet heus. Provoceert het? Nee, niet echt. Of misschien dat een naïeve, hemelbestormende jonge dichter er zich door aangevallen voelt, omdat het hem illusies en stimulansen ontneemt. Maar ja, dichters bezitten nu eenmaal de status van tot mythische proporties opgeblazen etherpioniers. Zij zijn de opgepompte luchtbanden onder de fietsen van het geloof in het bestaan van gene wereld. En je kunt er in prikken wat je wilt. Allemaal vergeefs: het gaat om run-flat tires.

Of behoren moderne gedichten juist geen kunst- en daarmee esthetische objecten te zijn? Moet het woord ‘esthetiek’ opnieuw gedefinieerd worden of moet het zelfs uitgewist worden?

Lief groepje, beste mensen, trouwe lezers, dat was het dan voor wat betreft ‘Dichters storten zich namens de mensen’ van Tonnus Oosterhoff. Volgende week beginnen we aan ‘De holle man’ van Gerard den Brabander. Kopietjes van het gedicht liggen op de dressoir in de vestibule. Willen jullie alsjeblieft weer zo vriendelijk zijn om het serviesgoed op het aanrecht te zetten? Dank jullie wel. En Lia bedankt voor het heerlijke gebak. Het smolt gewoon weg in de mond en dat hadden we ook wel verdiend nu we onze tanden in zo een moeilijk gedicht als ‘Dichters storten zich namens de mensen’ hadden gezet. Pas goed op buiten, want het waait hard. Er kunnen takken van bomen afbreken en dakpannen naar beneden vallen. Lief groepje, beste mensen, trouwe lezers, tot volgende week! Doei, doei!

© 2014 Leo van der Sterren