vrijdag 30 december 2022

De leeslijst van 2022

 1.  Alex Doßmann, Susanne Regener,  ‘Fabrikation eines Verbrechers. Der Kriminallfall Bruno Lüdke als Mediengeschichte’. Leipzig, 2018. Beter had het jaar niet kunnen beginnen. Op 1 januari begonnen had ik dit boek al op 3 januari 2022 uit. Maar het gaat dan ook om een fascinerend boek waarin de geschiedenis, gedurende het Derde Rijk, van en rondom de zogenaamde seriemoordenaar Bruno Lüdke door nauwkeurige recherche en geïnternaliseerd scepticisme gedeconstrueerd en vervolgens opnieuw geconstrueerd wordt. In het kielzog daarvan spelen allerlei andere verhalen een rol die de lezer niet zelden van de ene in de andere verbazing doen vallen.

2. Barbara Stok, ‘De Filosoof de Hond en de Bruiloft’. Amsterdam, 2021. 

3. James Joyce, ‘Zelfportret van de kunstenaar als jonge man’. Amsterdam, 2014. Vertaling van Henkes en Bindervoet.

4. James Joyce, ‘Een portret van de kunstenaar als jongeman’. Amsterdam, 2009 [1972]. De vertaling van Henkes en Bindervoet is mooier, of hoe zeg je dat op z’n moderns: dynamischer. Maar soms verdacht ik ze ervan, de zaken moeilijker dan nodig te maken. Maar ja, dat deed Joyce uiteindelijk ook.
 
5. Peter de Voogd, ‘De invloed van Joyce op Sterne’. Amsterdam, 1991.
 
6. Simone van der Vlugt, ‘De kaasfabriek’. Amsterdam, 2020.
 
7. Nicci French, ‘Wie niet horen wil’. Amsterdam, 2021.
 
8. Agatha Christie, ‘Het kromme huis’. Amsterdam, 2015.
 
9. H. van Capelle, A.P. van de Bovenkamp, ‘De Berghof. Hitlers verborgen machtscentrum’. Weesp, 1989 [1985].
 
10. Lois Hechenblaikner, Andrea Kühbacher, Rolf Zollinger, ‘Keine Ostergrüsse mehr! Die geheime Gästekartei des Grandhotel Waldhaus in Vulpera’. Zürich, 2021.
 
11. Agatha Christie, ‘De eindeloze nacht’. Amsterdam, 2015.
 
12. Alexander Kluge, ‘Lente met witte vlaggen. April 1945’. Amsterdam, 2021. Zeer indrukwekkend boek over de laatste maand van het Europese slagveld gedurende de Tweede Wereldoorlog.
 
13. Mark Mazower, ‘Salonica. City of Ghosts. Christians, Muslims and Jews 1430 – 1950’. London, 2004.
 
14. Joan Mitchell, ‘I carry my landscapes around with me’. New York, 2019.
 
15. Peter Longerich, ‘Wannseekonferenz. Der Weg zur Endlösung’. München, 2017 [2016].
 
16. Paulien Cornelisse, ‘Taal is zeg maar echt mijn ding’. Amsterdam, Antwerpen, 2010 [2009]. Ik ben tot bladzijde 70 gekomen. Er zit een goudkleurig stickertje op het exemplaar dat ik bezit: ‘300.000 verkocht’. Wat zo’n getal niet allemaal zegt…
 
17. Gerard Reve, ‘Zeer Fijne Boy. Brieven aan Jef R. (1986 – 1997)’. Gent, 2022.
 
18. Hans-Michael Speier (ed.), ‘Interpretationen. Gedichte von Paul Celan’. Stuttgart, 2010 [2002].
 
19. Walter Kempowski, ‘Das Echolot. Ein kollektives Tagebuch. Barbarossa ’41’. München, 2019 [2002].
 
20. Imme Dros, ‘Taal is alles wat het geval is’. Amsterdam, 2022 [2021].
 
21. Florian Bachmeier, ‘In Limbo’. Berlin, 2021.
 
22. Anna Haag, ‘»Denken ist heute überhaupt nicht mehr Mode« Tagebuch 1940 – 1945’. Stuttgart, 2021. Indrukwekkende dagboekpagina’s van een moedige vrouw in een onvoorstelbare en onbegrijpelijke tijd.
 
23. Kristof Smeyers, ‘Raaf. Cultuurgeschiedenis in vogelvlucht’. Aalter, 2022.
 
24. Yasmina Reza, ‘Serge’. Amsterdam, 2021.
 
25. Erik Somers & René Kok, ‘Adolf Hitler. De beeldbiografie’. Amsterdam, 2022.
 
26. Peter Handke, ‘Essay over de geslaagde dag’. Amsterdam, 2022 [1993].
 
27. Anne Provoost, ‘Beminde ongelovigen. Atheïstisch sermoen. Pamflet’. Amsterdam, Antwerpen, 2008.
 
28. Peter Handke, ‘Essay over de moeheid’. Amsterdam, 2022 [1990].
 
29. Ilja Leonard Pfeijffer, ‘Monterosso mon amour. Een novelle’. Amsterdam, 2022. Er valt van alles aan te merken op het Boekenweekgeschenk 2022. Dat het een cerebraal construct vertegenwoordigt waarin niet een mus zomaar van het dak valt (alleen de Giulia-lijn is wat aan de dunne kant). Dat ondanks het feit dat de novelle een hoog realiteitsgehalte heeft de auteur op geen enkel moment er naar heeft gestreefd om als geloofwaardig over te komen. Dat de taal ‘literair’ en soms zelfs bombastisch aandoet. Maar toch heb ik dit kleine boekje met heel veel plezier gelezen. Ik schoot zelfs een paar keer in de lach. Puttend uit mijn eigen ervaring weet ik dat een auteur geen groter compliment kan krijgen dan de bekentenis van een lezer dat een tekst hem heeft doen huilen of lachen.  
 
30. Jan van Bergen en Henegouwen, Jan Gordijn, Bart Noordegraaf en Hans Overheul (reds.), ‘De Schiedamse Jaren. Herinneringen aan Gerard Reve’. Schiedam, 2018.
 
31. Lotte Spreeuwenberg, ‘Liefde en revolutie’. Borgerhout, 2021.
 
32. Guillaume Apollinaire, ‘Het lied van de onbeminde. La chanson du mal-aimé. Vertaald en ingeleid door Paul Claes’. Bleiswijk, 2020.
 
33. Martin Walser, Cornelia Schleime, ‘Das Traumbuch, Postkarten aus dem Schlaf’. Hamburg, 2022.
 
34. Walter Kempowski, ‘Das Echolot. Ein kollektives Tagebuch. Band I, 1.1.- 17.1.1943’. München, 2016 [1993].
 
35. Daniel Knegt, ‘Fascisme’. Amsterdam, 2022.
 
36. Roxane van Iperen, ‘Eigen welzijn eerst’. Amsterdam, 2022.
 
37. Peter Lieb, ‘Krieg in Nordafrika 1940 – 1943’. Stuttgart, 2020.
 
38. Walter Kempowski, ‘Das Echolot. Ein kollektives Tagebuch. Band II, 18.1.- 31.1.1943’. München, 2016 [1993].
 
39. Jan Paul Hinrichs (samenstelling), ‘Passage Istanbul’. Amsterdam, 2001.
 
40. Myrte Leffring (samenstelling), ‘Ik vond vele reisgenoten. 20 gedichten ter ere van 20 jaar poëzietijdschrift Awater’. Rotterdam, 2022.
 
41. Stine Jensen, ‘De beloning. Een wandeling’. Amsterdam, 2022.
 
42. Joyce Roodnat, ‘Met moeder mee. Een wandeling’. Amsterdam, 2022.
 
43. Marcel Janssen, ‘Meisje/een tulp in november’. Venray, 2001. Gedichten vol dichterlijke vrijheden en woest-romantische liefdesdingen.
 
44. Curzio Malaparte, ‘Kaputt’. Amsterdam, 2011 [2005]. Er valt zeker weten veel te zeggen over, en misschien wel af te dingen op dit boek en op de auteur ervan, Curzio Malaparte. Ik weet dat niet; ik was niet bij de gebeurtenissen die Malaparte beschrijft, nog niet eens geboren. Maar ‘Kaputt’ behoort tot die kleine verzameling boeken die, althans op mij, een onuitwisbare indruk achterlaten, zoals, bij de Tweede Wereldoorlog blijvend, ‘De welwillenden’ van Johathan Littell een niet meer uit het bewustzijn te eraderen leeservaring vertegenwoordigde. Daarmee komt het aantal boeken dat ik dit jaar aan die verzameling van onvergetelijke boeken toe moet voegen, op twee: dit nummer 44 en de nummer 1 van deze leeslijst.
 
45. Irène Némirovsky, ‘Het bal’. Amsterdam, 2007.
 
46. Sander Kollaard, ‘Lentehonger’. Amsterdam, 2022.
 
47. Yolanda Entius, ‘Ogentroost’. Amsterdam, 2022.
 
48. Esther Jansma, ‘De spronglaag’. Amsterdam, 2022.
 
49. Lévi Weemoedt, ‘Pessimisme kun je leren! De mooiste versjes uitgekozen door Öczan Akyol’. Amsterdam, 2018.
 
50. Lévi Weemoedt, ‘Met enige vertraging’. Amsterdam, 2014.
 
51. ‘Zonnegloren. De mooiste verhalen gekozen door Matthijs van Nieuwkerk’. Amsterdam, 2022.
 
52. Walter Kempowski, ‘Das Echolot. Ein kollektives Tagebuch. Band III, 1.2.- 15.2.1943’. München, 2016 [1993].
 
53. Curzio Malaparte, ‘De Wolga ontspringt in Europa’. Amsterdam, 2022.
 
54. Peter Mendelsund, ‘What We See When We Read. A Phenomelogy’. New York, 2014.
 
55. Clemens Klünemann, ‘Sigmaringen. Eine andere Deutsch-französische Geschichte’. Berlin, 2019. De (gedwongen) vlucht in de herfst van 1944 van vijfduizend Vichy-collaborateurs naar Sigmaringen. Ze vechten elkaar de tent uit. Maarschalk Pétain, de baas van de marionettenregering van Vichy doet dat vanuit slot Hohenzollern. Zijn rivaal Laval, aanvankelijk ook gehuisvest in slot Sigmaringen, doet dat later vanuit slot Wilfingen. En Hitlers Franse favoriet Doriot vanuit Mainau.  De 4.997 overige exilanten vechten op de lagere niveaus hun eigen machtsstrijdjes uit, het laagste uit hun wezens naar boven halend. Maar, merkt Klünemann fijntjes op, als Céline deze bizarre episode uit de Tweede Wereldoorlog niet op de hem kenmerkende woeste manier beschreven had in ‘Van het ene slot naar het andere’, had zij niet de aandacht gekregen die haar daadwerkelijk ten deel is gevallen.
 
56. Virginia Woolf, ‘Naar de vuurtoren’. Amsterdam, 1981. Ooit, lang geleden al eens gelezen.
 
57. ‘De Parelduiker’. Jaargang 27. 2022. Nummer 3. Met (o.a.) een essay over de receptie van de werken van James Joyce in Nederland.
 
58. Peter Wapnewski, ‘Der Ring des Nibelungen. Richard Wagners Weltendrama’. München, 2014 [1995]. Niet voor beginnelingen, dit boek. Je moet de Ring enkele tientallen malen beluisterd hebben en de tekst een paar keer meegelezen hebben om deze tekst te kunnen waarderen. Maar dan opent dit boek talrijke boeiende wereldjes in dit drama van werelden.
 
59. Richard Wagner, ‘Der Ring des Nibelungen’. Mainz, 2013 [1913].
 
60. Philipp Felsch, ‘Wie Nietzsche aus der Kälte kam. Geschichte einer Rettung’. München, 2022.
 
61. Wolfgang Matz, ‘Frankreich gegen Frankreich. Die Schriftsteller zwischen Literatur und Ideologie’. Göttingen, 2017.
 
62. Walter Kempowski, ‘Das Echolot. Ein kollektives Tagebuch. Band IV, 16.2.- 28.2.1943’. München, 2016 [1993].
 
63. Thomas Hürlimann, ‘Nietzsches Regenschirm’. Frankfurt am Main, 2015.
 
64. Eric Bolle, ‘Hölderlin & Heidegger. Een andere aanvang van de filosofie’. Brussel, 2016.
 
65. Friedrich Nietzsche, ‘Ecce homo’. Amsterdam, 2005 [2000].
 
66. Rüdiger Safranski, ‘Hölderlin. Biografie van een mysterieuze dichter’. Amsterdam, Antwerpen, 2020. De ondertitel van deze Nederlandstalige uitgave deed mij walgen vanwege de blijk van kruideniersmentaliteit die bijvoorbeeld ook de Nederlandse Wikipedia vergalt (ik laat de Nederlandse Wikipedia links liggen – altijd). De Nederlandse boekuitgever – er zijn uitzonderingen, maar die zijn zeldzaam – is een boekverkoper. Maar er is meer. Hölderlin is in zijn vaderland tot in het extreme uitgegeven, ik doel natuurlijk op de Frankfurter Ausgabe. Ook Nietzsche heeft enkele adepten die tot het uiterste zijn gegaan in het uitgeven van zijn werk. Maar ook in andere landen kregen schrijvers de kritische uitgaven die zij op grond van hun verdiensten ook verdienen. Ik denk bijvoorbeeld aan de ‘Complete Works of Samuel Taylor Coleridge’. Maar niet in Nederland, o nee! Nederlandse literatuurminnaars die wachten op de kritische uitgaven van het werk van Nederlandse dichters en schrijvers? Wacht niet langer want die komen niet! Ben maar niet bang, die gaan niet gepubliceerd worden. Te tijdrovend, te omslachtig, kortom te duur! Facsimile’s van de gedichten van Nijhoff en Lucebert? Vergeet het maar. Tot slot, om Safranski recht te doen, de originele ondertitel in het Duits luidt: ‘Komm! Ins Offene, Freund! Biographie’.
 
67. Klaus Mann, ‘ Mefisto’. De Bilt, 2021 [1977].
 
68. Uwe Gonther & Jann E. Schlimme, ‘Hölderlin. Das Klischee vom umnachteten Genie im Turm’. Köln, 2020.
 
69. A. Alberts, ‘De eilanden’. Amsterdam, 2005.
 
70. Peter Trawny, ‘Heidegger und der Mythos der jüdischen Weltverschwörung’. Frankfurt am Main, 2015 [2014].
 
71. Johann Wolfgang Goethe, ‘Faust. Oerversie’. Amsterdam, 2003. Met daarnaast gelegen: ‘Faust. Frühe Fassung’ uit ‘Goethe. Faust. Texte. Herausgegeben von Albrecht Schöne’ en ‘Goethe. Faust. Kommentare. Von Albrecht Schöne’, Frankfurt am Main/ Leipzig, 2003 [1994].
 
72. Bart Moeyaert, ‘Morris de jongen die de hond vond’. Amsterdam, Antwerpen, 2022.
 
73. Femke Brockhus, ‘Kleine haperende vluchten’. Amsterdam, 2022.
 
74. Evert Peet, ‘De mythe van M. Gerard Reve en de maagd Maria’. Baarn, 1985.
 
75. Oscar Wilde, ‘Salome. Een tragedie’. Gagny-Parijs, 1999.
 
76. Hans Tentije, ‘Waarvandaan’. Amsterdam, 2022.
 
77. Jeffrey L. Sammons (ed.), ‘Die Protocolle der Weisen von Zion. Die Grundlage des modernen Antisemitismus – eine Fälschung . Text und Kommentar’. Göttingen 2021 [1998]. Eigenlijk de moeite en energie van het lezen niet waard, dit vodje vol incoherent geraaskal en rabiate onzin. Al die complotdenkers hebben een ding gemeen: ze kunnen geen van allen schrijven en kwakken hun onverkwikkelijke gedachtenkronkels (ik wilde in eerste instantie ‘hersenkronkels’ schrijven – hersens!) ongegeneerd op het papier (of welk medium ze ook gebruiken). Ik las ergens dat De Protocollen na de Bijbel het meest verkochte boek ooit is. Als dat zo is, zal het ook, net als de Bijbel, het minst gelezen boek ooit zijn geweest, in het geval van de Bijbel niet terecht, in het andere geval driewerf wel.
 
78. Beatrice de Graaf, ‘Crisis’. Amsterdam, 2022.
 
79. Andrew Motion, ‘Philip Larkin. A Writer’s Life’. London, 1994 [1993].
 
80. Jan Donkers, ‘Forty Tracks’. Amsterdam, 2022.
 
81. Umberto Eco, ‘De begraafplaats van Praag’. Amsterdam, 2011.
 
82. Ad Fransen, ’De nadagen van Gerard Reve’. Amsterdam, 2002.  Schaamteloze exploitatie van de bekendheid van de volksschrijver wiens verwarde geest nauwelijks nog een zinnig gesprek toestaat. Een boekje dat je in een half uur uitleest en waarin niets staat dat ook maar iets toevoegt aan een beter begrip van het werk van de Nederlands grootste prozaïst tot nu toe. Schaam je, Fransen.
 
83. Edmund Keeley, ‘Cavafy’s Alexandria. Study of a Myth in Progress’. Cambridge (Mass.), 1977 [1976].
 
84. Emily Brontë, ‘Woeste Hoogten’. Amsterdam, 2017 [1989].
 
85. Anjet Daanje, ‘Het lied van ooievaar en dromedaris’. Groningen, 2022. Tot bladzijde 367 glom ik van begeestering voor dit boek. Maar daarna vond ik het eigenlijk steeds minder bevredigend. En een enkele keer maakte zich gedurende de lectuur van dat tweede deel van het boek de gedachte van mij meester dat ik het nu onderhand wel wist.
 
86. Anjet Daanje, ‘Dijende gronden’. Groningen, 2022. Dit supplement op ‘Het lied van ooievaar en dromedaris’ bevat gedichten van Anjet Daanje, maar vooral vertalingen door Anjet Daanje van gedichten van de zusters Brontë. De oorspronkelijke gedichten spraken mij niet erg aan; de vertalingen vond ik zelfs ronduit teleurstellend. Vooral de mate waarin de beknoptheid en puntigheid van de Engelse originelen het moeten ontgelden, is eigenlijk onthutsend: Anjet Daanje is duidelijk geen dichteres.
 
87. ‘De Parelduiker’. Jaargang 27. 2022. Nummer 4. Over Marcel Proust, Grete Weil en Titia van Looy.
 
88. Bert Keizer, ‘Koud liggen’. Amsterdam, 2003.
 
89. Roberto Calasso, ‘Het boek van alle boeken’. Amsterdam, 2022.
 
90. Nico ter Linden, ‘De dag zal komen, Janus’. Amsterdam, 2003.
 
91. Kristien Hemmerechts, ‘Hotel Terminus’. Amsterdam, 2003.
 
92. Boudewijn Büch, ‘Zingende botten. Over gedichten, dood en souvenirs’. Amsterdam, 2003.
 
93. Eva Rovers, ‘Boud. Het verzameld leven van Boudewijn Büch’. Amsterdam, 2016. Boeiend boek over deze dichter, schrijver, journalist, mediapersoonlijkheid, verzamelaar en pathogische leugenaar dat ik met stijgende verbijstering verzwolgen heb.
 
94. Boudewijn Büch, ‘De taal als blauw’. Amsterdam, 1977. Ik heb me er door heen geworsteld, door deze in december 1977 verschenen tweede verzameling gedichten van Boudewijn Maria Ignatius Büch. In december 1977 zal ik behalve Sinterklaas, Kerstmis en de verjaardag van mijn goede vriend Wijnand helemaal niets gevierd hebben, maar ik had ook, op 5 december 1977,  feestelijk bij mijn tweejarige jubileum als dichter stil kunnen staan, mits het besef in mij zou hebben postgevat dat ik intussen al 24 maanden lang met woorden bezig was geweest – om met woorden taalconstructies te maken die ik als gedichten betitelde, bedoel ik dan. Maar als ik naga wat ik in die twee jaren allemaal geschreven heb, jaag ik mij met terugwerkende kracht nog het schaamrood over de kaken. Maar goed, mijn dichterschap viel niet meer weg te denken, dat was onmiskenbaar. Ik had mij in die twee jaren ook tot een verwoed lezer van (onder andere) poëzie  ontpopt. Nederlandstalige gedichten van Lucebert, Simon Vinkenoog en Paul van Ostaijen. Gedichten van niet-Nederlanders: Baudelaire en – uiteraard – Rimbaud. Om maar enkele namen te noemen. Geen Boudewijn Büch. Wel kan ik me herinneren dat ik in 1978 een recensie van ‘De taal als blauw’ heb gelezen. Dat moet zich in de leeszaal van de Openbare Bibliotheek van mijn woonplaats hebben afgespeeld waar toen nog exemplaren van de meest gangbare literaire Nederlandstalige tijdschriften geraadpleegd konden worden: Maatstaf, Tirade, Hollands Maandblad, enzovoort. De recensie, weet ik nog, was niet onverdeeld positief. De criticus wees op de veelvuldige referenties in ‘De taal als blauw’ naar de teksten van andere literatoren waaronder Goethe en Novalis, maar ook naar de liedteksten van enkele ‘dichters’ van de rockmuziek: Ray Davies, Jim  Morrison, Chuck Berry, maar vooral Mick Jagger. En ik was sinds enkele jaren helemaal wild van die rockmuziek (de ontdekking via een transistorradiootje afgestemd op een Duitse radiozender van The Allman Brothers Band, een revelatie – ik vergeet het nooit meer). ‘De taal als blauw’ intrigeerde mij ook omdat de dichter ervan zich een echte dichter mocht noemen; hij had immers gepubliceerd – en ik niet; ik was net begonnen en durfde nog niet eens aan publiceren te denken. Zoals gezegd, de recensie liep niet over van waardering voor de verzen van Boudewijn Büch. De Openbare Bibliotheek van Venray zal, denk ik, ook geen exemplaar van Büchs tweede geesteskind hebben gehad want anders had ik dat boekje wel geleend – in een periode dat ik ‘alles’ leende en van ‘alles’ proefde. Maar goed, dat verzuim – het niet lezen van ‘De taal als blauw’ – heb ik dus onlangs ongedaan gemaakt en, nogmaals, dat is me niet meegevallen, ondanks de lectuur van Eva Rovers’ biografie van Büch, ‘Boud’, die veel verheldert. De gedichten in ‘De taal als blauw’ zijn eigenlijk ronduit lelijk. Ik zie hem, wijlen deze dichter, al zitten: stuiterend op zijn stoel tikt hij als een razende op zijn typmachine gedicht na gedicht totdat hij helemaal leeggelopen is. En dat beeld is niet verheffend. Het is stuitend.
 
95. Boudewijn Büch, ‘De kleine blonde dood’. Amsterdam, 2015 [1985].
 
96. Frans Mouws, ‘De bibliotheek van Boudewijn Büch’. Soesterberg, 2008.
 
97. Bubb Kuyper, ‘The Library of Gerrit Komrij. Part 1 – Highlights and a first selection’. Haarlem, 2012.
 
98. Sigmund Freud, ‘Totem en taboe’. Meppel, Amsterdam, 1984.
 
99. Sigmund Freud, ‘Het onbehagen in de cultuur’. Amsterdam, 2020.
 
100. Sigmund Freud, ‘De man Mozes en de monotheïstische religie’. Meppel, Amsterdam, 1992.
 
101. Paul van Capelleveen, ‘Vergeten Verbeteringen & Toegevoegde Tekeningen. Luceberts opdrachtexemplaren voor vroege vrienden’. Varik, 2022.
 
102. Ruprecht Frieling, ‘Der Ring des Nibelungen. Ruprecht Frieling erzählt Wagners Oper’. Berlin, 2015.
 
103. Yi Fong Au, Tommy van Avermaete (reds.), ‘Door de schaduwen bestormd. Reflecties op de controverse rond de oorlogsjaren van Lucebert’. Zaandam, 2019.
 
104. Simone Atangana Bekono, ‘Zo hoog de zon stond’. Amsterdam, 2022.
 
© 2022 Leo van der Sterren

woensdag 21 september 2022

England, September 2022



 






© 2022 Leo van der Sterren

Pomp and circumstance

 In juni van dit jaar verbleef ik een week in Engeland. De reisdag naar Ludlow in Shropshire viel samen met de tweede dag van het geprolongeerde weekeinde vol feestelijkheden ter ere van het jubileum van koningin Elizabeth, door haar bevolking liefkozend Lizzy genoemd. Mensen profiteerden van deze vrije vrijdag. De wegen en de services kolkten over. Maar het land was in een goede stemming. Het land had zich versierd voor de Platinum Jubilee. Overal hingen Engelse vlaggen in allerlei vormen en formaten: de grote vlaggen fier in top van de palen, de slingers met driehoekige union jacks aan de gevels van huizen, aan hekken en in winkels. Overal prijkten foto’s van hare majesteit: als jonge vrouw, als dame van middelbare leeftijd, als oud vrouwtje, glimlachend om de eindigheid der dingen. In aanvulling op de talloze officiële evenementen werden er in buurthuizen en gemeenschapscentra feesten en partijen georganiseerd. Overal kwamen mensen samen om het jubileum van hun Lizzy te vieren.

 Op de dag na het overlijden van koningin Elizabeth reisde ik weer door Engeland, richting de Midlands. Het was een drukke vrijdag met uitpuilende snelwegen. Opnieuw hingen de vlaggen aan de palen, maar nu half stok, en opnieuw bood het land dezelfde aanblik als in juni, al werden veel van de geëtaleerde foto’s van de koningin nu beheerst door een stemmig zwartwit.

 In de media deden ronkende teksten de ronde waarin de overleden vorstin overladen werd met loftuitingen en eerbewijzen. Men roemde haar plichtsbesef en haar eenvoud (die relatief, zeer relatief was). Men prees haar voor de wijze waarop zij haar ambt had vervuld. waarop zij het land ‘bijeen gehouden had’, wat dat ook betekenen moge. Het moment had – het woord viel vaak – een ‘historische’ allure.

 Tot de categorie van het legendarisch-historische zou ook de uitvaart dienen te vallen. Een gedenkwaardige dag zou het moeten worden waarop het Verenigd Koninkrijk nog eens goed zou uitpakken. Er moest een staatsbegrafenis komen die niet licht in de vergetelheid mocht geraken. De grootheid van Engeland met zijn voormalige empire-status, zijn Commonwealth en, na Brexit, fiere eigenzinnigheid diende te worden uitgestraald.

 Uitgerekend op de maandag dat de staatsbegrafenis van koningin Elizabeth plaats zou vinden reisde ik terug naar Nederland. Zou er normaal om zeven uur in de ochtend van een maandag al veel verkeer zijn, op deze, opnieuw ingelaste bank holiday kenmerkten de wegen zich door leegte. Toen ik de snelweg bereikte, viel ook daar meteen op hoe gering het verkeersaanbod was. Bij Heathrow werd het iets drukker, maar vergeleken met eerdere reisdagen door het Verenigd Koninkrijk, bleef het spookachtig rustig op de wegen.

 Ik volgde het verslag van de uitvaart op de radio. Een hele batterij verslaggevers voorzag het gebeuren van commentaar. Geen enkel detail van deze megamanifestatie bleef ongenoemd. Elk gebaar, elke naam, elke epaulet en elke doedelzak werden vermeld. Het woord ‘historisch’ viel weer. En weer. De commentatoren hamerden het woord erin. Toen de dienst in de Westminster Abbey begon, was ik nog zo’n negentig kilometer van Dover verwijderd. En over anderhalf, twee uur zou ik op de boot zitten en daarna in Frankrijk. Dan zou ik niets meer van uitvaart van Queen Elizabeth meekrijgen.

 En zo zou het ook met Engeland gaan. Op 20 september zou Lizzy niet alleen geschiedenis, maar ook vergeten zijn. Heel die pomp and circumstance van haar uitvaart had niet kunnen verhullen dat Engeland een klein, onzeker land vertegenwoordigt te midden van andere, kleinere en grotere onzekere landen in een wereld vol onzekerheden. Niks empire, niks Commonweath, niks fiere zelf- en eigenstandigheid van dit Brittannië van na de Brexit.

 © 2022 Leo van der Sterren

donderdag 8 september 2022

Overmensen

De afgrond, bodemloos, onoverbrugbaar
je vliegt er overheen. De woeste vloed,
niet te begaan, maar onderaardse gangen
ontkrachten de impasse. Jij verschaft
je brood, wijn en juwelen. Daarvoor werk
je elke dag, staand bij de kantelen.
Je prikt door misten, worstelt flink je door
struwelen die als ondoordringbaar gelden.
Het zijn – en dit is het banale zijn –
is doorgaan om het doorgaan, voortgaan om
het voortgaan, ook al riekt en grient de aarde,
een ziek, versleten paard met slechts twee benen,
een voor, een achter, en verwelkte ogen.
 
Dat paard van Nietzsche en dan dat van Hohl.
 
Jim Morrison: onze muziek is vaak,
geloof ik, duister en naargeestig, over
iemand die zich niet thuis voelt, iemand die
niet helemaal op zijn gemak is, die
onzeker over alles is. Ik wil
dat wij een stuk muziek ooit componeren
dat over echt op je gemak zijn gaat,
dat pure, ongebonden vreugde uitdrukt.
 
Het duurde even voor bij Aragon
de schellen van de ogen vielen en
het kwartje ging dat bij ‘Pierre, ce sont
des hitlériens’ in de gleuf al stak.
Uit, vuige dril. Waar is je luister nu?
 
Ik, meningloos en onideologisch,
ik baan mezelf een weg door oude wouden
van steen, staal en beton, door grijs en grauw.
Maar wee, als me het vuur gelegd wordt aan
de schenen, als een maniak of monster
met dreiging van geweld mij een opinie
of visie opdringt, dan verloochen ik
die iele blindedarm van waardigheid,
dan buig ik als een knipmes en begin
als een zeloot met vlaggen te jongleren
totdat het zweet me om de oren zwiept.
 
Sinds wij bestaan, wij mensen, doen we er
niet toe, maar we beseffen dit gegeven
pas relatief recent, op het moment
dat plots we onze goden gingen doden.

© 2022 Leo van der Sterren
  

maandag 5 september 2022

Twist

In ‘What We See When We Read’ toont Peter Mendelsund (ja, met beelden) wat we zouden kunnen zien wanneer we de eerste woorden van ‘Ulysses’ van James Joyce lezen: ‘Stateley, plump Buck Mulligan…’

Bij ‘stateley’ laat hij een plaatje van een kroon zien, bij ‘Buck’ de afbeelding van een hertenbok en de naam ‘Mulligan’ riep bij hem de saxofonist Gerry Mulligan en de actrice Carey Mulligan op, hoewel zowel Gerry als Carey op het moment van publicatie van ‘Ulysses’ het levenslicht nog niet aanschouwd had – en Carey zelfs nog lang niet.

Ik weet niet wat of waaraan ik dacht toen ik als twintigjarige de eerste vier woorden van ‘Ulysses’ las, maar ik zal zeker niet gedacht hebben aan de fenomenen die Mendelsund opsomt.

Maar ik heb wel een ervaring gehad die lijkt op wat Mendelsund beschrijft – en hij suggereert dat het lezen van een tekst beelden voor het geestesoog kan toveren die eigenlijk onmogelijk met de tekst kunnen corresponderen (maar is het erg dat zoiets zich voordoet? – ik denk dat het soms verstorend kan werken of de lezer op het verkeerde been zet, maar dat het vaak niet uitmaakt en soms zelfs een verrijking oplevert).

Het gaat om een volstrekt onbelangrijke ervaring die ik me desondanks nog goed kan herinneren. Toen ik als zestienjarige voor het eerst de gedichtenbundel ‘Music Hall’ las, twijfelde ik serieus of Van Ostaijen met het woord ‘twist’ in de titel ‘Twist met Grete’ doelde op een ruzie of op de heupdraaidans die zo’n vijftig jaar na de publicatie van ‘Music Hall’ furore zou maken.

© 2022 Leo van der Sterren

zondag 4 september 2022

Verknipt

Minister van Volksvoorlichting en Propaganda in Nazi-Duitsland Joseph Goebbels schrijft op 2 juli 1941 het volgende in zijn dagboek: ‘Es regnet. Es ist kalt geworden. Man muß etwas einheizen. Im Juli. Eine total verrücktgewordene Welt. Aber man muß sich damit abfinden.’ Goebbels herkent de wereld niet meer omdat die zich gek gedraagt, niet omdat Duitsland elf dagen geleden een operatie heeft ingezet die tot de ondergang van het land zou leiden, maar omdat het midden in de zomer regent en koud geworden is en men de kachels moet stoken.

De perverse luchtbel waarin Nazi-Duitsland zich naar binnen had gewurmd, droeg toen al trekken van het groteske en van een nu onvoorstelbare absurditeit.

Dat iets onvoorstelbaar is, wil trouwens niet zeggen dat het zich niet kan voordoen – dingen kunnen heel snel veranderen.

Wat Nazi-Duitsland betreft: het zou nog gekker worden in die luchtbel.

© 2022 Leo van der Sterren

zondag 17 juli 2022

Zwarte Klef

Een piepklein bermpje, vijf bij twee, maar toch
een oceaan van vele groenen met
een soort van archipel van wilde bloemen:
klaprozen, blauwe monnikskap en vlas,
trappistenanjer, ooievarensbek,
de bloemen van het koren en het paard.
Omgeven door dat golvend groen en bont,
maar obstinaat staat er een paal met plaat
door mensenhanden in de grond gehamerd,
met twee volzinnen: ‘S.v.p. niet maaien’
en, dat onroerende beroep glosserend,
de regel ‘Ecologisch bermbeheer’.


© 2022 Leo van der Sterren

vrijdag 8 juli 2022

Victoria Kennefick: 'Superkoning'

Superkoning

Er ligt een lijk op ons bed.
Het is Jezus, neer van het kruis,
het bloed bespatte
zijn verkreukte tors, de doornenkroon
verkreukt de kussensloop en het vlees
van zijn voorhoofd. Ik weet niet waarom
Hij hier is, met dat hart
ontbloot. Zijn ogen
gesloten. Hij is dood,
denk ik. Maar je weet hoe mensen
kunnen zijn, ze zeggen
het ene en voor je het weet
zijn ze weg
en pronken met hun open wonden
terwijl daarachter thuis
de wijven wenen.

Vertaling van 'Super King': Leo van der Sterren

© 2022 Leo van der Sterren

zaterdag 2 juli 2022

Boddenbroek


Ik voelde toen ik Waarlo uit marcheerde,
het veld in dat in bare leegte baadde,
mijn schreden als het ware kleiner worden,
en korter ook, alsof ik ten opzichte
van land en lucht plotsklaps gekrompen was.
Mij overviel een Edvard Munch van angst.
En het besef drong tot me door dat hij
me op de hielen zat en pietsen zou:
die vieze duivel van de horror vacui.    


© 2022 Leo van der Sterren

donderdag 14 april 2022

Het gebaar

Het filmpje duurt niet lang. Kiev, 28 oktober 2004. Van links naar rechts: Leonid Koetsjma, Vladimir Poetin, Viktor Janoekovytsj en Dmitri Medvedev. Strak in het gelid achter een muur staand waar alleen hun, in ogenschijnlijk zware, zwarte mantels gehulde bovenlijven uitsteken. Aldus schrijven de mores van het Kremlin het voor. Met facies waarin gespeelde strakheid wedijvert met stierlijke verveling ondergaan ze een ceremonieel. Ze slaan het een of andere evenement gade; het bijschrift bij het filmpje vermeldt dat het een militaire parade betreft.

 Janoekovytsj, een boom van een kerel, steekt een hand in zijn jaszak en diept er een voorwerpje uit op. Net boven de rand van de muur friemelen zijn vingers aan het dingetje dat verborgen achter de muur blijft. Schielijk stopt hij iets in zijn mond, kennelijk een snoepje dat hij uit een rolletje heeft gehaald. Meteen begint hij ostentatief op de zoetigheid te kauwen.

 Met een zweem van baldadigheid in zijn houding blikt Janoekovytsj naar links en houdt Medvedev het snoeprolletje voor, maar nog steeds zo laag dat de muur het verhult. Medvedev kijkt naar beneden. Overvallen door de onverwachtheid van het gebaar van de voormalige straatvechter, twijfelt hij een moment. Snel zet hij zich daar overheen en verjaagt een stijve spontaniteit de strakheid van zijn gezicht. Zijn lichaamstaal drukt welwillendheid uit. Hij knikt bevestigend, gretig zelfs. Och ja, waarom niet, lijkt hij tegen Janoekovytsj te zeggen. Hij stopt de lekkernij in zijn mond en zegt ‘dank je wel’, misschien wel met ‘vriend’ eraan toegevoegd.

 Terwijl de transactie tussen de twee mannen zich afspeelt, wendt Poetin duidelijk verstoord en wellicht een beetje geërgerd zijn hoofd naar links. Hij moet in de gaten houden wat zijn compagnons die ook altijd zijn rivalen of antagonisten zijn, uitspoken, zoals hij zich dat in de drang om te overleven in slangenkuilen en wespennesten tot zijn tweede natuur heeft gemaakt.  

 Uitnodigend presenteert Janoekovytjs het snoeprolletje nu aan Poetin. Die bestudeert het een seconde en schudt dan met zijn hoofd. ‘Nee, bedankt,’ lijkt hij tegen de massieve Oekraïner te zeggen. Maar ofschoon Poetin zijns ondanks de glimlach niet weet onderdrukken die zijn gezicht twee tellen ontsiert, spreekt zijn toch wat botte weigering onheilspellende boekdelen; achttien jaar later toog hij weer naar Kiev, zij het dit keer niet in eigen persoon.

 © 2022 Leo van der Sterren