zaterdag 30 april 2011

Een juweel van een woord

Het woordje ‘noch’ acht ik een van de fraaiste woorden in de Nederlandse taal. Wat ‘noch’ wel niet allemaal kan aanrichten! Met dat linguïstische sieraad kan een bewering die al volledig ten einde is gebracht, weer ontkracht worden. De zekerheid die er is, wordt onmiddellijk weer teniet gedaan.

Als ik bijvoorbeeld beweer: ‘ik beschouw mezelf als een aartsdadaïst’, dan laat dat weinig twijfel over welke hoedanigheid ik aan mezelf toedicht. Maar stel dat de zin nog verder loopt. ‘Ik beschouw mezelf als een aartsdadaïst noch een doorgewinterde surrealist’. Nu zijn beide betitelingen opeens niet meer van toepassing op mijn persoon. In één klap is alles weggevaagd, ook datgene waarvan de fundamenten al lang en breed in de bodem lagen. ‘Noch’, aldus aangewend, verstoort ons gevoel voor logica; we dienen onze gedachten onherroepelijk te hergroeperen.

‘De wereldreizigers togen naar Boedapest noch naar Broekhuizen.’

‘De werknemers volgden de huwelijksvoltrekking van William en Kate op de televisie noch speelden zij op hun fluit.’

De woordcombinatie ‘en evenmin’ mag en kan ook, maar ‘noch’ is korter, bondiger, abrupter, met een meer onverwacht effect.

Het Nederlands kent nog meer prachtwoorden: ‘verootmoedigen’, ‘billijk’, ‘meanderen’, ‘desalniettemin’. Veel mensen vinden ‘liefde’ het mooiste woord, maar heeft dat niet meer te maken met verknochtheid aan het betekende van dat woord dan met de schoonheid van de betekenaar die op zichzelf niet zo bijzonder is en die, als alle betekenaars, arbitrair is? ‘Liefde’ is liefde – ‘liefde’ is niet liefde.

Nee, dan die vier letters van ‘noch’, dat kleine, simpele woordje dat het positieve zo absoluut in het negatieve kan transformeren. Die stoottroep van het nihilisme.

Op de hele wereld hunkeren mensen naar datgene wat ze niet hebben. Een koninklijk huwelijk draagt bij aan de verwezenlijking van die dromen noch de omverwerping van een regime, hoe destructief dat ook moge zijn.

© 2011 Leo van der Sterren

zaterdag 23 april 2011

Positieve kennis

Verkeerd, verkeerd – alleen al omwille van het feit dat je jezelf niet zo druk moet maken om wat filosofisch of kosmisch gezien futiliteiten zijn. Ik kan er niets aan doen, ik heb nu eenmaal een hekel aan individuen bij wie de positieve kennis als overrijpe, vette, blinkende pulp naar buiten stulpt. Ongebreidelde en ongerichte weetgierigheid heeft gecopuleerd met encyclopedische aplomb – positieve kennis is de vrucht van die schoot.

Absoluut – positieve kennis bestaat uit absolute feiten waaraan absoluut niet getwijfeld mag en moet worden. De informatie onder de noemer positieve kennis wordt steevast gepresenteerd als onbetwistbaar en onveranderlijk. Positieve kennis verheft zich ver boven dat niveau waar nog sprake is van onderworpenheid aan interpellaties en kruisverhoren. Mensen wier kennis positief is, weten alles of hebben het in zich om alles te weten, zelfs het ongenaakbare Ding-an-sich. Positivistische connaisseurs lopen in de regel indecent met hun eruditie te koop.

Maar het kan nog erger. Er bestaat een overtreffende trap. Die wordt bevolkt door de betweters. Het is druk op die trap want iedereen wil naar boven en niemand heeft in de gaten dat die trap bij de afgrond van het bare niets eindigt. Maar ze hebben zo’n ambitie en haast om boven te komen, dat ze elkaar feilloos de peilloze diepte in jagen.

Betweters – kwallerige wijsneuzen, pedante frikken, arrogante wiki-kwasten – dragen pruiken en verdachte binnenpretjes en nemen altijd een meta-positie in. ‘Laat iedereen maar lullen tot ie een ons weegt, uiteindelijk ben ik de oermoeder van de waarheid – ik alleen.’ Oermoeder ja – en tegelijkertijd oervader. Betweters spelen het klaar om zichzelf te bevruchten. Zij presteren het om kennis die gemakkelijk te betwisten valt als rotsvaststaande feitelijkheden geboren te doen worden. Zij slaan andere mensen, in de regel domkoppen die zich vergapen aan elke rozerode zuigeling, met die kennis om de oren als met een stinkende vis, ‘blue, glossy green and velvet black’.

Ik zelf maak geen deel uit van de categorie van lieden die zich eigenaars van positieve kennis mogen noemen en die hun wetenschap met liefde en plezier, maar vooral ongevraagd en te pas en te onpas distribueren. Sinds ik de waterscheiding der volwassenheid gepasseerd ben, is mijn kennis niet meer absoluut geweest. Altijd dreigde de donkere wolk van de twijfel. Altijd lag het roofdier van de falsificatie op de loer. Ik acht mijzelf een schoolvoorbeeld van een scepticus wiens kennis de beperkingen van het negatieve torst.

En nu vertrek ik. Omdat ik merk dat ik ril, rits ik de sluiting van mijn jas dicht. Ik stop mijn tot vuisten gebalde handen in mijn zakken, spied in het rond en zet de pas er stevig in, ook al schittert het doel door afwezigheid en kan de afgrond elk moment beginnen met diep en langdurig gapen.

© 2011 Leo van der Sterren

zaterdag 9 april 2011

Wie is Eddie?

‘Eddie, are you kidding? I've seen you on my TV. Eddie, are you kidding? The people always ask me. I saw your double knits. I thought they were the pits. You threw it in a bag. And then you sent me home.

Eddie, are you teasing about your rancid garments? Eddie, are you teasing about your sixty tailors? I'm coming over shortly because I am a portly. You promised you could fit me in a fifty dollar suit.

Eddie, my friends ask me: Eddie, Eddie, are you kidding? I wanna tell you something, my friends: I am not kidding. Here at Zachary All, we have sixty tailors in the back room. We have the west's largest selections of portly’s, regulars, longs, extra longs, and cadets. And my friends say to me: Eddie, Eddie, what do you think of the new double knits? (Eddie, what do you think of the new double knits?) And I tell them: I'll tell you something frankly, my friends, when the new double knits first came out, I was not impressed. But as you can see, these pants I'm wearing are double knit. They stretch in all the right places. They're most comfortable. Our model Twiggy here will demonstrate. I have this lovely little seersucker.

So where can I go in Gardena? And where can I go in L.A.? And where can I go in Rosemont? I need some thread today.

Eddie, are you kidding me? No, my friends, I'm not kidding. Right here on the Miracle Mile, we have the west’s largest selections of portly, regular, cadet, tall and long. And not only that, my brother Jake and Little Emil and sixty tailors.’


Mothers of Invention, ‘Eddie, are you kidding?’ (Frank Zappa, Howard Kaylan, Mark Volman, John Seiter, Nigey Lennon). Van het album ‘Just another band from L.A.’ (1972).


De Eddie waar de Mothers of Invention op 7 August 1971 in het Pauley Pavilion, UCLA, Los Angeles, de draak mee staken was de Amerikaanse ondernemer Edward Nalbandian. De achternaam Nalbandian stamt uit Armenië, waar de voorouders van Edward Albandian uit afkomstig waren, maar heeft zijn oorsprong in Perzië. Edward Nalbandian werd geboren op 29 december 1927 in Belmont, Massachusetts. Hij leerde het vak van kleermaker in de winkel van zijn vader en later in de textielindustrie van Boston. Hij ontmoette zijn toekomstige vrouw Anna Guchigian tijdens een jeugdconventie van de Armeense kerk in Providence, Rhode Island. Het paar trouwde op 28 januari 1951. Toen zijn vader de winkel in Belmont sloot, togen de Nalbandians naar Californië om daar hun geluk te beproeven. De eerste winkel van Nalbandian lag aan Pico Boulevard. Toen de zaken voor de wind bleken te gaan, verhuisden de Nalbandians naar 5467 Wilshire Boulevard, in dat deel van Los Angeles dat nu bekend staat als de Miracle Mile.

Nalbandian groeide in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw uit tot een locale beroemdheid door de vele televisiereclames die hij maakte, zijn kleermakerij Zachary All Clothing Store aanprijzend. In zijn commercials bleef hij telkens benadrukken dat de kleding bij Zachary All in de maten ‘cadet, extra short, regular, long, extra long and portly’ verkrijgbaar was. De kreet kreeg de status van een soort handelsmerk. In een andere reclameboodschap becommentarieerde Nalbandian de lage prijzen die hij in zijn winkels voerde. ‘My friends all ask me: “Eddie, are you kidding?” And I tell them: “no, my friend, I am not kidding.”’ Later trad Nalbandian ook in talkshows op. Edward Nalbandian was een heuse talking head.

Intussen promoveerde hij van detailhandelaar naar groothandelaar, een globaal ondernemer die zakenreizen naar plaatsen over de hele wereld maakte. Maar hij kon ook in zijn winkel kleren aan het maken of aan het persen zijn. Edward Nalbandian overleed op 22 februari 2006. De laatste jaren van zijn leven leed Albandian aan de ziekte van Alzheimer.

Edward Nalbandian belichaamde de Amerikaanse droom: een nazaat van emigranten uit Armenië die door hard werken tot een vooraanstaande ondernemer en een locale beroemdheid uitstijgt. De keerzijde van de medaille is dat Nalbandian eveneens de Amerikaanse, niets ontziende, permanente manie om te verkopen, om goederen te slijten personifieert. Verkopen tegen elke prijs, ben je bijna geneigd om te stellen. Maar dat gaat de handelaren te ver. De prijs moet goed zijn: er moet winst gegenereerd worden. Het is die niet aflatende obsessie voor het commerciële – met als adagium: mijn leven voor de business – die de Mothers of Invention in ‘Eddie, are you kidding?’ op de hak namen. Maar zij – voor het merendeel nazaten van emigranten uit Europa – behandelden dit specifieke onderwerp van hun satire met een humor die eerder mild dan scherp te noemen is.

© 2011 Leo van der Sterren

zaterdag 2 april 2011

Amateurdichter 2

Er is in Nederland, en denkelijk ook in het buitenland, geen enkele dichter die door zijn gedichten – uitsluitend door zijn gedichten – in zijn levensonderhoud kan voorzien. Elke dichter zal naast het schrijven van gedichten betaalde arbeid in enigerlei vorm moeten verrichten.

Een dichter, in Nederland of in het buitenland,die door toedoen van een maecenas voor de rest van zijn leven zou worden vrijgesteld van betaalde arbeid op voorwaarde dat hij zijn tijd aan de poëzie – uitsluitend aan de poëzie – zal wijden en die bijgevolg een complete werkweek bezig is met poëzie, zal binnen een kwartaal opgenomen moeten worden in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.

Het schrijven van gedichten constitueert geen dagtaak, ook en vooral niet vanuit het oogpunt van het geestelijke welbevinden.

De ware dichter – hij of zij die in zijn gedichten woont – zal zichzelf als een vakman kwalificeren, een ambachtsman die langdurig, acribisch en bestudeerd aan zijn gedichten sleutelt. Maar wat voor de echte dichter opgaat, geldt evenzeer voor de willekeurige rijmelaar en prutser: de creatie van een gedicht vindt nooit op commando plaats en de eerste instantie van het ontstaan van een gedicht laat op de dichter altijd de indruk na van de ontvangst van een genadegift. De manifestatie van die eerste inval, die eerste aanzet, die flits van inspiratie gaat altijd gepaard met een gewaarwording van magie.

Het deugt dat je met behulp van zo’n fenomeen niet in je levensonderhoud kunt voorzien.

© 2011 Leo van der Sterren