zaterdag 18 april 2015

Symbolisme

Achteraf geconstrueerd: aan het einde van de negentiende eeuw zou in het artistieke milieu de ‘stroming’ van het symbolisme ontstaan zijn als een logisch vervolg op voorgaande ontwikkelingen, in het bijzonder die van de romantiek en die van de poëzie en poëtica van Charles Baudelaire. Op 18 september 1886 publiceerde de Franse dichter Jean Moréas een essay getiteld ‘Le Symbolisme’ in Le Figaro, en zie daar: er kon een passend en pakkend etiket op het geheel (dat geen geheel was) geplakt worden.

Zij die achteraf onder de noemer ‘symbolisten’ geschaard werden, lieten zich door de levensbeschouwelijke opvattingen van Plato leiden, overigens zonder de naam Plato in de mond te nemen of het woord platonisme aan te wenden. Maar het symbolisme vertegenwoordigde uitdrukkelijk een ‘stroming’ die onder het gesternte van een dualisme stond dat de mensheid al sinds mensenheugenis parten speelt, beginnend met de aloude onderscheiden tussen lichaam en geest en tussen natuur en cultuur.

De symbolist zag de dingen als het ware dubbel. Hij zocht overal iets achter. Alles wat hij in een beneden waarnam, wist hij ook in een boven te ontdekken. De symbolist geloofde in het bestaan van een wereld buiten de empirisch waarneembare, reële wereld. Een ideëel rijk, een rijk van ideeën. Het woord ‘idee’ valt rechtstreeks van de platonische boom, net als het woord ‘ideaal’.

Plato maakte een onderscheid tussen de empirisch waarneembare, vergankelijke fenomenen enerzijds en anderzijds de ‘ideeën’ of ‘vormen’, die eeuwig, volmaakt en onveranderlijk zijn. Deze abstracte, buiten tijd en plaats staande vormen of ideeën constitueren een soort gemeenschappelijke noemer waaronder de reëel bestaande individuele elementen te classificeren zijn. De verzameling voorwerpen die de noemer ‘stoel’ draagt, bevat veel stoelen die individueel verschillen, maar er moet iets zijn wat alle stoelen gemeen hebben en ons ertoe brengt om het woord ‘stoel’ te gebruiken, bijvoorbeeld de eigenschap dat dit voorwerp vier poten heeft en een rugleuning en een zitvlak zodat een mens erop kan zitten. Die gemene deler was voor Plato ‘de vorm’ of ‘de idee’. Het is in de vorm of in de idee dat de volmaaktheid zich openbaart en de concepten van schoonheid, waarheid en goedheid schuilen. De empirisch waarneembare fenomenen in de reële wereld zijn niets anders dan onvolmaakte duplicaten van de ideeën, het zijn verschijnselen van de tweede rang. Daarmee valt de idee dus samen met het ideaal en de sfeer van de ideeën coïncideert met een ideale omgeving die paradijselijke trekken vertoont.

De symbolisten namen Plato’s concept over en schraagden hun aspiraties en ambities met zijn denkbeelden. Zij onderkenden een onderscheid tussen deze wereld en gene wereld, tussen het aardse en het bovenaardse, tussen laag en hoog. Net als in de religie werd alle hoop en heil gesitueerd in dat rijk voorbij de zintuiglijk waarneembare wereld. In de beleving van de symbolisten transformeerde deze denkbeeldige heilsstaat tot een hemel van en voor de kunst. Vandaar de uitdrukking l’art pour l’art. Vandaar de ivoren torens. Vandaar alle plechtige verhevenheid waar de symbolisten mee dweepten. In de omgeving van de symbolisten werd de religie met een god of goden in het middelpunt als het ware vervangen door een religie met de kunst als voorwerp van adoratie en devotie.

De artistieke uitingen van de symbolisten gaven uitdrukking aan hun geloof in die andere sfeer en aan hun pogingen om correspondenties tussen de verschillende sferen tot stand te brengen. Sommigen streefden er zelfs naar om hun leven in dat alternatieve domein voort te zetten als gevolg waarvan zij het het aardse bestaan verachtten en verzaakten. De geobsedeerdheid van de pogingen daartoe en de vloek van het mislukken ervan deed Verlaine de naam ‘poètes maudits’ munten.

Uiteraard schuilt er een kern van waarheid in Plato’s leer. Voor een voorwerp als een stoel bestaan er bepaalde eigenschappen zonder welke een stoel geen stoel zou zijn: het betreft een voorwerp met vier poten, een rugleuning en een zitting zodat mensen erop kunnen zitten. Die noodzakelijke eigenschappen verlenen aan die specifieke voorwerpen de status van een dusdanige universaliteit dat de verzameling ‘stoelen’ geconstitueerd kan worden. Ofwel de idee ‘stoel’. In elke taal roept het met het voorwerp uit die verzameling corresponderende woord automatisch een beeld op. Men ziet het bewuste ding met vier poten enzovoort voor het geestesoog.

Ondanks de arbitraire relatie tussen het voorwerp dat ‘stoel’ genoemd wordt en het woord ‘stoel’ voor dat voorwerp, weet iedereen meteen wat er bedoeld wordt wanneer iemand het woord ‘stoel’ bezigt. We respecteren dat deel van het sociale contract (het woordenboek) waarin is vastgelegd dat woord X voorwerp X representeert. In het taalgebruik houden we ons aan de afspraak dat het woord ‘stoel’ dat specifieke voorwerp met vier poten, een rugleuning en een zitting waarop mensen kunnen zitten aanduidt en niet een blikken ding met vier wielen en een motor waarin mensen kunnen zitten, maar ook zich in kunnen voortbewegen zonder al te veel lichamelijke inspanning te hoeven leveren.

Op het gebied van de schoonheidsbeleving zijn er geen expliciete akkoorden gemaakt of überhaupt te maken over wat mooi gevonden wordt en wat niet, maar bestaat er niettemin vaak consensus (maar even vaak ook helemaal niet, onder het motto: over smaak valt niet te twisten). Wanneer pak ‘m beet negentig procent van de vrouwen George Clooney als een knappe man bestempelt en zo’n negentig procent van de mannen Brigitte Bardot als een stuk, dan zit er achter dat oordeel een soort collectieve grond die op een verregaande objectiviteit wijst. Blijkbaar beantwoordt het uiterlijk van George Clooney en Brigitte Bardot aan een bepaald concept van schoonheid dat in de verzamelde breinen van de mensen is voorgevormd. Maar waarop is dat schoonheidsideaal dan gebaseerd? Hoe en waar en waarom beslist het brein dat de gelaatstrekken van bepaalde mensen mooi gevonden dienen te worden en van anderen niet of minder? En heeft het brein die esthetische oordeelsfunctie aangeleerd of is zij aangeboren? En zijn er aangeleerde functies die van generatie op generatie overgaan en uiteindelijk in de genen belanden om via die route aan volgende generaties te worden doorgegeven, waardoor aangeleerdheid gaandeweg transformeert tot erfelijkheid?

De neiging om op basis van het raadsel van de herkomst van bepaalde collectieve schoonheidservaringen te vermoeden dat die herkomst een buitenaardse bron heeft, laat zich soms maar moeilijk onderdrukken. En van daaruit staat vrijwel niets de stap naar het geloof in een god of in goden in de weg. Het universum en alles binnen dat universum bieden nu eenmaal te veel raadselen die vaak doen vermoeden dat aan dat geheel een goddelijke sprank of inspiratie ten grondslag ligt. Het begin van Genesis dus, ofwel het scheppingsverhaal. Terwijl ook hier de uiteindelijke oorzaak (in de industrie heeft de term ‘root cause’ een mateloze populariteit bereikt) eerder in het genetische materiaal gezocht zal dienen te worden, als uitvloeisel van de een of andere op Darwiaanse leest geschoeide overlevingsstrategie. Maar de mensheid is door de eeuwen heen zo geïndoctrineerd met allerlei goddelijkheid dat ook dat zich tot een deel van de genen heeft ontwikkeld. We zijn behept met goddelijkheid en dat heeft niet altijd een goede uitwerking op ons welzijn gehad.

Maakten de symbolisten het platonisme onverhuld het hof, onder invloed van het positivisme en materialisme probeerden kunstenaars in de twintigste eeuw het platonische juk juist van zich af te schudden. Maar demonstreert niet elk kunstwerk per definitie de dualistische component die zo diep verankerd zit in de wijze waarop de mens over de wereld en zijn eigen existentie in die wereld denkt? Kleeft aan alle kunst niet altijd een platonisch facet? Is het platonische aspect niet inherent aan kunst omdat elke voorwerp van artistieke expressie nu eenmaal altijd een alternatief voor de werkelijkheid presenteert, precies op de wijze zoals de religie dat ook doet, al zal in de beide specifieke gevallen de hoedanigheid en inhoud van het na te streven ideaal fundamenteel verschillen?

© 2015 Leo van der Sterren

woensdag 15 april 2015

Vallende VVD-ers

Wachten op de volgende VVD-er die valt.

© 2015 Leo van der Sterren