dinsdag 1 januari 2019

De leeslijst van 2018

Ruim vijftig boeken heb ik dit jaar gelezen. Het dunste boek bestond uit vijf, het dikste uit 1.150 pagina’s. Drie boeken heb ik voortijdig weggelegd, want niet door te komen – vond ik. Daar staat tegenover dat ik dit jaar een van de mooiste verhalen en een van de mooiste boeken ooit gelezen heb: ‘De gulheid van de zeemeermin’ van Denis Johnson en ‘Black Lamb and Grey Falcon’ van Rebecca West.

1. Nicholas Goodrich-Clarke, ‘Die okkulten Wurzeln des Nationalsozialismus’. Wiesbaden, 2014 [1997]. Originele versie in het Engels: 1982. Dit boek gaat over de Ariosofie, een pseudowetenschap die de dominantie van het Arische ras over alle andere rassen predikt, en dat in een tijd dat ‘ras’ nog als een valide term in de biologie werd aangewend om verschillen tussen groepen mensen te beschrijven – de hedendaagse wetenschap stelt dat er biologisch gezien binnen de familie van de homo sapiens geen rassen bestaan.

Belangrijkste vertegenwoordigers van de Ariosofie zijn de Oostenrijkers Guido List (die zichzelf veredelde tot Guido von List) en Jörg Lanz (die zichzelf eveneens in de adelstand verhief en vanaf dat moment Jörg Lanz von Liebenfels heette). Door oneigenlijk gebruik van onder andere Darwins leer ontstond er vanaf ongeveer 1850 een discussie over het begrip ‘ras’. Een groot aantal pseudowetenschappers, te beginnen met Arthur de Gobineau, poneerde dat er binnen de familie van de mens hogere en lagere rassen te vinden waren wat een enorme invloed op het maatschappelijke en politieke denken in de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw uitoefende (maar ook daarna werd en wordt de term ‘ras’ oneigenlijk gebruikt). De teneur van de leer van deze pseudowetenschap was dat de westerling of Ariër superieur was aan alle andere aardbewoners. En al naar gelang de nationaliteit van de betreffende ‘filosoof’ vond een verfijning plaats door een bepaald volk (of een bepaalde natie) weer boven andere volken of naties te positioneren, zozeer zelfs dat het recht op wereldheerschappij niet zelden openlijk werd beleden met onderbouwing door eugenetische argumenten. Deze nonsens drong diep in allerlei maatschappelijke geledingen door en maakte de geesten langzaam maar zeker rijp voor extreme uitwegen.

Maar lieden als mevrouw Blavatsky en Houston Stewart Chamberlain, maar vooral idioten als de reeds genoemde List en Lanz dreven die onzinnigheid nog een stuk verder door. Het geraaskal van deze schertsprofeten neemt mythische proporties aan en zou als komisch te waarderen zijn ware het niet dat de inhoud van hun gezwets ook bijdroeg aan het zaaien van een enorme haat ten opzichte van andere groepen mensen in het algemeen en, voor wat betreft Europa, de joden in het bijzonder. De tirades van Lanz tegen joden, vrouwen, papen, de democratie, tegen ‘Slaven, Mongolen, Moren en Turken’, naast zijn verheerlijking van Germaanse adellijkheid en superioriteit, beloofden weinig goeds. Goodrich stelt: ‘De psychopathologie van de Holocaust zoals ook de onderwerping van de niet-Ariërs in het oosten werden door de verschrikkelijke speculaties van Lanz voorspeld.’

Voorspeld? Mede op gang gebracht! Mede gevoed! Mede versterkt!

2. Marek van der Jagt (Arnon Grunberg), ‘Otto Weininger of Bestaat de jood?’. 2005. Tja…ik heb het niet zo met Arnon Grunberg. En dat blijkt wel weer…

3. J. Lanz – Liebenfels, ‘Theozoologie oder Die Kunde von den Sodoms-Äfflingen und dem Götter-Elektron’. Graz, 2011 [2005]. Adolf Joseph Lanz (1874 – 1954), zichzelf in de adelstand verheffend tot Jörg Lanz von Liebenfels bezondigde zich aan racisme, antisemitisme, mysogynie, eugeniticisme, antikatholicisme, antiscocialisme, antikapitalisme, en bezat bovendien een wilde fantasie. Lanz was een veelschrijver. Wat hij schreef was rabiate onzin, maar daarom nog niet ongevaarlijk. Zie ook hierboven bij Goodrich-Clarke, ‘Die okkulten Wurzeln des Nationalsozialismus’. Jörg Lanz kwam na de Tweede Wereldoorlog toch weer een beetje in de kijker, toen de Oostenrijkse psycholoog Wilfried Daim het boek ‘Der Mann, der Hitler die Ideen gab. Jörg Lanz von Liebenfels’ uitbracht en Lanz plotsklaps bevorderd werd tot een soort leermeester van de Führer.

Enkele citaten uit de ‘Theozoologie’ maken het hoge nonsensgehalte van dit pamfletje snel duidelijk, waarbij opgemerkt dient te worden dat veel mensen het goedkeurend bejegend zullen hebben omdat waandenkbeelden zoals die van theozoölogie destijds niet ongewoon waren. ‘Das merkwürdigste Geschöpf neben dem Menschen ist der Affe. Die Alten kannten ihn nur zu gut. Voll Bitterkeit ruft Ennius aus: “Affe, du schändliches Scheusal, wie ähnlich doch bist du uns Menschen!”’ (p. 7). ‘Die Urheimat des weißen Menschen ist Germanien, von dorther kommen seit der Urzeit die Könige und Helden. Deutschland ist die Heimat des eigentlichen Menschen. Ehedem wohnten außer Deutschland nur Affen- und Tiermenschen. Deswegen haben die Germanen, eine sie verherrlichende Lehre, wie die Jesulehre, gierig aufgenommen. Aber der Sodomsgeist Roms und Byzanz' konnte das Gotenvolk nicht leben lassen.’ (p. 120). ‘Gar niemand anderer als das buhlaffenlüsterne Weib hat die alten Kulturen umgebracht und es wird auch unsere Kultur zertrümmern, wenn wir Männer uns nicht bald besinnen.’ (p. 124). ‘Deutsche Jungen und Männer, wir bleiben beim Schlachtruf unserer Väter! Laßt nur die Zeit kommen es werden neue Schwertschwinger und neue Leyerspieler kommen. Wir wollen unser Schwert geschliffen und unsere Kriegsleyer gestimmt halten, wenns los geht zur Wiedereroberung der Welt. Was warten wir noch? Sollen wir die Welt noch weiter von hirnlosen Affenlümmeln ausschinden lassen? Überall ist Menschenmangel, während wir auf kleiner deutscher Erde verhungern vor Menschenüberfluß. Der Erdball war und ist Germaniens Kolonie!’ (p. 132).

4. Brigitte Hamann, ‘Die Familie Wagner’. Reinbek bei Hamburg, 2013 [2005]. Geschiedenis van Richard Wagner en diens nazaten. Kroniek van een familie die niet de meest aangename indruk achterlaat en waarvan de leden sinds Richard Wagners dood in 1883 een soms verbitterde strijd voeren over de materiële en immateriële nalatenschap van de grote meester.

5. Elke Geurts, ‘Ik nog wel van jou’. Amsterdam, 2017. Boeiende roman over een vrouw die haar huwelijk probeert te redden.

6. Maxim Februari, ‘Klont’. Amsterdam, 2017. Actueel, want over nepnieuws.

7, ‘Frauen um Hitler. Nach Materialien von Henriette von Schirach’. München, Berlin, 1983. Henriette Hoffmann was de dochter van Hitlers lijffotograaf, Heinrich Hoffmann, en verkeerde daardoor in de eerste kring rondom Hitler. Zij trouwde met Nazi-bons Baldur von Schirach. leider van de Hitlerjugend, minister van jeugdzaken en Gauleiter van Wenen. Henriette von Schirach heeft ze allemaal persoonlijk gekend, de mannen die aan de top van de Nazi-hiërarchie stonden en hun vrouwen en minnaressen (en soms ook minnaars). Dat levert in het onderhavige geval een warrig, slecht geschreven soort van roddelboek op vol feiten die met een flinke korrel zout te nemen zijn en vol details die er niet toe doen. De garderobe van zus en zo. Wat persoon X aan persoon Y cadeau gaf. Wie naast wie zat tijdens het zoveelste diner. Het boek bezit een dubieus karakter want het vergoelijkt en verheerlijkt de tijd dat de Nazi’s in Duitsland aan de macht waren. De argeloze lezer krijgt de indruk van een harmonieuze, lieflijke heile Welt met in de hoofdrol Hitler als een vrouwen ophemelende goedzak die ook zo ontzettend dol op kinderen en honden was. Henriette von Schirach viel bij Hitler in ongenade nadat ze in 1943 in Amsterdam getuige van een razzia was geweest waarbij ook vrouwen en kinderen werden opgepakt en ze daarover ten opzichte van Hitler haar verontwaardiging uitsprak, een voorval dat door meerdere getuigen bevestigd is en waarvan dus aan te nemen valt dat het op waarheid berust.

8. Philip Dröge, ‘De schaduw van Tambora. De grootste natuurramp sinds mensenheugenis’. Houten, 2017 [2015]. De vulkaanuitbarsting in 1815 in wat toen Nederlands-Indië was, die ervoor zorgde dat 1816 het jaar zonder zomer werd.

9. Ernst Wolf, ‘Guillaume Apollinaire und das Rheinland’. Frankfurt am Main, 1988 [1937]. Over het verblijf van Guillaume Apollinaire in Duitsland van augustus 1901 tot augustus 1902 en de weerslag van dat verblijf in zijn werk, onder ander in de zogenaamde Rhénanes (Rijngedichten).

10. Maeve Brennan, ‘De twaalfjarige bruiloft en andere verhalen’. Amsterdam, 2017. Prachtige verhalen die een soort roman vormen – een roman met ongebruikelijke herhalingen.

11. Wim Hazeu, ‘Lucebert. Biografie’. Amsterdam, 2018. Alleen al vanwege het feit dat ik als zeventienjarige de gedichten van ‘Triangel in de jungle’ overtypte, was deze biografie, na onder andere Hofmans boek, verplichte kost. Op bladzijde tien citeert Hazeu Ilja Leonard Pfeijffer: ‘Niet iedereen beseft het nu nog, maar over een jaartje of tien zal niemand er meer aan twijfelen: Lucebert is, samen met Vondel, de grootste dichter die de Nederlandse taal ooit heeft gekend.’ En, zo voeg ik daaraan toe, niet alleen de Nederlandse taal. Indien Lucebert een Engelstalig dichter geweest zou zijn, dan had heden de hele wereld hem gekend. Lucebert hoort bij de beste dichters van de wereld ooit. Het is, zou je kunnen stellen, om die reden jammer dat Lucebert dichter was in een zo miniem taalgebied. Je had zo’n uitzonderlijk taalgenie een groter publiek gegund.

En wat ik van de jeugdzonden vind die Hazeu ontdekte en als eerste aan de openbaarheid prijs gaf? Antisemitisme dient ten allen tijde afgekeurd en bestreden te worden, dus ik praat Luceberts misstap niet goed, maar toch rubriceer ik zijn antisemitisme onder de noemer ‘onvolmaaktheid van de mens’, wat voor vaak uit de nek lullende, hemelbestormende en extremen huldigende pubers nog veel meer geldt dan voor volwassenen die wijzer zouden moeten zijn, wat ook vaak niet het geval is. Ik steek mijn hand in eigen boezem: ik was het die als (opnieuw zeventienjarige) verschrikkelijke betweter het regime van de Rode Khmer in Cambodja verdedigde en zelfs bejubelde.

Maar over het algemeen geldt dat wij mensen onszelf als veel te consistent en consequent, veel te hoog en veel te nobel inschatten, en dat niet alleen gedurende de puberteit.

12. S. Dresden, ‘Symbolisme’. Amsterdam, 1980 [1979]. Lang geleden al eens gelezen. Maar de moeite van het herlezen zeker waard.

13. Jacob Slavenburg, ‘Het verguisde christendom. Oorsprong en teloorgang van de vroegste “kerk” ’. Zutphen, 2016 [2001].

14. Denis Johnson, ‘De gulheid van de zeemeermin’. Amsterdam, 2018. Het titelverhaal is een van de beste verhalen die ik ooit gelezen heb. Prachtig boek.

15, Esther Gerritsen, ‘De trooster’. Amsterdam, 2018. ‘ “We zullen het bloed van een lam aan jouw deurpost smeren.” ’ Wat een moment in dit sublieme boek!

16. Denis Johnson, ‘Jezus’ zoon’. Amsterdam, Antwerpen, 2016 [1995].

17. Rascha Peper, ‘Alle verhalen’. Amsterdam, Antwerpen, 2004 [1997]. Aan dit boek begonnen omwille van ‘Ridders’, heb ik alle verhalen gelezen. En naast het inderdaad schitterende ‘Ridders’ bevat dit boek nog meer juweeltjes.

18. Paul van Tongeren, ‘Het Europese nihilisme. Friedrich Nietzsche over een dreiging die niemand schijnt te deren’. Nijmegen, 2017 [2012].

19. Mensje van Keulen, ‘Bleekers zomer & Allemaal tranen’. Amsterdam, 2002. Een verzuim – ‘Bleekers zomer’ niet gelezen hebben – eindelijk te niet gedaan. Het was de moeite waard. En de verhalen van ‘Allemaal tranen’ ook.

20. Mensje van Keulen, ‘Schoppenvrouw’. Amsterdam, 2018.

21. Mensje van Keulen, ‘Alle dagen laat’. Amsterdam, 2018 [2006]. Dit gestileerde dagboek biedt een inkijkje in het Amsterdamse schrijversmilieu in 1976. Ik weet niet waarom ik zo graag dagboeken lees, maar ook dit heb ik bijkans verslonden.

22. Mensje van Keulen, ‘Neerslag van een huwelijk. Dagboek 1977 – 1979’. Amsterdam, 2018. Ook met huid en haar verteerd.

23. Joke van Leeuwen, ‘Hier’. Amsterdam, Antwerpen, 2018. Ik vond dit niet zo’n goed boek omdat ik niet van allegorieën houd, en dit boek neigt toch te zeer naar dat genre. Dat begint al met de oudtestamentisch aandoende betiteling ‘Stamvader’.

24. Martin Michael Driessen, ‘De pelikaan. Een komedie’. Amsterdam, Antwerpen, 2017. Kunstig geconstrueerde roman over de lotgevallen van twee mannen in het Joegoslavië van net na de dood van Tito.

25. Rüdiger Safranski, ‘Nietzsche. Een biografie van zijn denken’. Amsterdam, 2017 [2000, 2011]. Adequaat overzicht van Nietzsches ontwikkeling van denken.

26. Friedrich Nietzsche, ‘De geboorte van de tragedie’. Amsterdam, Antwerpen, 2017 [2000]. Het bij vlagen poëtische eerste boek van Nietzsche doet een beetje warrig aan en grossiert in herhalingen. Bovendien had ook Nietzsche de ware waarheid noch de bare wijsheid in pacht, zoals niemand dat heeft of kan hebben. Niettemin bevat het boek enkele afgrondige waarheden, of laten we gezien de beladenheid van het woord ‘waarheid’ liever spreken van inzichten. Nietzsche biedt een blik in een onpeilbare en verschrikkelijke diepte die, ware de chroniqueur ervan consequent geweest, hem ertoe geleid zouden hebben om in 1872, of zelfs al eerder in 1869, 1870 of 1871, zichzelf van het leven te beroven. Maar, en dat is het paradoxale, net als het overgrote deel van de mensheid bleef ook een wijs man als Nietzsche die de vinger legt op de gapende wonde die de mens is toegebracht met de Entzauberung, gesymboliseerd door de doodverklaring van god, gewoon doorademen. Net als iedereen, de miljarden voor hem en de miljarden na hem, modderde Nietzsche maar wat aan tot zijn dood hem eindelijk het ware Niets bracht dat hem gedurende zijn leven constant op de hielen had gezeten.

Ook komt het heugelijke feit van de wedergeboorte van de tragedie er een beetje bekaaid van af, alsof Nietzsche zich liever met het negatieve bezighoudt dan met het positieve – of kon hij die wedergeboorte niet het voordeel van zijn twijfel geven? Hoe dan ook, er is één moment van grote triomf, in hoofdstuk negentien, waarin kond wordt gedaan van de tweede geboorte van de tragedie, maar verder blijft het bij het uitspreken van ‘hoopvolle verwachtingen’. Misschien toch weer die twijfel: Nietzsche brengt weliswaar de blijde boodschap van de wedergeboorte zijn van de tragedie, maar heeft er zelf eigenlijk niet zo’n vertrouwen in – geheel in lijn met zijn scepsis, die zou uitmonden in ongeloof, ten opzichte van de tover.

27. Peter Longerich, ‘Hitler’. Amsterdam, 2016. Vertaling van deze Duitstalige biografie uit 2015. Longerich rekent met een aantal mythes af die hardnekkig aan Hitler blijven kleven. Zo plaatst hij vraagtekens bij de werking van Hitlers charisma. Ook blijft hij aandacht opeisen voor de omstandigheid dat wat betreft de welvaart en het welbevinden in de jaren tussen 1933 en 1939 in Duitsland, het er lang niet zo goed voor stond als wel eens gesteld wordt. Een economisch wonder is er niet geweest, integendeel zelfs. Verder moet er uiteraard veel herhaald worden omdat er al zoveel boeken over het fenomeen Hitler geschreven zijn.

28. Emil Franzel, ‘Die Vertreibung Sudetenland 1945 – 1946’. Landshut, 1979 [1967]. Weet wat je leest. Emil Franzel is niet bepaald een objectieve chroniqueur. Ten eerste mag hij zich geen wetenschapper noemen. Dat doet hij ook niet en vervolgens, heel consequent, gedraagt hij zich daarnaar door alle wetenschappelijkheid kundig uit de weg te gaan. Op de tweede plaats stond zijn wieg in Sudetenland en kan, nee: moet hij zich tot de slachtoffers rekenen. Dat hoeft niet per se in zijn nadeel te werken. Er zijn slachtoffers die wel degelijk de hoogst mogelijke objectiviteit nastreven. Franzel laat zich echter door zijn emoties overmannen. En een van die emoties is die ziekelijke zucht naar bepaling en afpaling van identiteit, uitmondend in voor wat dit geval betreft blind makend nationalisme. Ten slotte onderschreef hij ook na de Tweede Wereldoorlog nog de stelling dat er herenvolken en slavenvolken bestaan. Die opinie heeft hij publiek gemaakt, maar naar zijn mogelijke ‘geheime gedachten’ die wellicht veel verder gaan, blijft het gissen.

Bovengenoemde factoren maken dat dit rommelige werkje bedenkelijk tendentieus is. Ik heb het boek om die reden niet kunnen uitlezen. Na een aantal hoofdstukken heb je het patroon van Franzel door. Eerst de beschrijving van een bepaalde streek – altijd liefelijk, altijd heile Welt, want Duitstalig. Bijvoorbeeld bladzijde 113: ‘Dieses Südmähren [Zuid-Moravië] ist ein gesegneter Landstrich, seinem äuseren Bilde, seinen Lebensgewohnheiten und dem Charakter des einst dort siedelnden Menschenschlages nach eigentlich schon ganze österreichisch.’ Österreichisch, en dus Duitstalig, en dus niet-Slavisch, en dus goed. Het wemelt in dit boek van dergelijke beschrijvingen. Ik doe er nog eentje. Bladzijde 170: ‘Das heute, wie fast der ganze von den Tschechen noch immer nicht wirklich wiederbesiedelte und nicht völlig bewirtschaftete Grenzraum, verwahrloste und verschmutzte Nordböhmen, war einst ein wahres Schmuckkästchen.’ Na dergelijke, het daarvoor ontvankelijke Duitse gemoed bewerkende passages doet hij kond van de lange Duitse verbondenheid met streken die gedurende de eeuwen omstreden zijn geweest zoals er in Europa zoveel streken zijn waarin de situatie ter plekke tot controversen of zelfs conflicten had kunnen leiden (het stuk van Nederland waarop ik de meeste tijd van mijn leven heb doorgebracht, is Pruisisch, Belgisch en Duits geweest – toch heb ik geen enkele voeling met een Nederlands nationalisme). Niet zelden zijn het Duitse immigranten die het land ontginnen, die de streek welvarend maken. En niet zelden profiteren de Tsjechische buren daarvan. Maar waarom, lees je tussen de regels door, hebben die Tsjechen het land niet ontgonnen, waarom hebben de Tsjechen de streek niet welvarend gemaakt – omdat de Tsjechen Slaven zijn misschien, en dus minderwaardig?. Ergens rept Franzel expliciet van ‘westöstliche Kulturgefälle’: het culturele verval van west naar oost. En rechtvaardigt daarmee mede de westerse (lees: Duitse) hegemonie over het oosten.

Franzel beschrijft, veelal gebruik makend van mogelijk valide ooggetuigenverslagen van slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers, tot in detail de gruwelen van de wraak die de Tsjechen – meest communistische of ‘neohussitischen “Partisanen” ’ – op de Sudetenduitsers uitoefenden. Dat die misdrijven plaats hebben gevonden na het einde van een wereldoorlog die het zinnebeeld is van zowel volledig irrationeel alsook ongekend industrieel geweld, is een feit en dat feit mag en kan niemand verzwijgen of goedpraten. Maar door telkens hetzelfde, al snel doorzichtige patroon te volgen, ondergraaft Franzel de geloofwaardigheid van zijn betoog dat een bedenkelijke, ronduit racistische subtekst bevat. Dus weet wat je leest. Vies boek.

29. Alexander Korb, ‘Im Schatten des Weltkrieg. Massengewalt der Ustaša gegen Serben, Juden und Roma in Kroatien 1941 – 1945’. Hamburg, 2013. Korb beschrijft en analyseert de toestand in de Onafhankelijke Staat Kroatië (waar Bosnië-Herzegowina deel van uitmaakte) gedurende de Tweede Wereldoorlog. De daad van het opnemen van de wapens stond in een bepaald niet korte traditie: sinds lang staat de Balkan bekend als een conflictueuze regio en de laatste uitbarsting van geweld in de jaren negentig van de vorige eeuw nadat Joegoslavië gedesintegreerd was, illustreert dat nog eens.

30. Florian Thomas Rulitz, ‘The tragedy of Bleiburg and Viktring, 1945’. Illinois, 2016. Geschiedenis van een stukje oorlog na de oorlog. De gebeurtenissen in het zuidoosten van Oostenrijk en Slovenië na 8 mei 1945 als de officiële krijgshandelingen beëindigd zijn, maar het geweld in Joegoslavië, net als in Sudetenland en Silezië, onverminderd door gaat, nu van de zijde van Tito’s partizanen tegen de Ustaša en Chetniks die zich tevergeefs aan westerse troepen probeerden over te geven.

31. Renate Dorrestein, ‘Dagelijks werk. Een schrijversleven’. Amsterdam, 2018. Dit boek van de helaas overleden literaire grootheid Dorrestein liet bij mij de indruk na van een toch wat zelfgenoegzame, toch enigszins pocherige auteur – die overigens alle reden had om zelfgenoegzaam en pocherig te zijn, als de zeer succesvolle auteur die ze was, ook commercieel. Anderzijds vond ik dat ze zichzelf in dit boek in en tussen de regels door wel heel erg op de borst bleef kloppen. Mij begon het op een gegeven moment zodanig te irriteren dat ik ‘Dagelijks werk’ niet heb kunnen uitlezen.

32. Misha Glenny, ‘The Balkans 1804 – 2012. Nationalism, War and The Great Powers’. London, 2012. Glenny levert een fantastische tour de force met dit boek waarin hij, niet schreeuwerig, subtiel, met veel vaart en een intelligente afwisseling van geschiedenis met een grote en een kleine g het wedervaren van de Balkan gedurende de laatste twee eeuwen beschrijft. Bovendien neutraliseert of nuanceert hij, terloops bijna, een groot aantal stereotypische mythes die over het Zuid-Europese schiereiland de ronde doen. In elk geval dekt de ondertitel de lading van dit boek precies waarbij de opsomming enerzijds naar een climax lijkt te werken: de machinaties van het laatste lid van de nevenschikking die breed worden uitgemeten, hebben een enorme en niet zelden desastreuze invloed op de geschiedenis van de landen van de Balkan gehad. Van de andere kant zou je de subtitel ook als een anticlimax kunnen lezen want het ‘Nationalism’ (of liever gezegd: etniciteit, en de wil van mensen om zichzelf een bepaalde identiteit toe te kennen) blijkt in deze regionen (maar daar niet alleen) een onthutsend krachtige drijfveer die dat wat ondergronds broeit elk moment (ja, ook nu) tot een bovengrondse regionale apocalyps kan doen exploderen waarbij altijd het gevaar dreigt dat de daardoor in werking tredende mechanismen tot een zulke onbeheerstheid en onbeheersbaarheid ontaarden dat ‘The Great Powers’ plotsklaps beseffen, zich in de klemmende klauwen ervan te bevinden en eveneens geen andere uitweg meer zien dan het toevlucht nemen tot het middelste lid van de nevenschikking.

33. Misha Glenny, ‘The fall of Yugoslavia’. London, 1996 [1992]. Glenny huldigt de opvatting: waar er twee vechten, zijn er twee schuld. In het desintegrerende Joegoslavië van de jaren negentig van de vorige eeuw waren er meer dan twee partijen die tegen elkaar vochten en die maakten zich allemaal schuldig aan alle daden en misdaden die de staat van oorlog in mensen oproept. Wellicht verergerde het feit dat het hier om een burgeroorlog ging – een oorlog tussen buren – de uitwassen alleen nog maar. Bovendien lag er een voorgeschiedenis aan deze lappendeken van conflicten ten grondslag: de Tweede Wereldoorlog was in 1990 nog vlakbij. Veel Joegoslaven herinnerden zich maar al te goed wat zich destijds had voorgedaan. Zij die het niet hadden meegemaakt, omdat ze te jong waren, vernamen het door de verhalen die de ooggetuigen erover vertelden. De Joegoslaven beseften dus maar al te goed in dat laatste decennium van de twintigste eeuw waartoe hun buren in staat waren. Ondanks zijn eigen onzekerheden en angsten meandert Glenny meesterlijk en meesterlijk relativerend door die hele absurde en trieste geschiedenis van de oorlog in het voormalige Joegoslavië. ‘Most nationalisms are based on the assumption that a state which encompasses all members of one nation can overcome all major social and economic evils. This is a deeply irrational assumption and one which Serbs, more than many nations, unwittingly expose – Serbian society is so deeply riven by provincial rivalry and indeed suspicion, that if the Serbs ever were to succeed in creating a state which encompassed them all, they would be tearing one another to shreds within minutes.’

34. Joe Sacco, ‘Moslimenclave Gorazde. De oorlog in Oost-Bosnië’. Amsterdam, 2011. Striproman over de lotgevallen van de inwoners van Gorazde, een door Serviërs omringde islamitische enclave in het zuidoosten van Bosnië-Hercegovina.

35. Richard C. Hall, ‘The Balkan Wars 1912 – 1913. Prelude to the First Word War’. Abingdon, New York, 2005 [2000]. Gortdroge beschrijving van de gevechtshandelingen. Niet erg boeiend.

36. Stevan K. Pavlowitch, ‘Hitler’s New Disorder. The Second World War in Yugoslavia’. London, 2008. Onthutsend om te lezen hoe gedurende (en ook nog na) de Tweede Wereldoorlog in Joegoslavië iedereen werkelijk tegen iedereen vocht – met afschuwelijke gevolgen. ‘Yugoslavia suffered tremendous human and material losses, probably greater than in any other European country, except the Soviet Union and Poland.’

37. Ben Shepherd, ‘Terror in the Balkans. German Armies and Partison Warfare’. Cambridge, Mass. / Londen, 2012. Opnieuw de Tweede Wereldoorlog. Over het onvermogen van de Duitse en Italiaanse bezettingstroepen in Joegoslavië om het gebied ook maar enigszins onder controle te krijgen.

38. Ivo Andrić, ‘Die Brücke über die Drina’. München, 2017 [2011]. Prachtige historische roman die draait om de brug in Višegrad in het zuidoosten van Bosnië. De handeling van dit boek dat in 1945 werd gepubliceerd, speelt tot in de Eerste Wereldoorlog. Maar ook daarna heeft deze brug deel uitgemaakt van de geschiedenis, onder andere als executieplaats in de jaren negentig van de vorige eeuw. Aan Andrić is in 1961 de Nobelprijs voor de literatuur toegekend.

39. August Strindberg, ‘Tschandala’. Frankfurt am Main/Leipzig, 2001 [1999]. Duitse vertaling van een in 1889 gepubliceerde novelle van Strindberg. De Zweedse auteur baseerde zijn verhaal op zijn eigen ervaringen als huurder van enkele kamers op een in verval geraakt slot Skovlyst bij Kopenhagen. ‘Tschandala’, dat aanknoopt bij het werk van Friedrich Nietzsche, met name ‘Götzen-Dämmerung’, heeft een openlijk racistische inhoud die weliswaar paste in tijd waarin het geschreven werd, maar daarom nog niet minder beschamend is, zeker als je de uiteindelijke consequenties ervan in aanmerking neemt.

40. Julie Birmant en Clément Oubrerie, ‘Pablo. 2. Apollinaire’. Berlin, 2013. Beeldverhaal met in het Duits vertaalde Franse tekst. Over de vriendschap – niet altijd onverdeeld vriendelijk trouwens – tussen Pablo Picasso en Guillaume Apollinaire.

41. Kurt Vonnegut, ‘Slachthuis vijf’. Amsterdam, 2018 [1970]. Ik ben tot bladzijde 81 gekomen. Wat een draak van een boek!

42. R. Goscinny en A. Uderzo, ‘Asterix in Indus-land’. Parijs, 1987. Luchtig tussendoortje.

43. John Steinbeck, ‘Muizen & mensen’. Amsterdam, 2018. Nieuwe vertaling van Peter Bergsma. Mooi.

44. Nora Krug, ‘Heimat. Ein Deutsches Familienalbum’. München, 2018. Overdadig geïllustreerd boek over de zoektocht van een naar de Verenigde Staten geëmigreerde Duitse naar de rol van haar voorvaderen in de Tweede Wereldoorlog. Een boek over het bewustzijn van een collectieve schuld.

45. Maeve Brennan, ‘Een bezoek’. Amsterdam, 2018. Beklemmende novelle.

46. Guillaume Apollinaire, ‘De schaduw’. Bleiswijk, 2018. Vertaling van ‘La promenade de l’ombre’. Heel klein en heel mooi.

47. Henry David Thoreau, ‘Wandelen. Op zoek naar de verloren natuur’. Groningen, 2018. In het kader van de bezigheid waaraan ik mij sinds enkele jaren volledig overgegeven heb: lopen.

48. Wim Hazeu, ‘Gerrit Achterberg. Een biografie’. Amsterdam, 1988.

49. Brian Hall, ‘The impossible country. A journey through the last days of Yugoslavia’. London, 1996 [1994]. Persoonlijk gekleurd verslag van de verstrekkende gevolgen van de implosie van Joegoslavië in 1991.

50. Klaus Bittermann (Hg), ‘Serbien muß sterbien. Wahrheit und Lüge im jugoslawischen Bürgerkrieg’. Berlin, 2013 \1994]. Als de oorlog uitbreekt, sneuvelt de waarheid als eerste, dat zou het motto van ‘Serbien muß sterbien’ kunnen zijn. In dit boek polemiseren journalisten tegen hun eigen vakbroeders en herijken zij de standaards van het vak. Het bonte gezelschap van auteurs van deze verzameling opstellen probeert het eenzijdig negatieve beeld in de media van Servië als voornaamste of soms zelfs enige agressor gedurende de burgeroorlog in het voormalige Joegoslavië van het laatste decennium van de vorige eeuw te ontkrachten of in elk geval te nuanceren. Het boek toont aan hoe moeilijk, maar ook hoe slordig de verslaggeving uit een gebied als het voormalige Joegoslavië kan zijn en hoe zeer die de ingewikkelde en soms ondoorgrondelijke waarheid geweld aan kan doen. Het geeft voorbeelden van afschuwelijk cynisme. Het brengt enkele gevallen van journalistiek als pure propaganda aan het licht die een politiek doel dienen. Je kunt je tijdens het lezen van ‘Serbien muß sterbien’ soms niet aan de indruk onttrekken dat het politici zijn geweest die bepaalden wat er in het nieuws diende te komen. Andersom lijkt het almaar meer de pers te zijn die de publieke opinie voedt. De wisselwerking tussen pers en publieke opinie die daarmee in gang is gezet, mondt uit tot een vicieuze cirkel van ophitsing. Pers en publiek kunnen op die manier de politiek tot daden aanzetten of haar zelfs manipuleren.

Omdat elk afzonderlijk opstel in dit boek met de op zich lovenswaardige intentie lijkt te zijn geschreven om dichter bij de waarheid te komen – een waarheid die Servië ontlast omdat een tendentieuze berichtgeving ontmaskerd wordt die altijd tegen dat specifieke deel van het voormalige Joegoslavië gericht was – ontstaat er onbedoeld een pro-Servisch totaalbeeld dat onnatuurlijk aandoet omdat, vooral hier in Nederland, de gebeurtenissen in juli 1995 in Srebrenica het beeld bevestigden dat in de vier jaren vóór de verschrikkelijke slachtpartij in die Bosnische stad door de media was geconstrueerd, namelijk dat van Servische agressie, inclusief het plegen van oorlogsmisdrijven. De lapidaire tussenzinnetjes, her en der, dat alle partijen in het voormalige Joegoslavië zich schuldig maakten aan schending van de wetten en gebruiken die van toepassing zijn tijdens gewapende conflicten, herstellen het evenwicht in dit boek niet.

51. Rebecca West, ‘Black Lamb and Grey Falcon. A journey through Yugoslavia’. London, 2006 [1942]. Over dit monumentale en fantastische boek later meer.

52. John B. Allcock & Antonia Young (Eds), ‘Black Lambs and Grey Falcons. Women travelling in the Balkans’. Bradford, 2000 [1991]. Een verzameling essays over westerse vrouwen die in de negentiende en twintigste eeuw door de Balkan reisden en in veel gevallen hun ervaringen op schrift stelden.

© 2019 Leo van der Sterren