woensdag 10 januari 2018

2018: het Apollinaire-jaar


Ter afsluiting van het millennium publiceerde het Duitse poëzietijdschrift ‘Das Gedicht’ in 1999 een lijst waarin de belangrijkste internationale dichters van de twintigste eeuw gerangschikt waren. In die lijst prijkte Guillaume Apollinaire op de tweede plaats, na Ezra Pound. Nu kun je twisten over de waarde van zo’n rangorde, maar het geeft op zijn minst aan dat Apollinaire niet de eerste de beste was. Kennelijk een belangrijke dichter, zo dichters of gedichten al belang kunnen hebben.

Op 9 november aanstaande zal het honderd jaar geleden zijn dat Guillaume Apollinaire overleed. Twee dagen na 9 november 1918 zou de wapenstilstand van kracht worden die een einde maakte aan de gevechtshandelingen aan het westelijke front waarmee de Eerste Wereldoorlog afgelopen was. Een andere wrange speling van het lot vormde de omstandigheid dat Apollinaire die in het Franse leger als artillerist aan het front streed, in maart 1916 zwaar gewond was geraakt toen een granaatscherf zich door zijn helm in zijn hoofd geboord had. Dat overleefde hij – om anderhalf jaar later aan de Spaanse griep te sterven.

Apollinaire zal zichzelf in de eerste plaats als dichter hebben beschouwd. Vooral van belang zijn twee, tijdens zijn leven gepubliceerde verzamelingen ‘Alcools’ (1913) en ‘Calligrammes’ (1918). In zijn hoedanigheid als dichter had Apollinaire vernieuwing in de zin. Toegerust met flinke doses onbekommerdheid en speelsheid lapte hij een hoop regels aan zijn laars. Hij gebruikte en misbruikte de prosodie door zich, al naar gelang het effect dat hij wilde bereiken, nu eens wel en dan weer niet aan de voorschriften ervan te houden. Hij liet op zeker ogenblik de interpunctie achterwege. Hij bediende zich vaak van spreektaal. Hij maakte beeldgedichten die destijds nogal opzien baarden. Hij creëerde metaforen die van een grote gedurfdheid getuigden. Hij experimenteerde met de chronologie in gedichten – als op een kubistisch schilderij probeerde hij gebeurtenissen simultaan plaats te laten vinden. Nieuwerwetse dingen – vliegtuigen, auto’s, elektriciteit, fotografie, cinema, straling, fabrieken en zelfs de moderne manier van oorlog voeren – fascineerden hem en dat drukte hij in zijn gedichten uit.

Apollinaire en zijn werk hadden een enorme invloed op de volgende generatie Franse dichters, de surrealisten. Apollinaire muntte het woord ‘surrealisme’ – dat zegt al genoeg. Maar zijn roem ging al snel over de grenzen. Zonder Apollinaire had Van Ostayen zijn ‘Bezette stad’ niet gemaakt.

Behalve heel veel gedichten liet Apollinaire ook heel veel proza achter. Hij publiceerde in talloze periodieken en tijdschriften over literatuur, over kunst, over theater en film. Hij kende veel Franse en niet-Franse kunstenaars en schrijvers die zich aan het begin van de twintigste eeuw ontplooiden, persoonlijk. Maar als broodschrijver hield hij zich noodgedwongen ook bezig met stukjes over de meest uiteenlopende trivia. Dan bezorgde hij een uitgave van het werk van markies De Sade. Zelf pende hij twee pornografische werkjes neer.

Net als zijn toneelwerk (‘Les mamelles de Tirésias’) getuigt Apollinaires fictieve proza van een enorme fantasie en, daar duikt het woord weer op, speelsheid. ‘Met hoeveel zorgeloosheid wist Apollinaire de nieuwe sprookjes niet aan het oude vast te knopen’, schreef Willem Frederik Hermans in 1977. Als voorloper van Borges en Cortázar trachtte Apollinaire de lezer met zijn fantastische en surreële verhalen voortdurend te verrassen en op het verkeerde been te zetten.

Voor mij persoonlijk vormt het vroege, in de Belgische Ardennen gesitueerde verhaal ‘Que vlo-ve’ een hoogtepunt in Apollinaires fictieve proza.

Ten slotte, hoe kan het anders, is er de liefde met veel geluk en veel ongeluk waarvoor er, afgezien van de brieven, geen betere uitlaatklep lijkt te bestaan dan de poëzie. Maria Dubois (‘Mareye’), Annie Playden (‘La chanson du mal-aimé’), Marie Laurencin (‘Le pont Mirabeau’), Louise de Coligny-Châtillon (‘Il y a’: ‘Il y a des petits ponts épatants’), Madeleine Pagès (de ‘Geheime Gedichten’), Jacqueline Kolb (‘La jolie rousse’). Apollinaire overstelpt zijn geliefden met brieven en met gedichten. Met Jacqueline Kolb, zijn mooie rooie, lijkt de slechtbeminde Apollinaire eindelijk zijn geluk gevonden te hebben en op 2 mei 1918 treden zij in het huwelijk. Na een ziekte van enkele dagen overlijdt Apollinaire zes maanden later.

De website www.kostro.nl, initiatief van Wouter van der Land, is gewijd aan het leven en werk van Guillaume Apollinaire. Ter ere van de honderdjarige sterfdag, later dit jaar, zal de Franse tovenaarsleerling op deze website extra in het zoeklicht worden gezet. Ik zelf heb onlangs een vertaling van het gedicht ‘Vendémiaire’ voor de website mogen leveren. Voor een ieder die de poëzie in het algemeen en de poëzie van Apollinaire in het bijzonder een warm hart toedraagt, loont het dan ook de moeite om de website te bezoeken die regelmatig even opzienbarende verrassingen in petto heeft als Apollinaire zijn lezers bood en nog steeds biedt.

© 2018 Leo van der Sterren

zondag 7 januari 2018

Het Dodeneiland


Negen juni negentienzesendertig
nam hij de derde versie in bezit,
zeggend, zegt men: ‘Jetzt ist mein Leben fertig.’
De Dietrich evenwel ontkende dit

altijd met stelligheid, maar dacht steeds even,
als naderhand het haar ter ore kwam:
hij zat fout – gelogenstraft door dat leven –
jammer voor handel, kunst en onze stam

en ja: voor Noordsen, Dietsen, Goten, Britten.
Maar dat zag zij toen al, maar nee, geen spier!
De Dietrich zag: hij was die rechtop witte.
Zag: wat zij was, werd hij – leverancier.


© 2018 Leo van der Sterren

zaterdag 6 januari 2018

Amphorismen 8




Charisma is altijd iets van twee, te weten zender en ontvanger.

Het sublieme is de resultante van het gesublimeerd zijn.

Mensen. Als je de verwachtingen niet te hoog opschroeft, dan gaat het wel.

Mensen zijn verre van volmaakt – relaties dus ook.

Een kind opvoeden. De moeilijkste en makkelijkste taak van een ouder.

Als dat het is, dan is het dat. En anders is het iets anders.

Des te meer je mooi vindt, des te meer geniet je.

Poëzie is om geschreven, niet om gelezen te worden.

© 2018 Leo van der Sterren

maandag 1 januari 2018

De leeslijst van 2017

Grace McCleen, ‘Professor in de poëzie’. Amsterdam, Antwerpen, 2014. Ondanks het feit dat dit boek uit zijn voegen barst door het opgeklopte kunstproza en de clichés van Engelsheid, heb ik het uitgelezen. Maar het heeft moeite gekost.

Ad Fransen, ‘Leven met Reve. Het onmogelijke huwelijk van Gerard Reve en Hanny Michaelis’. Amsterdam, 2010.

Cynthia Winter, ‘Nietsdankussen’. Amsterdam, 2016. Mooie novelle.

Rana Kabbani, ‘Imperial fictions. Europe’s myths of the Orient’. London, 2008 [1986]. Citaat: ‘Orientalism has always rested on the arrogant assumption that the West knows more about the East than the East knows about itself.’

Ben Lerner, ‘Waarom we poëzie haten’. Amsterdam, Antwerpen, 2017. Ik haat poëzie niet.

Ian Kershaw, ‘De afdaling in de hel. Europa 1914 – 1949’. Houten, Antwerpen, 2015. Niet interessant en saai, dit boek. Kershaw herkauwt, en wat hij uitschijt is een flauwe, grijsgrauwe brij. Om de schoorsteen van te laten roken, maar zonde van het papier waarop dit, deze tekst is weergegeven.

Catherine Merridale, ‘Lenin in de trein. De reis naar de revolutie’. Amsterdam, 2016. Ja, mooi.

Helen Rappaport, ‘Midden in de revolutie. Petrograd 1917’. Houten, Antwerpen, 2016. Evan Mawdsley, ‘The Russian Civil War’

Jonathan D. Smele, ‘The “Russian” Civil Wars 1916 – 1926. Ten Years That Shook the World’. London, 2016 [2015]. Wat na lezing van dit en de vorige drie boeken verbazing wekt, is dat die Bolsjewieken überhaupt de macht konden grijpen en konden houden. Dat kan eigenlijk niemand beschrijven en uitleggen.

Martin Michael Driessen, ‘Rivieren’. Amsterdam, 2016. Prachtig boek.

Thomas Bernhard, ‘Op de boomgrens’. Utrecht, 2016. Mooie verhalen van een eigenzinnige Oostenrijkse schrijver.

Jonathan Littell, ‘De welwillenden’. Amsterdam, Antwerpen, 2008. Eindelijk gelezen en uiteindelijk verslonden.

Helmut Krausnick, ‘Hitlers Einsatzgruppen. Die Truppe des Weltanschauungskrieges 1938 – 1942’. Frankfurt am Main, 1998 [1985]. In het verlengde van het vorige boek. Ontstellend boek, in die zin dat het vol staat met onstellende (mis-)daden die met acribische precisie werden doorgevoerd.

Lieke Marsman, ‘Het tegenovergestelde van een mens’. Amsterdam, Antwerpen, 2017. Bijzondere roman van Marsman die wat heterogeen aandoet, maar die wel aan het denken zet (mij in elk geval).

Elizabeth Strout, ‘Ik heet Lucy Barton’. Amsterdam, Antwerpen, 2017. Schitterend boek.
Elizabeth Strout, ‘Niets is onmogelijk’. Amsterdam, Antwerpen, 2017. Nog indrukwekkender dan ‘Lucy Barton’. Venijniger, valser.

Takis Würger, ‘Der Club’. Zürich, Berlin, 2017. Een misdaad die lang geleden begaan is, wordt gewroken zonder dat de rechterlijke macht eraan te pas komt. Eigenlijk een, in alle opzichten vreemd boek. De wijze van vertellen schept een afstandelijkheid die heel onnatuurlijk aandoet.

Ludwig Hohl, ‘Op weg door de nacht’. Groningen, 2017.

Frances Howard-Gordon, ‘Glastonbury. Maker of myths’. Glastonbury, 2016 [1982]. In Glastonbury gekocht. En het stadje maakte zijn reputatie van spiritueel middelpunt van de wereld (ahum) weer helemaal waar. Beneveld door de geur van wierook ontstonden weer visioenen van zowel wandelende als vliegende tapijten.

Ewoud Kieft, ‘Het verboden boek. Mein Kampf en de aantrekkingskracht van het Nazisme’. Amsterdam, Antwerpen, 2017. Achteraf moet ik constateren dat Kiefts boek eigenlijk niet veel indruk op mij heeft nagelaten, niet zoveel als de boeken die ik later in 2017 over Hitler zou lezen, moet ik achteraf en met voortgeschreden inzicht vaststellen.

Hermann Kriegl, ‘Adolf Hitlers “treueste Stadt”. Landsberg am Lech 1933 -1945’. Nürnberg, 2003.

Johann Harstad, ‘Max, Mischa & het Tet-offensief’. Amsterdam, 2017. Een aardige Bildungsroman met daarin een onvermijdelijke liefdesgeschiedenis die hoofdmoot van het boek is maar toch wat vlakjes overkwam. Dus aardig, maar ook niet meer dan dat.

Veronika Krenzel-Zingerle, ‘Apollinaire-Lekturen. Sprachrausch in den Alcools’. Tübingen, 2003.

Brigitte Hamann, ‘Hitlers Wien. Lehrjahre eines Diktators’. München, Berlin, 2016 [1996]. Fascinerend boek over Hitlers tijd in Wenen.

Brigitte Hamann, ‘Winifred Wagner oder Hitlers Bayreuth’. München, 2011 [2003]. Hitler die huize Wahnfried platloopt en de familie Wagner tot surrogaatgezin maakt. En Winifred Wagner, weduwe van Richard Wagners zoon Siegfried, die verliefd is op de Führer, zoals zoveel Duitse vrouwen. Maar die andere Duitse vrouwen zagen hem alleen van afstand; Winifred kende hem persoonlijk – en goed.

Birgit Schwarz, ‘Geniewahn: Hitler und die Kunst’. Wien, Köln, Weimar, 2011.

Wolfram Pyta, ‘Hitler. Der Künstler als Politiker und Feldherr. Eine Herrschaftsanalyse’. München, 2015. Fascinerend boek dat de tendens van de laatste jaren volgt om Hitler vanuit zijn door hem zelf gecultiveerde kunstenaarschap en de daaruit volgende vooronderstelde genialiteit te duiden.

Hans Rudolf Vaget, ‘“Wehvolles Erbe” Richard Wagner in Deutschland. Hitler, Knappertsbusch, Mann’, Frankfurt am Main, 2017. Over deze boeken over Hitler volgt later meer op Uitpost Kephala.

© 2018 Leo van der Sterren