zaterdag 29 september 2012

Walging 2
















De weerzin en gruwel waaraan de hoofdpersoon uit Sartres roman ‘Walging’, Antoine Roquentin, ten prooi valt en waarvan hij in een dagboek verslag doet, vindt zijn oorzaak in een depressie die het fundament onder zijn existentie wegslaat. Het bestaan heeft niets te bieden, behalve verveling, eenzaamheid, onzekerheid en angst. De roman beschrijft de gedespiritualiseerde, met een hyperactief bewustzijn behepte mens die is overgeleverd aan de onzekerheden, spelingen, leegten en vrezen van het bestaan waarin hij tegen zijn wil geworpen is. En deze mens heeft geen andere instantie meer om op terug te vallen.

Antoine Roquentin heeft te maken met het toevallige, het fragmentarische, het chaotische, het onvolkomene. Hij waadt doelloos rond door de moerassen van het ledige en het zinledige. In de confrontatie met die barre realiteit is Roquentin niet alleen nietig maar heeft hij ook te maken met veranderingen van zijn psyche, die bovendien ziek is, met wisselende stemmingen en met zintuigen en vermogens die hem bedriegen. Bovendien verkeert Roquentin in een omgeving waarin de metafysische component ontbreekt. In zijn zoektocht naar de niet bestaande waarheid houdt deze dappere mens zichzelf niet langer voor de gek met de metafysische prietpraat uit het verleden. Maar vraag niet ten koste van wat.

Roquentins houding ten opzichte van de wereld is de uiteindelijke consequentie van het afdanken en wegsaneren van de zogenaamde transcendente god. Met het hersenspinsel ‘god’ verdween ook het drogbeeld van het hiernamaals. Sindsdien moet de mens het doen met wat dit ondermaanse hem te bieden heeft. Dit is de van mythe en mysterie ontdane omgeving waaraan hij is overgeleverd en waarin de goddelijke voorzienigheid niet langer tot het instrumentarium behoort. Het besef dat de wereld niet onder een goddelijk gesternte staat, heeft de mens veranderd. De hoop, troost en verzoening met de wereld biedende notie dat de ziel na het leven naar een hiernamaals zou verhuizen, is voorgoed verloren gegaan. Daardoor stelt de mens zich minder toegeeflijk op ten opzichte van de wereld en de werkelijkheid. Harder, minder vergoeilijkend, minder op verzoening en harmonie bedacht. Meer op eigen gewin en welzijn bedacht, want hier moet het gebeuren als er na dat hier niets meer komt.

Moderne hersens doen niet meer wat de spiritueel gespoelde hersens nog wel deden: de wereld beter maken dan zij zich voordoet. In de chaos wordt niet langer automatisch een orde of schijnorde aangebracht. Het abonnement op de voorzienigheid die soelaas bood voor de ongerijmdheden van het toeval en de contingentie, is opgezegd. De welwillendheid om het onvolkomene het voordeel van de twijfel te geven, is uitgeschakeld, net als de capaciteit hapert om op absurdheden met humor te reageren in plaats van met bitterheid. Niet langer transformeren de hersens het fragmentarische tot een denkbeeldig en harmonieus geheel. Identiteit verwordt tot het voorwerp van verloochening. De verhalen en ismen, groot en klein, zijn gereduceerd tot wat ze altijd al zijn geweest: onversneden fictie.

Aan het einde van ‘Walging’ vertrekt Roquentin uit de havenstad Bouville. Maar het afscheid van Bouville leidt ook het afscheiden van de depressie in, ja inderdaad: als een soort excrement. Het devies van het existentialisme indachtig dat de existentie aan de essentie voorafgaat (‘l’existence précède l'essence’), realiseert Roquentin zich dat hij zelf zin en betekenis aan zijn existentie dient te geven en dat hij het leven op die manier weer waarde kan verschaffen. Hij heeft alles zelf in de hand. Dat is de verantwoordelijkheid die de mensen in en voor hun levens hebben. Dat is hun last. Dat is hun zegen. Ziedaar de uitweg die Sartre te bieden heeft.























Maar wat als zo’n gedespiritualiseerde mens oordeelt dat Sartres alternatief helemaal geen oplossing verschaft? Wat als iemand vindt dat deze aardse aarde niet genoeg te bieden heeft? Wat als iemand zo blasé, zo verveeld, zo lusteloos geworden is dat geen enkel prikkel hem nog tot actie drijft? Wat als het leven geen enkele zin meer heeft en daardoor waardeloos geworden is? Wat als een individu zo alleen is, en zo onvermogend om die toestand op te heffen, dat het leven tot een ondragelijke last ontaard is? Wat als een persoon enkel nog lacht als de bitterheid daar reden toe geeft omdat er zich weer een absurditeit voordoet? En wat als al die iemanden bovendien geen geloof meer hebben en geen troost meer vinden in de sferen van het bovennatuurlijke?

En wat als een filosofische slimmerik tot het inzicht komt dat Sartres uitweg simpelweg een nieuw credo, een nieuwe metafysische orde vertegenwoordigt? En als je dat kunt denken, als je op het idee kunt komen dat ook de oplossing die de mens in zijn nieuwe gedespiritualiseerde toestand wordt aangereikt, niet meer dan een geconstrueerd verdichtsel is, dat een mens zichzelf kan opleggen, zoals hij kleding aantrekt, waarom dan niet geloof hechten aan een fenomeen dat evenzeer geconstrueerd en opgelegd is, namelijk het geloof in een troost, hoop en verzoening biedende god? Dat maakt het bestaan in elk geval al een stuk makkelijker en aangenamer.

Maar nee, dat mag niet. Want dan bedot je jezelf. En daaraan bezondigt de verlichte, zelfbewuste moderne mens zich nu eenmaal niet.

En wat doet de rest van de wereldbewoners intussen? Die bedotten zichzelf. Die denken niet na of denken minder na of minder diep, bijvoorbeeld omdat zij het veel te druk hebben met overleven. Zij huilen vette tranen of liggen in een deuk van het lachen. Zij werken zich kapot. Zij amuseren zich. Zij slaan de tijd dood. En vooral: zij eten en ademen door totdat het onvermijdelijke einde zich aandient.

Ook Roquentin heeft, zijn nieuwe geloof ten spijt, intussen de geest gegeven.

© 2012 Leo van der Sterren

Coleridges ‘Notebooks’ 8

‘Christmas day. Received the Sacrament – for the first time since my first year at Jesus College/ Christ is gracious even to the Laborer that cometh to his Vineyard at the eleventh hour – 33 years absent from my Master’s Table/ – – Yet I humbly hope that spiritually I have fed on the Flesh & Blood the Strength and the life of the Son of God in his divine Humanity, during the latter years–. The administration & Communion Service of our Church is solemn & affecting – & very far to be preferred both to the Romish, which may excite awe & wonder in such as believe the real transmutation of the Bread & Wine, but assuredly no individual comfort or support – and to the few among our Dissenters who practice what to the shame of our Church the great majority of our Clergymen teach – & cold and flat the ceremonial is – as how can it be otherwise, when the Eucharist is considered as a mere and very forced metaphor for the mere purpose of reminding the Partakers of a single event, the sensible crucifixion of Jesus?
– and without any connection with that most vital mystery revealed in John VI, of which the Eucharist is at once Symbol & instance! – Compared with either the Romish or the Dissenting Service our’s is a subject of gratitude with me – Yet I cannot but think it capable of great improvement, both for the impression on the affections & for edification in knowlege – & it’s being disjoined from the Love-supper, I think a great misfortune/ – But this is a necessary consequence of a sterile National Church – i.e., a National Church that is merely such, instead of comprehending a Christian Church in it’s inmost concentric circle.’

Samuel Taylor Coleridge, ‘The Notebooks of Samuel Taylor Coleridge’. Volume V. 1827 – 1834. Text. Lemma 5703.

maandag 24 september 2012

Esoterie 1

Het bedrijf waar ik werkzaam ben, gaat reorganiseren. Het feit dat een bedrijf een reorganisatie aan het doorvoeren is, betekent niet automatisch dat er gedwongen ontslagen zullen vallen, maar in dit geval lijkt de kans dat er werknemers onvrijwillig weg moeten, erg groot. In de wandelgangen gonst het van de geruchten. Allerlei wilde verhalen doen de ronde. Ten einde de wilde stroom van fictie enigszins te kanaliseren en in te dammen, dringt het management er bij de werknemers op aan om grieven kenbaar te maken en vragen te stellen. Het management zal die thema’s dan zo goed mogelijk behandelen en de vragen beantwoorden, voor zover dat mogelijk is. Openheid en transparantie staan hoog in het vaandel, zo geeft men te kennen. Maar echte informatie komt er niet. Inhoudelijke antwoorden volgen er niet. Men herhaalt slechts de nietszeggendheden. Veel woorden, weinig inhoud. Verder heerst er een intense radiostilte. En toch weten alle werknemers dat de bijvoorbeeld managers veel meer weet dan zij loslaten. Des te hoger in de hierarchie, des te meer men weet. Iedereen is dus op de hoogte van het navrante spel dat gespeeld wordt, de spelers net zo goed als de speelballen.

Politici hebben altijd de mond vol van helderheid, openheid en transparantie. Als je de poltitiekers op hun woorden zou moeten geloven, mijden ze de achterkamertjes als heerste er de pest. Ze gruwen van het gekonkel en gekuip waaraan allerlei schimmige kongsi’s zich in die geheime oorden bezondigen, zeggen ze. Enkele Nederlandse politici zijn op dit moment druk doende om een coalitie te smeden en een nieuwe regering te vormen. Dat proces vindt in het diepste geheim plaats: men heeft bij voorbaat al absolute radiostilte afgekondigd. Wij, gewezen kiezers, mogen slechts afwachten wat deze ingewijden straks uit de hoge hoed van hun Delphische beraadslagingen toveren.

Het wantrouwen siert ons – burgers, werknemers, gewezen kiezers – bepaald niet. Wij moeten vooral vertrouwen hebben. Gaat u maar rustig slapen, zo luidt de boodschap.

© 2012 Leo van der Sterren

maandag 17 september 2012

Walging 1























‘Walging’ van Jean-Paul Sartre, ik heb het gelezen. Dat heeft me wel wat moeite gekost want deze bijbel van het existentialisme behoort bepaald niet tot de categorie van boeken die makkelijk weglezen of opbeuren. Zelfs binnen de categorie van relazen die onverbloemd en genadeloos de weinig verheven en verheffende condition humaine blootleggen – en er bestaan, fictief of niet, nogal wat van dergelijke, niet vrolijk stemmende verslagen – neemt Sartres roman een bijzondere plaats in door de extremiteit ervan. Eigenlijk lees je dit boek ook niet, je ondergaat het, als de beproeving die het beschrijft.

Deze huiveringwekkende roman ‘Walging’ waaraan Sartre aan het begin van de dertiger jaren van de twintigste eeuw begon en die hij in 1938 publiceerde, gaat – het zal niet verbazen – over de walging, maar dan als ware het een psycho-somatische aandoening. De walging komt voort uit een immens gore depressie en genereert op haar beurt weer intense gevoelens van wanhoop. Walging en wanhoop vormen de ingrediënten van deze psycho-literaire bezoeking, een verhaal dat zo consequent en consistent uitersten opzoekt en overschrijdt dat het een wonder mag heten dat er geen doden zijn gevallen wanneer je als lezer de laatste bladzijde hebt omgeslagen.

De hoofdpersoon van ‘Walging’, Antoine Roquentin, is een historicus die, nadat hij een aantal jaren over de wereld heeft gereisd, onder andere in het Midden-Oosten en het toenmalige Indochina, in een fictieve Franse havenstad (met Le Havre als model) verblijft, waar hij alleen woont, waar de eenzaamheid aan hem knaagt en waar hij een diepe depressie hem overmant en bijna de afgrond in drijft. De relatie met een vroegere vriendin, Anny, is verbroken en Roquentin onderhoudt een vluchtig sekscontact met ene Françoise die een van de café’s uitbaat waar Roquentin vaak vertoeft. Daarnaast praat Roquentin wel eens met een personage genaamd de Autodidact, maar die behandelt hij in zijn aan wisselende stemmingen onderhevige gemoedstoestand op zeker ogenblik zo bot dat de bewondering en het ontzag waarmee de Autodidact hem, Roquentin, bejegent, omslaan in antipathie.

Roquentin houdt zich bezig met het schrijven van een biografie over een schimmige Franse avonturier uit de tijd van de laatste Franse koningen en Napoleon, Markies de Rollebon, maar werkt daaraan slechts sporadisch en met weinig overtuiging. Op een gegeven moment geeft hij de brui aan de arbeid aan die levensgeschiedenis omdat hij zich realiseert dat het verleden niet bestaan kan behalve in de vorm van een min of meer fictieve reconstructie. Ook een ontmoeting met zijn ex-vriendin Anny draait op een deceptie uit. Wanneer de Autodidact als pedofiel ontmaskerd wordt en woedende burgers hem belagen, schiet Roquentin hem te hulp maar de Autodidact weigert om nog contact met zijn helper te hebben. Aan het einde van het boek maakt Roquentin zich op om Bouville te verlaten ten einde zich in Parijs te vestigen. Hij neemt afscheid van de stad aan de zee en van de weinige vluchtige bekenden. En met dat vertrek uit Bouville en het vooruitzicht van een nieuw begin in de Franse hoofdstad eindigt ‘Walging’ ondanks alle ellende met een vleugje optimisme.

Wie kent niet het gevoel, zo aan het einde van de middag van een vrije dag die je fanatiek aan jouw hobby’s hebt besteed, van elke kostbare minuut gebruik makend? Je bent voortdurend verwoed in de weer geweest. Je hebt een bepaalde taak afgerond. Je voelt je moe maar voldaan. Maar nu is het vijf uur. Het is te laat om iets nieuws op te pakken want zo meteen zal men je roepen voor de avondmaaltijd. En eigenlijk heb je ook geen zin meer om iets nieuws onderhanden te nemen. Van de andere kant echter is het nog te vroeg om niets te doen. Besluiteloosheid doet haar intrede die uitmondt in een soort verlamming. Dan begint tot overmaat van ramp je maag te knorren. En dan overvalt je die typische, wee makende, afschuwelijke gewaarwording die ontstaat uit een combinatie van moeheid, hongerigheid, verveling, melancholie, eenzaamheid, lusteloosheid en rusteloosheid. Dat gevoel vormt tweehonderd bladzijdes lang de inhoud van deze geestelijke aanranding getiteld ‘Walging’.

© 2012 Leo van der Sterren

zaterdag 15 september 2012

De Israëlische variant

De verkiezingen voor de Tweede Kamer zitten erop. De kiezer heeft gesproken, zoals het cliché luidt. Nu het verdict van de stemming een feit is en de samenstelling van het parlement vaststaat, start de formatie van een nieuwe regering. Daarvoor heeft de Tweede Kamer een verkenner aangesteld in de persoon van Henk Kamp. Op basis van de zetelverdeling in de Tweede Kamer ligt de samenwerking van VVD en PvdA, die samen goed zijn voor tachtig zetels, voor de hand. Deze combinatie vormt momenteel de gedoodverfde variant in coalitieland Nederland en zal dan ook als eerste onderzocht worden.

Maar als ik Rutte was, liet ik de PvdA stiekem links liggen en ging ik voor de Israëlische variant.

De politieke situatie in Israël lijkt in zoverre op die in Nederland dat het politieke landschap versnipperd en eigenlijk ook aan ruilverkaveling toe is. Er doen in Israël altijd veel partijen mee aan de parlementsverkiezingen waaronder een aantal kleintjes. Bovendien wordt de politiek in Israël gedomineerd door de omstandigheid dat een partij nooit alleen regeert. Net als in Nederland moeten partijen coalities vormen op het moment dat er een regering dient te worden samengesteld. Zo’n coalitie bestaat in Israël vaak uit één of twee grote partijen en één of meerdere kleine partijen. Dit lijmwerk resulteert niet altijd in stabiele regeringen, maar levert meestal toch een situatie op die werkbaar te noemen is.

Als ik Rutte was, koos ik voor de Israëlische variant. Ik zou, in de schoenen van Mark Rutte staand, een coalitie nastreven van VVD, CDA, D66 en drie kleine partijen, te weten de Christen Unie, de SGP en hetzij de Partij voor de Ouderen hetzij de Partij voor de Dieren. Goed voor een meerderheid van 76 zetels in de Tweede Kamer. Ik geef toe dat het een krappe meerderheid vertegenwoordigt en dat het niet erg stabiel klinkt, maar de vorige constellatie vertegenwoordigde ook niet bepaald een toonbeeld van onwankelbaarheid. En met een beetje goede wil valt er best iets van te maken. Want, zo weet ik als Mark Rutte, daar gaat het om: goede wil.

Waarom ik voor de Israëlische variant zou opteren als ik Rutte was? Omdat ik hyper-ambititeus ben. Op het obsessieve af. Die stoïcijnse, enigszins laconieke, blijmoedige houding – allemaal toneelspel. Lees mijn lippen: ik zal en moet mijn klus afmaken. De ingeslagen route volgen. En omdat het idee van een samenwerking met de PvdA mij in verlegenheid brengt. Omdat ik, Mark Rutte, veel meer gecharmeerd ben van al die andere partijen. Alleen de SP en de PVV, die zijn nog erger dan de PvdA (hoewel, de PVV…?). Omdat ik in een coalitie van zes partijen minder van de VVD hoef weg te geven dan in een situatie waarin ik enkel en alleen met de PvdA opgescheept zit. Omdat ik mijn vriend (maar ook niet meer dan dat) De Jager dan mooi als minister van financiën kan handhaven. En omdat heersen verdelen is en ik zo min mogelijk wil delen.

Maar ook omdat ik, Mark Rutte, in het verkiezingsdebat van 4 september op de rode knop heb geslagen en een categorisch ‘neen’ heb uitgesproken toen mij de vraag werd gesteld of Griekenland nog in aanmerking zou kunnen komen voor aanvullende noodhulp. Ik heb die vraag zo gedecideerd negatief beantwoord met het oogmerk de PVV de wind uit de zeilen te nemen en in die opzet ben ik geslaagd. Als premier van het nieuw te vormen kabinet zal mij diezelfde vraag voorgelegd worden, maar dan niet langer hypothetisch. Griekenland zal namelijk nog geheid hulp nodig hebben. En dan zal ik, als Marc Rutte, de Zeer Grote Zwenking moeten maken. En dat zal mij minder moeite kosten als ik kan zeggen dat ik door vijf andere partijen onder druk ben gezet dan wanneer ik moet toegeven dat één partij mij heeft gedwongen om van mijn ‘neen’ een ‘ja’ te maken. En dan uitgerekend ook nog die versmade PvdA – Diederik zal die overwinning niet ostentatief vieren want zo is hij niet, maar ik zie de lichtjes van triomf al in zijn Greenpeace-ogen stralen.

Maar vooral omdat ik als Mark Rutte gewoon geen zin heb om met die vermaledijde socialisten in zee te gaan. In de grond van mijn hart, daar waar mijn echte ik zetelt, ontbeert het mij aan de goede wil en datzelfde geldt volgens mij voor die voormalige actievoerder. Daarbij wil ik mijn rechtse handen schoon houden, ik wel! En daarom...daarom heb ik alvast absolute radiostilte aangekondigd. Maar dan ook dubbele, nee driedubbele mediastilte! De uitwerking van een dubbele agenda verdraagt geen zoeklichten. De goochelaar en de illusionist laten toch ook alleen datgene zien wat voor de ogen van hun publiek bestemd is?

© 2012 Leo van der Sterren

Droedel 3










© 2012 Leo van der Sterren

zaterdag 8 september 2012

Dichters zijn metafysici

Dichters zijn – altijd en per definitie – metafysici. Natuurkundigen van het onnatuurkundige. Hoe dicht zij ook bij de realiteit blijven, het is inherent aan het dichterschap om van het reële af te dwalen, om de wereld anders weer te geven dan doorsnee-zintuigen haar waarnemen. Elke metafoor, geslaagd of niet, getuigt ervan dat dichters datgene wat niet is (en vaak zelfs ook datgene wat niet kan zijn), desondanks in woorden kunnen vangen. En vervolgens, met en door de metafoor, bestaat dat wat niet is, plotseling wel – in woorden weliswaar, maar niettemin met een soort van realiteit, namelijk die die ook voor noties als ‘god’ of ‘Barnaby Rudge’ of ‘de vogel Rok’ geldt.

Dichters creëren altijd een variant van de bestaande wereld. Met de volzin ‘een kleerkast van een kerel’ wordt een man niet alleen meer dan datgene wat hij is, groter, breder, massiever, maar verandert hij bovendien wezenlijk: hij is niet langer zomaar een man. ‘Hij keek wat vogelachtig met zijn kipgezicht.’ Dichters scheppen ideële fenomenen vanuit dat deel van hun wezen waarin het resultaat ligt opgeslagen van wat de verbeelding met reële fenomenen heeft gedaan, want de verbeelding, daarvan moeten de dichters het hebben. En soms hebben dichters hun ideële fenomenen samengesteld tot complete, alternatieve, van de reële wereld volledig onthechte fantasiewerelden. Dichters kunnen alles maken. Het zijn volbloed metafysici.

© 2012 Leo van der Sterren

Charleville-Mézières


























© 2012 Leo van der Sterren

zaterdag 1 september 2012

Zin

Gisteren heb ik een gedicht geschreven. Hoe reageer jij, lezer, op deze mededeling? Je zult misschien meesmuilen. Of de schouders ophalen. Of vermoeid zuchten. Of sneren. Wellicht zul je er een vraag over stellen of een opmerking bij plaatsen. ‘Jij, dichter, hebt een gedicht geschreven – nou en?’ ‘Wat is daar voor bijzonders aan?’ ‘Fijn voor jou, maar wat heb ik daar mee te maken?’ ‘Moet je mij daarmee lastig vallen?’ ‘Ga een leven zoeken, man!’

Maar het feit dat jij deze woorden leest, lezer, indiceert op zijn minst een interesse in de poëzie omdat deze weblog Uitpost Kephala immers bijna over niets anders dan poëzie gaat. En dan is de kans weliswaar zeer klein, maar niettemin niet ondenkbeeldig dat jij het gedicht wellicht een keer onder ogen krijgt. Het gedicht dat ik gisteren geschreven heb.

Meestal vormt een futiliteit de aanleiding voor mij om het werk aan een gedicht op te pakken. De inval, vanuit het niets of door iets onbenulligs dat iemand op de radio of op straat zegt, in mijn bewustzijn van een volzin. Het kan ook een woord of zin in een boek of krant zijn, of in een reclameboodschap, ergens in het centrum van een stad of langs de snelweg. Een landschap, een blik, een voorval, een oorlog, alles. Die aanvallen van inspiratie vinden overigens vaak plaats op momenten dat het je slecht uitkomt. Het overvalt je als je in de auto onderweg bent. Of als je onder de douche staat. Als je op de plee zit. Maar wanneer de kiem van het schrijven gezaaid is, dan moet er ook geschreven worden, daar valt niet aan te ontkomen. Soms, als er geen pen en papier voorhanden zijn, wordt het gedicht in het hoofd gecomponeerd en onthouden. Dan is het zaak om het zo snel mogelijk als daartoe gelegenheid is, te noteren.

Was ik in het verleden een begenadigd dichter – begenadigd in de betekenis dat ik veel en weldadige voldoening putte uit het vervaardigen van poëtische producten, tegenwoordig heeft het verschijnsel van die zingeving zich als een niersteen uitgekristalliseerd tot een heuse kwestie. Het kost mij aanzienlijk meer moeite dan vroeger om het schrijven van gedicht als een zinvolle bezigheid te beschouwen. Wat in het niets zit en wat ik normaal zonder bedenkingen of moeite uit dat niets peurde, moet ook maar in het niets blijven, zo denk ik nu vaker dan ik eertijds deed. Dat geeft te denken. En dat heb ik dan ook gedaan.

Ik heb mezelf ontleed. Tijdens die analyse diagnosticeerde ik een aantal feiten waarvan ik meen dat zij ten grondslag liggen aan mijn huidige ambivalentie ten opzichte van het dichterschap – in het licht van de vroegere onnadenkendheid, in het licht van het gemak van toen. Het zingevingspunt wordt teweeg gebracht door het feit dat het metafysische vuur dat in mij brandde, gedoofd is. Hier en daar lichten nog wat sintels op. Een enkel kooltje gloeit nog na. Maar het vuur is uitgegaan en zal niet meer oplaaien. De problematiek met de zingeving heeft ook te maken met het klimmen van de leeftijd. Des te ouder iemand wordt, des te minder verlangt hij of zij nog van het leven, in het algemeen dan – uitzonderingen blijven zich natuurlijk altijd manifesteren. En wellicht heeft het ook te maken met het besef dat je als dichter voor slechts twaalf, dertien lezers schrijft. Als je geluk hebt! Want meestal schrijf je uitsluitend voor jezelf. Ik heb de maatstaf dan ook heel laag gelegd: één lezer, afgezien van mezelf dan, voldoet al.

Maar ondanks die worstelingen die jij, lezer, overigens gerust als ‘existentieel’ mag bestempelen, blijft overeind wat ik hierboven te melden had: als er zich ook maar een glimp van een gedicht heeft gepresenteerd, dan moet het tot stand worden gebracht. Dat gaat ook op voor het gedicht dat ik gisteren geschreven heb. Maar anders dan in de meeste andere gevallen ontstond het artefact dit keer niet spontaan, of althans veel minder ongevraagd dan normaal gebeurt. Gisteren overviel mij een intense, smerig groene walging van en vanwege dat hele zingevingsgedoe. Wanhoop maakte zich meester van mij en bepaalde enkele uren lang hoe ik mij voelde, namelijk niet al te best. En toen schoot mij plots te binnen dat ik die zingevingscomplicaties alsmede de daarvan afgeleide vertwijfeling het beste tot het onderwerp van een gedicht kon maken. Dan was ik mijn ei kwijt en zou alle ellende wellicht nog tot een positieve uitkomst leiden: zinledigheid die door zinvolheid om de tuin wordt geleid, zoiets. En toen dat denkbeeld eenmaal had postgevat in mijn systeem, toen viel er niet meer aan te ontkomen: het gedicht moest geschreven worden. En zo geschiedde. Ik was er weer een keer mee weggekomen.

© 2012 Leo van der Sterren

Lijst 1

















Frank Zappa top tien

01. ‘Absolutely free’;
02. ‘Burnt weeny sandwich’;
03. ‘One size fits all’;
04. ‘Hot rats’;
05. ‘Roxy and elsewhere’;
06. ‘Just another band from L.A.’;
07. ‘The grand wazoo’;
08. ‘Ahead of their time’;
09. ‘You Can't Do That on Stage Anymore, Vol. 2. The Helsinki Concert’;
10. ‘We’re only in it for the money’.

© 2012 Leo van der Sterren