Een uitdrukking zonder vleugels die de laatste jaren een hoge vlucht heeft genomen is de frase: ‘ik heb iets van…’, met als varianten ‘ik had zoiets van…’ en ‘ik kreeg iets van…’ Te pas en te onpas doet zich datgene voor waarvan vroeger geen sprake was, namelijk dat mensen ‘iets hebben van…’ Nog nooit in de illustere geschiedenis van hun brave taalvaderland hebben Nederlanders zoveel van iets gehad.
Als taalgebruikers een volzin met daarin ‘iets hebben van’ in de verleden tijd gebruiken, behoort de frase tot de middelen waarmee mensen hun verhaal achteraf inkleden, zoals alle mensen nu eenmaal altijd gewend zijn om te doen. De eigen versie maken, de variant die gunstig is voor het eigen ego. In die zin maakt het deel uit van het retorische arsenaal van het mondelinge taalgebruik dat stoplappen bevat als ‘ik zeg…’, ‘ik bedoel…’, ‘weet je wel…’, ‘eerlijk gezegd…’ en ‘ik weet niet hoe ik het moet zeggen…’
De frase doet ook dienst in de tegenwoordige tijd en wordt dan gebruikt in de betekenis van ‘mij bekruipt het gevoel dat…’ of ‘de gedachte heeft postgevat bij mij dat…’ Maar de frase huisvest ook een element van zelfrechtvaardiging, een apologetisch of verontschuldigend facet.
Ten slotte ontpopte ‘iets hebben van’ zich tot een afschuwelijk cliché. Een dooddoener, een stoplap zonder weerga met een stevige vleug aanstellerij en geaffecteerdheid zoals gepraktizeerd door van binnen verschrikkelijk vacuüm gebleven Amerikaanse soeptrutten, bakvissen en bimbo’s die televisiebagger als ‘The hills’ en ‘Super sweet sixteen’ bevolken en die hun taaluitingen larderen met barokke frutsels als ‘gross’ (of ‘groce’), ‘awesome’, ‘o my gosh’, ‘sort of’ en ‘really’ – nog afgezien van de tsunami van volzinnen die met ‘I kinda like…’ beginnen en meestentijds nergens eindigen.
© 2012 Leo van der Sterren
zaterdag 2 juni 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten