Arnon Grunberg. Ik geef toe: ik houd niet zo van Grunbergs boeken. Waarom? Ik vind zijn proza te kaal, te weinig kunstig, teveel gericht op het ongehinderd kunnen afronden van de plot van het verhaal dat hij te vertellen heeft. Maar ook stoort mij wat ik zou willen noemen het Mulisch-effect. Dat effect treedt op als de almacht en alwetendheid van de auctoriale verteller leiden tot arrogantie van die laatste. Ik ben dus bevooroordeeld. Toch heb ik mij zijn laatste roman aangeschaft, ‘De man zonder ziekte’. Ik heb mijn vooroordelen echt heus waar zo goed als mogelijk was opzij gezet en ben verwoed aan het boek begonnen. Terwijl ik in ‘De man zonder ziekte’ zat te lezen, niet zonder sensaties van geboeidheid overigens, bekroop mij op een gegeven moment de gedachte dat dit boek overeenkomsten vertoont met de schietspelletjes die je op een PC kunt spelen. Op het eerste gezicht komt alles heel realistisch over, maar bij nadere beschouwing zie je dat het allemaal toch net niet echt is. Vooral de menselijke wezens die erin figureren, komen als onwerkelijk over en lijken op de figuranten in die computerspelletjes. Dezelfde motoriek. Dezelfde gelaatsuitdrukkingen. Het bloed dat rijkelijk vloeit – in het boek de pis. Het lijkt wel of de handeling in ‘De man zonder ziekte’ zich afspeelt in een virtuele wereld in plaats van in de werkelijke wereld. Nu is een romanwereld natuurlijk ook een virtuele wereld. Maar goede romanschrijvers weten hun romanwerelden op zo’n manier met behulp van woorden te verbeelden dat de lezers de indruk krijgen met een werkelijke wereld te maken te hebben, soms zodanig dat ze er als het ware zelf deel van gaan uitmaken.
Ook in ‘De man zonder ziekte’ wordt het gehalte van onwerkelijkheid bepaald door de weergave van een menselijk wezen, namelijk het hoofdpersonage, Samarendra Ambani. Deze Sam – Zwitserse Indiër, maar de lezer heeft voortdurend de neiging hem in Nederland te situeren – vertegenwoordigt een romanfiguur in de ware zin van de woord. Een kunstmatig wezen. Aan alles merk je dat Sam Ambani een constructie inhoudt. Hij is door zijn schepper gesynthetiseerd. Op geen enkel ogenblik komt Sam in het verslag van zijn wederwaardigheden geloofwaardig over, als een mens van vlees en bloed. En de verwekker manipuleert zijn hoofdpersonage zo gedreven en zo overdreven dat het slachtoffer van die behandeling doet denken aan een ledenpop met precies die motoriek die je ook aantreft in de voornoemde schietspelletjes voor de computer.
En toch neemt deze non-persoon één beslissing waarmee hij respect afdwingt. Op een gegeven moment besluit Sam voor de tweede maal naar het Midden-Oosten af te reizen. Dat doet hij in weerwil van de traumatische ervaring die de regio hem bezorgd heeft. Dat doet hij bovendien tegen alle adviezen en vermaningen van de mensen uit zijn omgeving in. Die mensen verbinden een soort noodlottigheid aan het Midden-Oosten die veel weg heeft van plat bijgeloof. Sam verbant die superstitie resoluut naar het land der fabelen. Goed gedaan, Sam, denkt de lezer dan. En terecht want het toeval regeert de wereld en niets anders. Je voelt als lezer aan dat deze Sam ook zo in het leven staat, dat deze stoïcijn getekend wordt door het besef dat het toeval de tiran van deze wereld en dit leven is. Zijn beslissing om zich voor de tweede maal oostwaarts te begeven, naar Dubai, is dus een rationele beslissing. Dat het gevolg van die beslissing om naar Dubai te gaan, nog fataler uitvalt dan het besluit om in Bagdad een operahuis te bouwen, heeft niets met voorbeschiktheid te maken. Nogmaals, toeval heeft de almacht.
Maar met uitzondering van deze passage gedraagt deze Sam Ambani zich in de rest van het boek als een kunstmatige onverstoorbare een robotachtig wezen, een ding dat zonder repercussies met alle winden mee kan waaien, tot die allerlaatste rukwind, namelijk die van de dood – zoals gezegd: een protagonist in een computerspelletje.
Hoe zeer ik Arnon Grunberg ook hoogschat vanwege het omvangrijke oeuvre dat hij – man zonder ziekte, lichamelijk niet en geestelijk niet – intussen gecreëerd heeft, ik houd dus niet zo van zijn dorre proza. Grunberg is meer een verslaggever dan een romanschrijver. Of een correspondent die zijn verslagen in de vorm van romans giet. Die romans hebben bijna zonder uitzondering het absurde in en van de wereld als onderwerp, maar dat is een confortabel en meegaand onderwerp omdat de wereld niet alleen het prototype van contingentie, maar, mede daardoor, ook en vooral van absurditeit vertegenwoordigt.
Her en der duiken in recensies van ‘De man zonder ziekte’ de namen Kafka, Musil en Camus op. De Nobelprijs voor literatuur voor Arnon Grunberg? Wensdenken en dagdromen.
© 2012 Leo van der Sterren
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten