zaterdag 24 maart 2012

Coleridge en ‘Lalla Rookh’























Toen ‘Lalla Rookh/An oriental romance’ in het voorjaar van 1817 verscheen, wijdde Samuel Taylor Coleridge niet lang daarna een kort, maar niet van humor gespeend commentaar aan het volumineuze dichtwerk van Thomas Moore waarin hij vooral de taalkundige incorrectheden bekritiseert, in dit geval toegespitst op het gebruik van de bezit-s in de Engelse taal. In een brief van juni 1817 aan Henry Crabb Robinson schrijft Coleridge het volgende.

‘I have read two pages of Lalla Rookh or whatever it is called. Merciful Heaven! I dare read no more, that I may be able to answer at once to any questions, “I have but just looked at the work.” O Robinson! If I could, or if I dared, act and feel as Moore and his Set do, what havoc could I not make amongst their crockery ware! Why, there are not 3 lines together without some adulteration of common English – and the ever recurring blunder of using the possessive Case, “compassion’s tears,” &c – for the preposition “of” – a blunder of which I have found no instances earlier than Dryden’s slovenly verses for the Trade. The rule is – that the case ‘s is always personal – either it marks a person, or a personification, or the relique of some proverbial personification, as “who for their Belly’s sake” in Lycidas – Belly-Gods, Worshippers of their Belly – the Belly will make himself heard & c – . But for A. to weep the Tears of B. is just as modest and rational as if A. were to request B. to be so good as to make water for him – It puts one in mind of the exquisite passage in Rabelais where Pantagruel gives the page his cup & begs him to go down into the Court yard, and curse and swear for him, about half an hour or so.’

Coleridges kritiek is niet zo vreemd, zo op het eerste gezicht, de ene letterkundige geeft af op de andere. Maar er was meer aan de hand. In september 1816 publiceerde de Edinburgh Review een kritiek van een anonieme auteur op een klein boekje van Coleridge dat in 1816 verschenen was en dat de (naderhand beroemde) gedichten ‘Christabel’, ‘Kubla Khan’ en ‘The pains of sleep’ bevatte. Het commentaar van de onbekende criticaster was vernietigend en leidde voor de jaren die zouden volgen tot een stroom van negatieve kritieken op het werk van Coleridge die er onder andere toe leidde dat Coleridge vanaf dat moment grote moeite had om zijn geschriften gepubliceerd te krijgen.

Na lange analyses van de gedichten waarin de anonieme scribent bijna regel voor regel onder handen neemt, volgt de conclusie. ‘Upon the whole, we look upon this publication as one of the most notable pieces of impertinence of which the press has lately been guilty; and one of the boldest experiments that has yet been made on the patience or understanding of the public (...) the thing now before us, is utterly destitute of value. It exhibits from beginning to end not a ray of genius; and we defy any man to point out a passage of poetical merit in any of the three pieces which it contains.’

Meende Coleridge in eerste instantie dat William Hazlitt de schrijver van de recensie was, medio 1817 moet hij aanwijzingen hebben gekregen die hem deden vermoeden dat Thomas Moore er achter zat. In 1955 toonde Coleridge-deskundige Elisabeth Schneider aan dat Thomas Moore inderdaad de auteur van de vernietigende beoordeling was – en dat in weerwil van het feit dat Moores vriend Lord Byron, op wiens aanraden Coleridge ‘Kubla Khan’ en ‘Christabel’ had gepubliceerd, Moore verzocht had de gedichten in het boekje juist gunstig te beoordelen.

© 2012 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten