woensdag 3 december 2014

Nada’s hoorn van Cornucopia 21: Het leesclubje 3



Lieve groep, beste mensen, trouwe lezers, dit is de laatste bijeenkomst die gewijd is aan ‘Dichters storten zich namens de mensen’ van Tonnus Oosterhoff. Het moment is aangebroken om de reeks bijeenkomsten en de arbeid die wij samen verricht hebben, te evalueren. Wat vonden we van de bijeenkomsten? Zinvol en vruchtbaar? En ook leuk? Ja, ook leuk? Het nuttige met het aangename verenigen. Ja, zeker. En wat vonden we van elkaar? Ja, we vonden elkaar leuk, hè. En interessant, ook. Ja. En wat vonden jullie van de leidster van de bijeenkomst? Jullie zijn van mening dat ik het goed heb gedaan. Dat doet goed om te horen. Dank jullie wel.

Maar wat betekent dit gedicht ‘Dichters storten zich namens de mensen’ nu eigenlijk? Ik meen dat dit gedicht over dichterschap gaat. Ik denk dat de dichter in ‘Dichters storten zich namens de mensen’ over zichzelf als dichter en als mens rept. Hij taxeert de status en de waarde van het dichterschap. In dienst van zichzelf, maar vooral ook ten dienste van de mensheid verrichten dichters grootse werken. Dichters waren en zijn nog steeds halfgoden, halfduivels, boodschappers van gene wereld, scheppers, profeten, mythologen, demythologen, wetgevers van de wereld, visionairs, revolutionairs, chroniqueurs van de zelfkant, demonen, nachtkrabbelaars, vervaardigers van gevleugelde woorden en, last but not least, reinigers van stallen en andere bevuilde locaties, zoals het magazijn waar de taal wordt opgeslagen – kruising van een tuighuis, een gerstesilo en een hoerenkast. Dat is het profiel waaraan dichters dienen te beantwoorden. Dat is hun taakomschrijving – die zo breed is dat zij een vrijwel ongelimiteerde vrijheid biedt, maar die ook als een zware last op de vaak frêle schouders rust.

En wat krijgen de dichters daarvoor terug? Helaas, stank voor dank. Want de mensen die de mensheid constitueren, waarderen de dichtkunst en haar makers over het algemeen hoegenaamd niet, integendeel, de overgrote meerderheid van de mensheid moet niets van de dichtkunst hebben. Men negeert de dichter. Vaak valt de dichter minachting ten deel. Of er worden vervelende vragen bij gesteld: ‘wozu Dichter in dürftiger Zeit’?

Maar het wordt nog erger. Aan het einde van het gedicht dringt het besef tot de dichter door dat hij niet alleen een halfgod en held is, maar dat hij, ondanks dat en ondanks zijn grootse daden en ondanks de ronkende epitheta, ook een gewoon mens is, en daarmee een stakker die gewoon gruwelijk veel last heeft van de zinloosheid van het menselijke bestaan. Katabasis pur sang!

We hebben, lieve mensen, het gedicht niet uitputtend verklaard. We hebben niet alles van commentaar voorzien. Dat kan ook niet. Geen enkel gedicht laat zich uitputtend uitleggen. Van geen enkele talige uiting valt de precieze betekenis te achterhalen. De betekenis an sich, zo te zeggen.

Maar vinden we het gedicht ook mooi? Nee hè, je kunt moeilijk volhouden dat ‘Dichters storten zich namens de mensen’ mooi is. Toch? Vroeger deden de dichters hun best om metaforen te maken waar je van achterover sloeg, maar het gevleugelde woord viel uit de gratie zoals de wat onhandige appelplukker de prachtige appels uit de mand liet stuiteren. Schoonheid Schoonheid heeft al lang geleden haar schoonheid verloren. De schoonheidsbeleving is met de tijd veranderd, een ontwikkeling die uitdrukking vond in de term ‘niet-meer-schone kunsten’.

Naast de intuïtieve ervaring van schoonheid (de ervaring die vijfennegentig procent van de vrouwen – en ook een flink aantal mannen – doet zeggen dat zij Brad Pitt of George Clooney mooie mannen vinden – op grond waarvan je kunt stellen dat objectief gezien Brad Pitt en George Clooney mooie mannen zijn) is er een concept geïntroduceerd dat je de cerebrale gewaarwording van schoonheid zou kunnen noemen: een fenomeen roept geen intuïtieve esthetische ervaring op maar kan wel mooi ‘gedacht’ worden door de recipiënt. Zodat ook de ‘niet-meer-schone-kunsten’ in aanmerking kunnen komen voor een waardering die lijkt op de esthetische ervaring, of er het surrogaat voor is.

Gedichten van tegenwoordig mogen niet meer zo zijn dat zij intuïtief mooi gevonden worden. Gedichten van de huidige tijd dienen het wedervaren van de wereld te verwoorden in al zijn lelijkheid, complexiteit, chaos en valsheid. De middelen die de dichters van nu daarvoor gebruiken, beperken zich allang niet meer tot de zogenaamde poëtische taal. Dichters van nu trekken alle registers open.

Maar hoe moet je dit gedicht ‘Dichters storten zich namens de mensen’ dan kwalificeren? Als het niet intuïtief mooi gevonden kan worden maar wel degelijk ook een kunst- en daarmee een esthetisch object beoogd te zijn, omdat gedichten dat nu eenmaal behoren te zijn? Interessant? Vind ik persoonlijk wel meevallen. Ingenieus? Spitsvondig? Nee, niet heus. Provoceert het? Nee, niet echt. Of misschien dat een naïeve, hemelbestormende jonge dichter er zich door aangevallen voelt, omdat het hem illusies en stimulansen ontneemt. Maar ja, dichters bezitten nu eenmaal de status van tot mythische proporties opgeblazen etherpioniers. Zij zijn de opgepompte luchtbanden onder de fietsen van het geloof in het bestaan van gene wereld. En je kunt er in prikken wat je wilt. Allemaal vergeefs: het gaat om run-flat tires.

Of behoren moderne gedichten juist geen kunst- en daarmee esthetische objecten te zijn? Moet het woord ‘esthetiek’ opnieuw gedefinieerd worden of moet het zelfs uitgewist worden?

Lief groepje, beste mensen, trouwe lezers, dat was het dan voor wat betreft ‘Dichters storten zich namens de mensen’ van Tonnus Oosterhoff. Volgende week beginnen we aan ‘De holle man’ van Gerard den Brabander. Kopietjes van het gedicht liggen op de dressoir in de vestibule. Willen jullie alsjeblieft weer zo vriendelijk zijn om het serviesgoed op het aanrecht te zetten? Dank jullie wel. En Lia bedankt voor het heerlijke gebak. Het smolt gewoon weg in de mond en dat hadden we ook wel verdiend nu we onze tanden in zo een moeilijk gedicht als ‘Dichters storten zich namens de mensen’ hadden gezet. Pas goed op buiten, want het waait hard. Er kunnen takken van bomen afbreken en dakpannen naar beneden vallen. Lief groepje, beste mensen, trouwe lezers, tot volgende week! Doei, doei!

© 2014 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten