woensdag 24 december 2014

Complicaties bij een dagdroom

Het Van Dale Nieuw Handwoordenboek Der Nederlandse Taal geeft drie betekenissen voor het woord ‘nachtmerrie’. Op de eerste plaats ‘nachtelijke beklemming, benauwdheid in de slaap, angstige droom’. Ten tweede ‘alles wat verbijstert en verontrust’ en ten slotte ‘schrikbeeld waaraan men niet zonder afgrijzen denkt’. De etymologische weg van het tweede lid van het samengestelde woord ‘nachtmerrie’ voert terug naar het Middelnederlandse ‘mare’, dat is voortgekomen uit de Indogermaanse wortel mer: stukwrijven, pakken, roven (het woord ‘murw’ stamt van dezelfde wortel). Een ‘nachtmare’ is een demon die uitsluitend in de nacht opereert. Hij besluipt en verlamt of verstikt slapende mensen. Uiteindelijk heeft de betekenis van het woord ‘nachtmerrie’ zich via ‘nachtelijke beklemming’ of ‘benauwdheid tijdens de slaap’ ontwikkeld tot ‘angstige droom’. Het element van verlamming of verstikking en ook van vermurwing is echter aan het woord blijven kleven.

In tegenstelling tot het woord ‘nachtmerrie’ bezit het woord ‘droom’ een neutrale betekenis: een droom kan naar of fijn zijn (de Indogermaanse stam drauma.betekent naast ‘droom’ ook ‘jubel’ of ‘feestvreugde’). Het woord zelf laat in het midden of het om iets positiefs of iets negatiefs gaat. Maar aan het woord ‘nachtmerrie’ is voor eens en altijd ingepakt in negatieve connotaties. ‘Nachtmerrie’ is voorgoed buitengesloten van de categorie van blijde woorden.

Dagdromen zullen in de regel een positieve inhoud hebben. In de Nederlandse taal ontbreekt zelfs een woord voor ‘nare of angst opwekkende dagdroom’. Het woord ‘dagmerrie’ bestaat niet, maar daaruit volgt niet dat mensen geen ‘dagmerries’ kunnen hebben.

De dagdroom als een uitsluitend positieve fantasie dus. Wie heeft er nooit van gedagdroomd, een loterij te winnen? Wie heeft zich nooit verlustigd aan het idee de grote klapper te hebben gemaakt? Laat ons die dagdroom eens dromen.

Ik stel me voor dat er aangebeld wordt. Een man en vrouw hebben zich bij de voordeur geposteerd, twee mooie mensen, getooid met blijdschap en vriendelijkheid. Zij geven mij te verstaan een heuglijke mededeling te hebben. ‘Gefeliciteerd, meneer Zoënzo, u bent de gelukkige winnaar van de jackpot’, zo luidt die mededeling, maar niet nadat die prachtmensen mij op een stoel hebben doen postvatten. Wanneer de successievelijke emoties van ongeloof en verbijstering en geluk zijn weggeëbd, begin ik verwoed met plannen maken. Ik kan lang gekoesterde luchtkastelen werkelijkheid doen worden.

Ik koop een huis. Een hutje op de hei, dat is toch waar iedereen van droomt, al is ‘hutje’ vanzelfsprekend een eufemisme voor een kast van een villa. Ik richt het huis naar mijn persoonlijke wensen en ideeën in; die laten zich overigens kenschetsen als geraffineerd en buitenissig. Ik laat een Oudhollandse kamer inrichten, een Engelse kamer met een laag plafond met balken, een postmodern vertrek, een computerkamer met alles erop en eraan, een bibliotheek met de meesterwerken van de literatuur in de meest luxueuze uitgaven (Des Esseintes valt erbij in het niet), een barokke salon, enzovoort. Er komen twee muziekkamers: één voor klassieke muziek en één voor populaire muziek en rockmuziek. Er komt een studio, volgepropt met gitaren. Een televisiekamer waarin met behulp van de meest geavanceerde techniek alle televisiekanalen van de wereld te ontvangen zijn. De keuken wordt een roestvrijstalen wonder, voorzien van de modernste snufjes. De tuin bestaat uit een zorgvuldig bijgehouden gedeelte en een wilde tuin. Ik leg ook een moestuin aan, want ik stop met werken en zal dus andere tijdsbestedingen moeten hebben. En mocht ik eens geen zin hebben in tuinieren, dan neem ik een tuinman in dienst. Ik denk dat ik dat trouwens maar meteen doe. En dan zet ik me in een vrolijk prieeltje neer en sla zijn gezwoeg gade.

Twee auto’s koop ik, een voor door de week en een voor ’s zondags – ik blijf bescheiden. Ik koop een jacht dat pijn doet aan de ogen, zo blinkend wit is dat vaartuig. Ik bestel een camper die vervaardigd en ingericht is volgens mijn eigen specificaties. Met die camper kan ik reizen waar en wanneer ik wil. Mocht ik geen zin hebben om van de camper gebruik te maken, want ik houd eigenlijk niet zo van autorijden, dan reis ik per vliegtuig en neem ik mijn intrek in hotels; geld vormt immers geen probleem.

Als die projecten gerealiseerd zijn, dient zich plotsklaps een verontrustende gedachte aan, een gedachte die compleet uit het niets komt. Het is de gedachte dat de hele bedoening beveiliging en bescherming behoeft, omdat ik tot de best bedeelden op deze aardbol behoor en dat brengt bepaalde lieden op bepaalde gedachten. Onmiddellijk neem ik maatregelen. Ik laat een huizenhoog hek om het perceel plaatsen. Drie enorme honden bewaken het terrein. Er wordt een alarmsysteem geïnstalleerd. De meest geavanceerde inbraak- en brandbeveiliging. Voor de bibliotheek en de muziekkamers richt ik voorzieningen in om te garanderen dat alle meesterwerken ongeschonden blijven, ook bij brand en aardbeving. Voor wat betreft de automobielen en het hagelwitte jacht en de camper verander ik de plannen; die moeten van gepantserd staal gemaakt worden – vanwege de bepaalde gedachten van bepaalde lieden.

Maar er komen nog andere complicaties. Beluistering van en waardering opbrengen voor alle muziek die ik bezit, blijkt problematisch. Het is zoveel dat ik niet weet waar ik moet beginnen. Bovendien beklijft muziek alleen als je er vaker naar luistert. Dan pas levert het kippenvel op. Ook de boeken blijven ongelezen in de kasten. Ik blader er wat in en daar blijft het bij. Ik kan me niet concentreren. Het is teveel.

Maar omdat ik thans tot de rijkaards van deze wereld behoor, moet ik iets van mijn leven maken. Ten einde zo lang mogelijk van mijn weelde en rijkdom te kunnen genieten, moet ik een lang leven hebben. Ik wijzig mijn levensstijl. Zo onderwerp ik mezelf aan strenge diëten. Elke dag besteed ik veel tijd aan lichaamsbeweging. Ik vermijd plaatsen en ruimtes waar ik risico’s van welke aard dan ook zou kunnen lopen. Ik ontloop mensen die mij schade zouden kunnen toebrengen. Ik neem alleen aan het verkeer deel, wanneer de veiligheid gegarandeerd is. Gedurende de spitsuren waag ik mij niet naar buiten, laat staan dat ik dan met een van de auto’s op pad ga. Ik draag een kogelwerend vest wanneer ik de deur uitga. Ik huur lijfwachten in.

Ik neem mij voor om altijd een zwemvest te dragen wanneer ik met het jacht ga varen. Maar van varen komt niet zoveel terecht – niets, om precies te zijn. De angst om te verdrinken is groter dan mijn vertrouwen in de werking van een zwemvest. Aan de voorgenomen vakanties, met of zonder camper, waag ik mij niet want ‘vreemde landen’ is synoniem met het woord ‘ellende’ (raadpleeg het woord ‘ellende’ maar eens in een etymologisch woordenboek).

Aldus ziet mijn leven eruit na de gedenkwaardige dag dat twee mooie mensen mij hun heuglijke mededeling hadden gedaan. Wat een leven! Wat een weelde! Wat een geluk! En wat een verlammende, verstikkende angst!

Maar ook voor diegenen die de jackpot niet gewonnen hebben, geldt dat het spook van de welvaartsangst – de demon die argeloze slachtoffers verlamt en verstikt – op de loer ligt om elk moment te kunnen toeslaan. Des te meer een mens bezit, des te meer valt er te verliezen.

© 2014 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten