vrijdag 8 augustus 2014
Nada’s hoorn van Cornucopia 10: Het leesclubje 2
Lieve groep, beste mensen, trouwe lezers, neem de volgende tekst. “‘Meneer, mag ik iets vragen?’ ‘Nee, nee!’ ‘Eikel’” Wat drukt dit samenstel van volzinnen, ogenschijnlijk een dialoog tussen twee personen, uit? In de eerste volzin vraagt de ik-persoon of hij een vraag mag stellen. De ik-persoon bejegent degene die hij een vraag wil stellen daarbij met eerbied en ontzag; hij spreekt de ander immers met ‘meneer’ aan. Hij doet dit omdat uit de context blijkt dat de ander een onderwijzer is, in een tijd, namelijk de jaren vijftig van de vorige eeuw, dat onderwijzers nog tot de notabelen behoorden, zij het tot de onderste regionen van de aanzienlijken. Maar onderwijzers waren voornaam genoeg om de titel ‘meneer’ te doen toekomen.
Het kan ook anders zijn. Wellicht steekt er een tactiek achter de aanspreektitel. Misschien spreekt de ik-persoon de onderwijzer uit berekening met twee woorden aan. De ik-persoon wil een antwoord op zijn vraag krijgen van de ander. Hij heeft de ander en diens veronderstelde kennis nodig. Enige nederigheid is dus wel gewenst. Vervolgens reageert de onderwijzer met een botte weigering, en het uitroepteken suggereert een verheffing van de stem. De onderwijzer staat het de ik-persoon niet toe om zijn vraag te stellen. Waarop de ik-persoon hem al dan niet hoorbaar bestempelt als een eikel. Een lomp en grof scheldwoord, vooral vanuit het mondje van een klein kind.
Lieve groep, beste mensen, trouwe lezers, dit is bepaald geen voorbeeld van een harmonieuze dialoog. Sterker nog, er zit zoveel negatieve energie in deze drie volzinnen dat het de sfeer in ons clubje bijna zou bederven. Maar wij laten er ons niet door van de wijs brengen, zoals zelfs de meest verhitte discussies die wij voeren uiteindelijk in vrede en harmonie eindigen.
© 2014 Leo van der Sterren
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten