zondag 23 juni 2013

Het bodemloze

Het leeuwendeel van het immense geheel van taaluitingen beoogt communicatie tussen mensen tot stand brengen. Communicatie streeft ernaar, of zou dat moeten doen, een boodschap van de ene naar de andere mens te transfereren. Informatieoverdracht staat of valt echter met de mate waarin een mens zich houdt aan dat gedeelte van het intermenselijke contract dat tot gevolg heeft dat met de arbitraire lettercombinatie ‘boom’ dat grote, plantaardige ding met een houten stam en in de regel groene bladeren aangeduid wordt, en niet een lantarenpaal of verkeersbord. Wanneer, zoals in een normale communicatieve situatie het geval is of zou moeten zijn, de zender en de ontvanger van een boodschap hetzelfde doel hebben, namelijk de verwerking van de inhoud van de boodschap, leveren taaluitingen in de regel geen (onoverkomelijke) problemen op. Goede wil, gezond verstand en context doen veel. Soms voldoet een half woord al, soms is zelfs dat niet eens nodig.

Dat communicatie zo goed verloopt (en ik zou willen verzoeken om alle bedenkingen die opkomen bij deze zin even weg te laten), wekt verwondering omdat taaluitingen an sich in principe altijd tot in het oneindige polysemantisch zijn. Er bestaat geen enkele taaluiting die volstrekt eenduidig is. Het woord ‘boom’ kan zoveel meer betekenen dan ‘groot, plantaardig ding met een houten stam en in de regel groen bladeren’. En omdat er zoveel bomen bestaan die allemaal van elkaar verschillen, verwijst ‘boom’ nooit ofte nimmer naar die ene, specifieke boom die daar in de achtertuin staat.

De voortbrengers van taaluitingen met een literair oogmerk maken met opzet in meerdere of mindere mate gebruik van de aan taal inherente veelduidigheid. Sommige literatoren gedijen juist op die eigenschap van taal. Zij voeren taalexperimenten uit waarmee grenzen overschreden worden.

De eerzucht van mensen om het leven te doorgronden en om alles in hun greep te krijgen en te houden, maakt dat er altijd wel mensen bestaan – zij het niet veel – die ook de meest onbegrijpelijke taaluiting willen duiden, al lijdt de meest onbegrijpelijke taaluiting nog vele malen meer onder polyinterpretabiliteit dan een willekeurige normale taaluiting. Bij de meest onbegrijpelijke taaluiting is de onbegrijpelijkheid immers in een doel uitgemond. Deze mensen weten een hoge graad van geconcentreerdheid op te brengen. Zij peppen zich op tot uiterste concentratie. Hun hele wezen richt zich op het taalraadsel dat opgelost dient te worden. Er bestaat echter geen definitieve oplossing, zo merken ze gaandeweg. Die hoge mate van aandacht heeft niet alleen tot gevolg dat er een oplossing van het raadsel geleverd wordt, maar leidt ook tot het besef dat die oplossing te kort schiet, omdat er altijd meerdere oplossingen mogelijk zijn. En als de aandacht aanhoudt, realiseert de nieuwsgierige mens zich dat het aantal oplossingen zelfs tot in het oneindige reikt. Met andere woorden: de meerduidigheid neemt toe. Des te meer aandacht, des te groter de meerduidigheid. Dit is het bodemloze. En de poëzie maar gedijen, ondanks alles.

© 2013 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten