Geen ‘lief dagboek’, geen ‘nachtkrabbel’. Maar wel, bijvoorbeeld: ‘O my poor Book!’ Op 22-jarige leeftijd tekende Samuel Taylor Coleridge's voor het eerst een memo op in een notitieboek. Daar zou het niet bij blijven. Tot vlak voor zijn dood in 1834 zou hij notitieboeken gebruiken. Sterker nog, hij zou hele boeken volpennen. Coleridge en zijn memoranda, ze waren onafscheidelijk. Toen hij in 1804 naar Malta reisde, nam hij zelfs een soort lessenaartje mee – ‘an elegant Thing to lock up my Letters, Papers, &c &c.’ – dat op zijn schoot kon rusten zodat hij zijn schrijfactiviteiten ook aan boord van het schip voort kon zetten, ‘That Wednesday I opened out my Trunk, & examined the littel Escritoire given me by Lady Beaumont. I had never connected any pleasure with neatness & convenience; now for the first time they seized my Heart at once by a hundred Tentacula of Love & affection & pleasurable Remembrances. How could it be otherwise? Every thing had been so manifestly placed there by the Hand of affectionate Solicitude!’
Zevenentwintig grote en kleine notitieboeken zijn er bewaard gebleven, een enorm Sammelsurium. De krabbels om min of meer alledaagse dingen te onthouden ontwikkelden zich tot de weergave van een filosofisch systeem en van een studie van Bijbelteksten. Maar het noteren omwille van het niet vergeten, ook en vooral van niet-praktische verschijnselen, maakt een groot deel uit van de inhoud van de notebooks, en van hun charme. Vaak wendt Coleridge zijn notitieboek aan zoals de hedendaagse mens het fototoestel gebruikt: door beschrijvingen in woorden probeert hij beelden vast te leggen en voor later te bewaren.
De notebooks bevatten de meest uiteenlopende posten: adressen, financiële overzichten, leesverslagen, interpretaties van literaire werken, beschrijvingen van reiservaringen, dromen, angsten, natuurfenomenen, dagboekachtige confessies, zelfanalyse, filosofische proefballonnen, autobiografische notities, seksuele fantasieën, aantekeningen voor lezingen, observaties van zijn kinderen, schema’s van te schrijven teksten, recepten, woordspelingen, lijstjes van Duitse woorden, Bijbelexegese, duistere onderzoekingen, sentimentele ontboezemingen, gebeden en flarden van gedichten. Toch vertegenwoordigde dat allemaal niet wat Coleridge voor ogen stond.
Coleridge wilde eigenlijk niets liever dan het leven inlijven in een gesynthetiseerd, geordend en overzichtelijk systeem. De pogingen om zo’n systeem te maken, verzandden echter juist in ongeordendheid en onoverzichtelijkheid waarvan de notebooks het gevolg zijn en vervolgens, naderhand, het voorbeeld en symbool werden. Coleridge was te ‘myriad-minded’ om zijn denken in een alomvattend schema te vatten. Het ging bij hem te zeer van de hak op de tak. Coleridge mag zich de meester van het fragment noemen. Van dat fragmentarische getuigen de notebooks. Van al dat heterogene en ongeordende materiaal vond het nodige naderhand zijn weg in publicaties van Coleridge, maar het overgrote deel werd pas bij de uitgave van de ‘Notebooks’ ontsloten, lang na het verscheiden van de dichter.
Het was niet Coleridges intentie dat zijn notebooks uitgegeven zouden worden, al vond hij wel dat ze bewaard dienden te blijven voor het nageslacht. In 1895 deed de kleinzoon van de dichter Ernest Hartley Coleridge een bloemlezing van werk uit de memoranda van zijn grootvader het licht zien, ‘Anima Poetæ’, en het jaar daarop bracht de Duitse geleerde Alois Brandl in Duitsland (!) een editie van het eerste notitieboek (‘Gutch notebook’) uit.
In de twintiger jaren van de vorige eeuw wist de Canadese literatuurwetenschapper Kathleen Coburn een reisbeurs voor Engeland te verkrijgen op basis van haar nieuwsgierigheid in de relatie die zij meende te zien tussen Coleridge en de Duitse filosofen uit diens tijd. Uiteraard was het thuisland van de dichter de plek om daar onderzoek naar te verrichten. Van het een kwam het ander. In 1930 ontmoette Coburn Lord en Lady Coleridge in hun woonplaats Ottery St. Mary: baron Geoffrey met een reputatie van koppigheid en afkeer van de sibbe van pedante boekwurmen, en zijn wat meer diplomatieke echtgenote Jessie. In eerste instantie verkeerden de Lord en Lady in de veronderstelling dat Coburn uitsluitend belangstelling had voor hun huis, Chanter's House. ‘Toen ik zei dat ik voornamelijk in manuscripten en geannoteerde boeken van de dichter in de bibliotheek geïnteresseerd was, kon ik zien dat zelfs zij haar zelfcontrole verloor. Geen woord werd er gezegd,’ schrijft Coburn in haar boek over haar ontdekking en uitgave van de notebooks, ‘In pursuit of Coleridge’.
Geoffrey Coleridge begon zijn gast te plagen. ‘Die oude Sam was slechts een dichter, weet je, deed niets nuttigs waar iemand iets aan had, er werd in de familie niet al te best over hem gedacht, eigenlijk een beetje een schande voor de familie…geen idee waarom een jong meisje als jij jouw tijd verdoet aan die oude schurk…ik weet tenminste nog iets over slachtvee.’
Maar gaandeweg begonnen de Lord en Lady haar met genegenheid te bejegenen. Ze noemden Coburn schertsend Bookie, want dat de jonge geleerde een onverbeterlijke boekenwurm was, dat hadden ze snel gemerkt. De Coleridges gaven haar inzage in de manuscripten en toestemming om alles te fotograferen. Ten slotte stonden ze toe dat Coburn – en uitsluitend Coburn! – de ‘Notebooks’ zou publiceren.
In 1957 verscheen het eerste boek in de reeks van de ‘Notebooks’, bestaande uit een deel tekst en een deel met noten. Het vijfde en laatste boek werd door Anthony John Harding verzorgd nadat Kathleen Coburn in 1991 was overleden. Deze twee delen zagen in 2002 het licht, hetzelfde jaar dat Seamus Perry een keuze van teksten uit de notebooks uitgaf onder de titel ‘Coleridge's Notebooks: A Selection ’, een boekje dat in het niet valt ten opzichte van de tien dikke ‘Notebook’-delen, maar dat ook voor Coleridge-adepten met een kleine beurs te betalen is en dat bovendien in een notendop weergeeft wat Coleridge bezig hield, als voorloper op het gebied van de literatuur, godswetenschap, filosofie en natuurwetenschappen. En als mens die minutieus zijn manisch-depressieve leven vastlegt.
‘O my poor Book! no other friend on earth have I but thee, unto whom I can discharge what yet my heart almost bursts with! – But I shall soon die.’
© 2013 Leo van der Sterren
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten