Verdient kunst het predicaat ‘noodzakelijk’? Zijn ‘De nachtwacht’, ‘De denker’ en de ‘Negende’ zonmisbare, en daarmee noodzakelijke kunstwerken? Ja, maar alleen bij de gratie van het feit dat deze werken bestaan en dat zij voorhanden en gekend zijn. Het is als het intrappen van een open deur, maar toch: had Rembrandt zijn bekendste doeken niet geschilderd, had Rodin zijn beroemde creatie niet gebeeldhouwd, had Beethoven zijn grootste symphonie niet gecomponeerd, dan zou de mensheid deze werken niet gederfd hebben. Dat impliceert dat op de keper beschouwd elk kunstwerk overbodig is. ‘De verveling is een ziekte van het geluk, van het welzijn en daarmee in zekere zin een ziekte van de beschaving,’ zo citeerde ik in deel 1 van dit essay de filosoof Awee Prins. (Awee Prins, ‘Uit verveling’. Kampen, 2007, p. 31.) Is het genereren van kunst niet ook een uitvloeisel van welvaart, welzijn en geluk? In tegenstelling tot water, voedsel en een dak boven het hoofd heeft de mens geen kunst van node om te kunnen overleven. Pas nadat de mens een zekere mate van welvaart en welbevinden heeft bereikt, begint de kunstzinnige uiteenzetting met de werkelijkheid. Kunst komt voor uit het verlangen om de werkelijkheid na te bootsen, maar ware kunstenaars gaan nog wat verder. Kunst komt voor uit de behoefte om de werkelijkheid weer te geven zoals de kunstenaar de werkelijkheid gewaar wordt. Gaandeweg heeft de kunst zich van een mimetische activiteit ontwikkeld naar een metafysische activiteit, in die zin dat de kunst een werkelijkheid weergeeft die er niet is. De kunstenaar schept zijn eigen wereld en die scheppingsdaad bevat een metafysische component. Zelfs Friedrich Nietzsche, een van de slopers van het metafysische luchtkasteel, laat zich verleiden tot een uitspraak die de idealiserende functie van de kunst onderschrijft: ‘An einem Philosophen ist es eine Nichtswürdigkeit zu sagen: das Gute und das Schöne sind Eins: fügt er gar noch hinzu “auch das Wahre”, so soll man ihn prügeln. Die Wahrheit ist häßlich: wir haben die Kunst, damit wir nicht an der Wahrheit zu Grunde gehn.’ (Friedrich Nietzsche, ‘Nachgelassene Fragmente 1887 – 1889. Kritische Studienausgabe. Herausgegeben von Giorgio Colli und Mazzino Montinari’. Berlin, New York, 1988, p. 500.)
Ja dus, preoccupatie met kunst is een luxe die de mens zich pas kan permitteren als hij zijn andere zaakjes, namelijk de dingen die met de eerste levensbehoeften te maken hebben, op orde heeft. In de samenlevingen waarvan de dingen rondom de eerste levensbehoeften geregeld zijn en waarvan de leden het zich bijgevolg kunnen veroorloven om met andere dingen bezig te zijn, hebben kunstwerken een aparte status. Kunstwerken worden bewaard, worden geconserveerd, vooral als kunstwerken eenmaal zijn prijsgegeven aan de openbaarheid. Geen enkel bestaand kunstwerk kan gemist worden. Geworteld in preconceptieve overbodigheid eigent alle existerende kunst zich de predicaten ‘onmisbaar’ en ‘noodzakelijk’ toe. Paradoxaal genoeg echter kan een kunstwerk dat er nog niet is, onmogelijk als een gemis ervaren worden.
Een en ander geldt – mutatis mutandis – ook voor het geschrevene. Alle woorden die zijn neergeschreven met het doel in de openbare ruimte te verschijnen en vastgelegd te blijven, doen een gooi naar de status van onmisbaarheid. Die onontbeerlijkheid blijkt uit het feit dat archieven, bibliotheken en musea geschriften bewaren.Niettemin is elk woord dat nog niet is neergeschreven, dat zich nog in de fase van conceptie bevindt, pas waardevol genoeg om geconserveerd te worden zodra de auteur zijn pen heeft gepakt en het genoteerd heeft. Waar niets was, is plotseling iets en dat iets willen we niet meer kwijt. Toch geeft de omstandigheid dat een ding, zoals een woord of een gedicht of een kunstwerk, voortkomt uit het hoofd, uit het niets in feite, de overbodigheid van het ding in kwestie al aan. Als de kunstenaar het niet vanuit zijn hoofd omzet in een kunstwerk, als een dichter het gedicht dat in zijn bewustzijn opdoemt, niet neerpent, dan missen we het kunstwerk en het gedicht niet. Elk kunstwerk, elk gedicht is dus een penseelstreek of een woord teveel. Desondanks blijven we, daartoe aangejaagd door de horror vacui, die diepgewortelde en fundamentele angst voor de leegte in al zijn hoedanigheden en verschijningen, ruimte en tijd met schilderijen, rockopera’s en gedichten vullen.
Elke uiting van kunst, zelfs de meest minimalistische, komt uiteindelijk uit horror vacui voort. Zelfs het kleinste kunstwerk is een poging om de leegte vol te maken. De kunstenaar vult er de tijd mee tijdens het maken. Bovendien geeft hij door het voorbrengen van kunst zin aan zijn leven. Nadien vult het kunstwerk de ruimte door zijn twee- of driedimensionale aanwezigheid. Ten slotte vult het kunstwerk de spirituele leegte van de mens door vanuit het perspectief van deze wereld de recipiënten een andere wereld, gene wereld, te presenteren. In die zin biedt de kunst de recipiënten die ontvankelijk zijn voor wat de kunst te zeggen heeft en die bereid zijn om hun zinnen te laten begoochelen, een doel in het leven.
Kunst noodzakelijk? Voedsel en water zijn er om honger te stillen en dorst te lessen. Zonder voedsel en water geen overleven. Het dak en de muren van een huis zijn er om de mens te beschutten tegen extreme weersomstandigheden en te beschermen tegen vijandelijke wezens. De kunst is even noodzakelijk maar richt zich tot dimensie in de mens die een zucht naar al het andere dan de werkelijkheid van alledag teweegbrengt. De kunst is verlangen naar het betere, naar het ideaal. De kunst is dagdroom, escapisme, idealisme. De wereld van de kunst laat zich per definitie dan ook als een ideële kenmerken. En zelfs in deze wereld laat de horror vacui zijn sporen na. Ook deze wereld, zo eindeloos als zij is, moet maniëristisch gevuld worden.
© 2013 Leo van der Sterren
dinsdag 12 maart 2013
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten