zondag 17 maart 2013
Bibliothekologie
Sinds enkele maanden heb ik nagenoeg al mijn boeken, ongeveer 2.200 stuks, in één ruimte ondergebracht. Mijn bibliotheek. Een kleine, maar fijne verzameling. Ruim tweeduizend boeken, dat is niet spectaculair veel, maar er staan enkele bijzondere dingen bij. De ‘Verzamelde gedichten’ van Lucebert uit 1974 bijvoorbeeld. Of de diverse delen van de ‘Collected works’ van Coleridge. De boeken uit de reeksen Bibliothèque de la Pléiade en The American Library of America. Elke dag loop ik op zijn minst één keer die boekenkamer in, gewoon om even te kijken en te genieten. Deze sensatie zou ik niet willen missen, alleen om die reden al moet ik er niet aan denken dat er nog uitsluitend elektronisch leesvoer zou bestaan.
De boeken in mijn bibliotheek staan op alfabetische volgorde van auteursnaam gerangschikt. Maar ook zonder die ordening zou ik in staat zijn om de meeste boeken binnen een redelijke tijdspanne te vinden, omdat ik weet wat ik heb.
Ook in de openbare bibliotheek zou ik boeken binnen een redelijke tijdsspanne kunnen vinden. Voor wat betreft de zogenaamde informatieve boeken is de collectie van de openbare bibliotheek van mijn woonplaats geordend volgens SISO: Schema voor de Indeling van de Systematische catalogus in Openbare bibliotheken, een classificatiesysteem van non-fictie boeken volgens wetenschapsgebied. Wanneer je eenmaal gewend bent aan die rangschikking, dan kost het geen enkele moeite om te vinden wat je zoekt. Als het tenminste voorhanden is!
Toen ik de openbare bibliotheek frequenteerde, in de jaren zeventig, tachtig en negentig van de vorige eeuw, bezat dat boekenhuis een relatief grote collectie non-fictie boeken. Bepaalde categorieën van die collectie van informatieve boeken groeiden. De subcategorie ‘creativiteit’ (ik denk dat die onder 0600 ‘Toegepaste Wetenschappen’ of 0700 ‘Kunst’ valt) bijvoorbeeld. Vanaf een bepaald moment, ergens in de jaren negentig, tierde die afdeling plotseling welig, met boeken over doe-het-zelven, over kunstig schilderen, over punniken, over hoe wenskaarten te maken, over creatief met kurk omgaan en andere invullingen van de vrije tijd.
Maar de verzamelingen van andere categorieën slonken gaandeweg . De poëzie, binnenlands zowel als buitenlands, verdween vrijwel in zijn geheel uit de kasten. Baudelaire, Verlaine en Rimbaud bijvoorbeeld, plots hadden ze noodgedwongen het hazenpad gekozen. Weggerationaliseerd. Om nooit meer terug te komen. En prijkten er in de leeszaal in de jaren tachtig nog enkele literaire tijdschriften (De Gids, Hollands Maandblad, De Revisor en Maatstaf, kan ik me herinneren), voor en na verdwenen ook die. Deze reducerende ontwikkelingen zetten in de jaren negentig van de vorige eeuw in. Gelegenheid om rustig en geconcentreerd te studeren bieden lees- of studiezalen van bibliotheken intussen allang niet meer (als ze uberhaupt nog bestaan); bezoekers van lees- en studiezalen worden door evenveel stimuli geprikkeld en geplaagd als, laten we zeggen, de bezoekers van een bioscoop.
Wat betreft de boeken in de afdeling ‘fictie’, ging de bibliotheek zich meer en meer richten op de promotie van bestsellers, onder het motto: maakt niet uit wat de goegemeente leest, als zij maar leest. Tegelijkertijd begon het interieur van de bibliotheek steeds kleuriger en speelser te ogen. Want de bibliotheek moest een aantrekkelijke plek worden, vooral voor kinderen. Jong geleerd is immers oud gedaan. Die gedachtegang zat erachter. Heel nobel, maar het belang van de massa prevaleerde ten koste van het belang van de minderheid, zoals zo vaak.
Als je dan deel uitmaakt van zo’n minderheid, dien je de consequenties te aanvaarden. Ik heb mijn lidmaatschap van de openbare bibliotheek opgezegd met een brief waarin ik kond deed van mijn grieven. Op die brief heb ik nooit een antwoord ontvangen. Sinds die dag heb ik letterlijk en figuurlijk niets meer te zoeken in de openbare bibliotheek.
De aanpak die ik nu volg, is geënt op de maxime dat als ik een boek wil lezen, ik het zelf aanschaf. Maar hoewel ik van boeken houd, beschouw ik mezelf niet als een bibliofiel. Over het algemeen koop ik boeken principieel om te lezen, niet om te hebben. Geen bibliofiel dus, maar zo nu en dan wel behept met bibliofiele neigingen. Zo bezit ik vijf exemplaren van ‘Lalla Rookh’ van Thomas Moore, waarvan drie stuks in de negentiende eeuw gedrukt en uitgebracht zijn. Uitzonderingen bevestigen immers de regel.
De openbare bibliotheken propageren het lezen, maar dan het lezen met als doel de tijd te verdrijven en te amuseren. Het aanschafbeleid van de bibliotheken richt zich daarop. Soms bekruipt je de gedachte dat openbare bibliotheken er de voorkeur aan zouden geven enkel en alleen die boeken te willen aanbieden die het goed doen, de bestsellers. En verder niets. Alsof er een winstoogmerk speelt. Voor mij voldoet het aanbod van de gemiddelde openbare bibliotheek in elk geval niet meer, omdat ik niet alleen lees om de tijd te verdrijven en geamuseerd te worden, maar ook om wat op te steken en wat wijzer te worden. Als ik daarvoor een eigen bibliotheek moet inrichten, dan is dat maar zo.
Maar het gaat nog verder. Enkele weken geleden maakte de openbare bibliotheek van mijn woonplaats bekend dat de verzameling van traditionele (= papieren) boeken gaandeweg zal worden afgebouwd ten gunste van elektronische leeswaar. In de toekomst zal de ruimte die de bibliotheek behoeft om de collectie papieren boeken in te huisvesten, dus kunnen slinken. Een ander gebouw. Een kleiner vertrek. Een paar servers. Voor mij een extra motief om mijn kamer van papieren boeken in stand te houden en uit te breiden.
© 2013 Leo van der Sterren
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten