zaterdag 4 februari 2012

Vasalis en het dichterlijke ambacht

Vasalis, Vasalis, Vasalis. Wat te zeggen? Welke opvatting te huldigen? Welke opinie? Hoe de gemengde gevoelens uit te drukken na de lectuur van Maaike Meijers ‘M. Vasalis. Een biografie’? Deze levensbeschrijving gaat over het leven van een Nederlandse dichteres die gedurende haar leven (1909 – 1998) meer dan honderd gedichten heeft gepubliceerd, maar minder dan tweehonderd geschreven. Desondanks werden en worden de gedichten door zowel de kritiek als het publiek geroemd en groeiden bijgevolg de verkoopcijfers van de bundels en de roem van de dichteres tot hoogten waar Nederlandstalige dichters normaliter alleen maar van kunnen dromen. Als de positieve oordelen niet kunnen stoelen op kwantiteit, zoals in het geval van Vasalis, dan zouden zij dus moeten zijn voortgekomen uit de kwaliteit. En dat laatste is, in het geval van poëzie, altijd te prefereren: beter een klein aantal goede gedichten dan een groot aantal gedichten die de middelmaat niet ontstijgen, of zelfs nog erger.

Gemengde gevoelens. In augustus en september 2009 heb ik mij toegelegd op de lezing van de ‘Verzamelde gedichten’ van Vasalis. Ik heb mijn bevindingen vastgelegd in één van mijn geheime notitieboeken, vandaar dat ik nog eens zwart op wit en toegesneden op de details datgene zag staan wat in mijn herinnering intussen tot een globale kritiek was gekristalliseerd, een oordeel dat meer naar het negatieve dan het positieve neigde. Ik vond de meeste gedichten fraai, maar niet bijster bijzonder. Het dichterschap van Vasalis heeft bij mij niet de indruk achtergelaten in hoge mate door idiosyncrasie gedicteerd te zijn. Vasalis schuwde dan ook het cliché niet, ook niet wat betreft attitude en thema’s. Haar gedichten bevatten regels die klinken als een klok, maar dat hadden er rustig wat meer mogen zijn. Ik kan me voorstellen dat de Vasalis- lezers die leefden in de tijd dat haar dichtwerk voor de eerste keer in druk verschenen, bepaalde gedichten gedurfd en grensoverschrijdend, of misschien zelfs een tikkeltje immoreel vonden, maar die factoren zouden geen invloed op de esthetische ervaring en de waardering mogen hebben. En deze vaststelling voegde opnieuw een aanwijzing toe ter bevestiging van mijn gaandeweg prevalerende speculatie dat, met verontachtzaming van de caprices van de smaak, kwalititeit in de kunst afhangt van talent en arbeid, maar dat succes in de kunst voor wat betreft het gros van de gevallen een kwestie van aandacht en herhaling is en dat die factoren op hun beurt in een minderheid van de casussen afhangen van een goede marketing en in de overige gevallen simpelweg van het toeval. Van geluk!

Vasalis – mevrouw Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans – leefde een vol leven, te vol wellicht. Zij had een druk gezin, een drukke baan en een druk sociaal bestaan. Die hele dekselse boel moest in deze levensbeschrijving – vanzelfsprekend. Vasalis kende veel mensen, die allemaal beschreven dienden te worden in dit boek – natuurlijk. En dan ontpopte Vasalis zich ook nog als dichteres, de reden dat Meijers biografie überhaupt bestaat. Deze levensgeschiedenis stelt vanzelfsprekend dus ook de gedichten aan de orde die de dichteres geschreven heeft. Ten slotte gaat dit boek over de gedichten die de dichteres niet geschreven heeft, want feit blijft dat ze heel veel gedichten niet geschreven heeft. Ze wilde wel schrijven maar ze kon het niet: te veel distractie. En als de dichteres niet in beslag werd genomen door alledaagse beslommeringen, dan doemden er wel andere min of meer legitieme redenen op die haar het schrijven bemoeilijkten of beletten, bijvoorbeeld het verblijf in Zuid-Afrika of de Tweede Wereldoorlog die een enorme impact op haar had of het gedoe met man en kinderen. Vasalis, kortom, had een dijk van een klassieke writer’s block.

Vasalis en de dichterlijke werkvloer. Vasalis reviseerde haar gedichten niet of nauwelijks nadat ze in een eerste zitting op papier waren gezet. Haar gedichten moesten in één keer goed zijn, moesten ‘kers-vers’ zijn. Vond zij. Als dichter die zo denkt, is de kans groot dat je een probleem over jezelf afroept. Gedichten zijn slechts zelden in één keer goed. De taal biedt zoveel mogelijkheden om dingen uit te drukken; het grenst aan het onmogelijke om een beeld of idee altijd zo op papier te krijgen dat het er echt niet anders – beter – kan staan. Eerste versies van gedichten moeten altijd bewerkt worden, het liefst een hele tijd nadat ze zijn afgerond. De dichter dient afstand van zijn creatie te nemen. De beste methode is om het gedicht op te bergen en er niet meer naar om te kijken. Daarna, na een maand of een kwartaal of een jaar, beoordeelt de dichter het geschrevene. Hij zal vaststellen dat de eerste, kersverse variant naast goede dingen hele slechte dingen bevat die hij absoluut dient hij te corrigeren. Desnoods herhaalt hij dit procedé enkelen malen, totdat hij het gedicht op een gegeven moment leest en tot de slotsom komt dat het nu voldoet. Dat er geen of weinig dingen meer in staan die hem denkelijk over tien of twintig jaar het schaamrood over de kaken zullen jagen. De dichter heeft de versie bereikt die ‘objectief’ het meest perfecte is. ‘“Perfection” c’est travail,’ zei Valéry. Als die lange weg achter hem ligt en zijn geduld op is, kan de dicher het gedicht loslaten. Valéry opnieuw: ‘Un poème n’est jamais achevé – c’est toujours un accident qui le termine, c’est-à-dire qui le donne au public.’ En ook hier weer, bij Valéry, die rol van het roeval.

Gedichten reviseren. Sommige poëten blijven heel precies aan hun gedichten peuteren, in enkele gevallen gedurende jaren of decennia. Anderen juist weer niet. De Engelse dichter Lord Byron laat bij verschillende gelegenheden weten zijn gedichten niet te willen of te kunnen herschrijven. Zijn gedichten zijn geschreven ‘as fast as I could put pen to paper – and printed from the original M.S.S. & never revised but in the proofs.’ Wat betreft het wijzigen van zijn teksten, daarover laat Byron geen misverstanden bestaan: ‘Don’t ask me to alter for I can’t.’ Een ander voorbeeld. Op dinsdag 9 augustus jongstleden was de jonge en alom bejubelde dichteres Lieke Marsman in een uitzending van Kunststof Radio te gast waarin zij geïnterviewd werd door Frenk van der Linden. Op een gegeven moment zegt Marsman het volgende: ‘altijd als ik een gedicht schrijf en het is af, dan vind ik het vaak wel goed of dan ben ik er tevreden over, maar ik heb wel vaak dat ik het dan een half jaar later nog eens inzie, dan denk ik: ja, dit was wel miskleunen, misschien juist als ik echt vanuit mijn gevoel schrijf.’ ‘Als het gevoel dus overheerst,’ vult de sympathieke interviewer empathisch aan, die even niet Wildes aforisme paraat heeft dat ‘all bad poetry springs from genuine feeling.’

Bij Vasalis idem dito. Vasalis kon of wilde niet aan haar gedichten werken. Daar ligt volgens mij de oorzaak van haar writer’s block. Uiteraard dient zich dan de vraag aan waarom zij dat niet kon of wilde. Wellicht had zij ondervonden dat het ambachtelijke aspect van het schrijven van gedichten teveel tijd in beslag nam, tijd die Vasalis niet had of niet meende te hebben – die zij zich in elk geval niet gunde. Misschien dat het dichterlijke handwerk haar tegenstond. Niet elke dichter is in staat om zich te wijden aan dat, niet altijd even stimulerende aspect van het vak, menigeen ziet er zelfs tegenop. En het feit dat het haar tegenstond heeft wellicht ook verhinderd dat zij zichzelf dit facet van het dichterschap eigen heeft gemaakt. Vasalis hanteerde haar eigen kwaliteitsnorm. Een gedicht dat niet in één keer goed of zo goed als goed op papier stond, kon in haar optiek nooit ofte nimmer adequaat recht doen aan het mystieke element in het concipiëren van poëzie, ‘als het gevoel dus overheerst’ – wat dat gevoel ook moge zijn. Het gedicht moest de volle waarde en betekenis goed laten uitkomen van dat unieke moment dat de dichter overmand werd door inspiratie en een gedicht kon noteren – alsof het hem gedicteerd werd – dat vol zit met gevleugelde woorden die van een compleet en volmaakt inzicht in de dingen, aards en buitenaards, getuigen. Je zou het de mysticiteit van het moment kunnen noemen. Maar een gedicht is iets anders dan het verslag van een mystieke ervaring. Die mysticiteit van het moment kan voor de dichter nog zo waardevol zijn, zij garandeert niet dat dichter goede poëzie vervaardigt. Goede poëzie is altijd in de eerste plaats woordkunst, taalkunst, kunst van overdrachtelijkheid, gevleugelde woorden-kunst.

Hoe gedichten ook ontstaan zijn, het gaat om het resultaat. Dat is het enige dat telt. In het geval van Vasalis waren enkele letterkundigen zeer onder de indruk van datgene wat zij had gemaakt. Dat heeft niets met marketing te maken, lijkt me, maar is eerder een kwestie van geluk of toeval, misschien zelfs een kwestie van het feit dat Vasalis een vrouw was – in een milieu dat, net als alle milieus toentertijds, veel meer dan nu gedomineerd werd door mannen en waarin de aanwezigheid van een vrouw meer opviel dan nu het geval is – gelukkig. Misschien waren de letterkundigen meer onder de indruk van wat zij was dan van wat zij had gemaakt. Hoe dan ook, op deze manier begon de reputatie van Vasalis gestalte te krijgen: iemand met gezag die idolaat van haar werd, meldde dat de gedichten van deze vrijgevochten vrouw de middelmaat overstegen. En toen begon het klakkeloze napraten. En dat alles dijde vervolgens uit tot een faam die even feitelijk onmiskenbaar als virtueel discutabel is.

© 2012 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten