donderdag 31 december 2009

Een goed voornemen
























De laatste dag van het jaar. Veel mensen zijn met goede voornemens bezield. Ik heb daar eigenlijk nooit aan toegegeven. Maar bij gelegenheid van deze jaarwisseling wil ik van die gewoonte afwijken.

Over literatuur wordt heel wat afgediscussieerd. Dat geschiedt in kleine kring want de instigators van en deelnemers aan die disputen vormen een beperkte groep mensen: het zijn, zucht, altijd dezelfden. Ook ik sluit me bij tijd en wijle bij die groep aan. Ook ik heb me meer dan eens in polemische woordenwisselingen gewaagd. Deze debatten verdienen vaak het keurmerk van zinvolheid maar ontaarden nog veel vaker in warrigheid, gekakel en gekaffer. En veel te vaak worden discussies uitsluitend omwille van het discussiëren aangezwengeld.

Hoe zeer er ook om de hete brij heen geluld wordt, de gedachtewisselingen zijn meestal te herleiden tot twee brandpunten die als een soort sjablonen of centrifugaalkrachten fungeren.

Allereerst is er het vorm-en-vent-sjabloon. Wat dient te prevaleren in de literatuur: de vorm of de inhoud? Is literatuur op te vatten als de weergave van een uitgesproken persoonlijkheid of is literatuur als kunstig woordgebruik te beschouwen? Engagement of ivoren toren?

Ten tweede steekt in de literatuur voortdurend de metafysiek de kop op. Ridderachtige figuren beijveren zich om deze plaaggeest op te sporen en te verjagen, maar telkens weer dringt deze etter via deze of gene omweg weer stiekem de literatuur binnen. Het twistgesprek dat naar aanleiding daarvan ontstaat, draait om de volgende vraag. Dient literatuur zich te beperken tot datgene wat is of moet literatuur juist gaan over datgene wat niet is? Moet literatuur uitsluitend het ideële absorberen of moet de literatuur zich beperken tot reële zaken? Hemels of aards? Goddelijk of menselijk?

Beide onderwerpen van redetwist laten zich al gelden sinds er literatuur bestaat. Het zijn eeuwenoude, maar daarom niet minder valide geschilpunten waarvan elke nieuwe generatie zich rekenschap dient te geven. Een ieder binnen zo’n generatie dient een positie in te nemen. Een ieder dient zich te verantwoorden over de motieven voor zijn keuze. Het is de normaalste zaak van de wereld dat daarover discussie ontstaat. En al vertegenwoordigde het niet de normaalste zaak van de wereld, de discussies zouden zich evengoed voordoen. Mensen moeten immers iets te lullen hebben. Er kunnen echter vraagtekens geplaatst worden bij het feit of dat geouwehoer zich zo veelvuldig en zo ongeleid als nu het geval is, moet voltrekken.

Met betrekking tot het standpunt over literatuur dat ik koester, hoef ik zelf niets te fabriceren omdat in het verleden een uitgesproken persoonlijkheid, de Belgische literaire reus Paul van Ostaijen, volstrekt helder onder woorden heeft gebracht wat literatuur betekent – en wat het ook voor mij betekent. ‘Poëzie = woordkunst. Poëzie is niet: gedachte, geest, fraaie zinnen, is noch doctoraal, noch dada. Zij is eenvoudig een in het metafysiese geankerde spel met woorden.’[1] Er zijn lieden die hier niets van snappen. Die lieden snappen niets van literatuur.

Nu ik dit kenbaar heb gemaakt, kan ik met een opgeruimd gemoed en een gerust hart mijn voornemen voor 2010, namelijk om mezelf – na dit niet helemaal van provocatieve lontjes gespeende stuk geconcipieerd te hebben – op literair vuurwerkgebied wat meer te beheersen, ten uitvoer brengen.

Vanuit Uitpost Kephala wens ik alle lezers een voorspoedig en vooral een gezond twintig-tien toe.

© 2009 Leo van der Sterren



[1] Paul van Ostaijen, ‘Nogmaals poëzie’. In: ‘Verzameld werk/Proza 2. Besprekingen en beschouwingen’, Amsterdam, 1977, p. 338.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten