Onlangs ‘De geschiedenis van imaginaire landen en plaatsen’ van Umberto Eco gelezen. Nou ja, gelezen…’t was meer plaatjes kijken. Maar wat een prachtig sammelsurium aan fabels en verzinsels die door de millennia heen aan de fantasie van mensen ontsproten zijn. Zo luidt de ene, positieve, vergoelijkende manier van benaderen en kwalificeren: ‘een prachtig sammelsurium’. Maar je kunt het ook anders stellen. Wat heeft de mensheid zich toch eeuwenlang gek laten maken door het geloof in hersenschimmen en door plat bijgeloof. En wat leverde dat defect toch een rariteitenkabinet op, gerezen vanuit de krochten van de lichtgelovigheid, een misselijk makend gas verspreidend, stinkend als de lucht vanuit een dood pandjeshuis vol dode spullen. O, Winkel van Sinkel.
En nog steeds. Nog steeds bestaan er onafzienbare moerassen van cognitieve naïviteit. Nog steeds rijzen de toppen van existentiële onnozelheid de hoogte in, al het licht wegnemend. Aldoor blijven lieden waarde hechten aan of zwijmelen bij allerlei religieus of bijgelovig gedoe, waarvan de invloed, ondanks het hoge onzingehalte, nog altijd veel te groot en niet zelden kwalijk of zelfs catastrofaal is. Religiositeit en misdadigheid gaan niet zelden hand in hand.
En nog altijd steken hansworsten hoogdravende en aalgladde grote verhalen af waarin oorzaak en gevolg netjes in serie geschakeld staan. Aan talloze calamiteiten zouden intriges en samenzweringen ten grondslag liggen. Mensen vermoeden overal snode plannen. Complottheorieën tieren welig, soms terecht, meestal niet. En ten slotte: wat is al die goedgelovigheid niet uitgebuit voor het vestigen en stabiliseren van snoeiharde machtsposities. Of zoals ik menige voormalig rooms-katholieke gelovige soms hoor zeggen: wat hebben ze ons vroeger toch dom gehouden.
Dat het waarnemingsvermogen en het geheugen van mensen onthutsend gebrekkig functioneren, is intussen uitgebreid en overtuigend aangetoond. En dan bestaat er ook nog zoiets als de subjectiviteit van het menselijke kenvermogen, leidend tot een perceptuele en cognitieve selectie die even flagrant als dramatisch is en soms tot fatale uitwassen leidt. Meestal ontbreekt bovendien het objectieve materiaal om aan te tonen hoe iets gebeurd is. Zelfs als er wel bewijs is, in enigerlei vorm, gaat het nog fout. Ook van voorvallen die gefotografeerd of gefilmd zijn, kan vaak niet eenduidig worden bepaald wat er zich precies heeft voorgedaan. Dat moet wel tot de slotsom voeren dat een incident an sich nimmer te reconstrueren is. De hierdoor ontstane cognitieve onzekerheid werkt de ongelimiteerdheid van de fantasie in de hand, met niet alleen dat boek van Eco tot gevolg maar ook bijvoorbeeld een o zo spannend boek als ‘Philosophia perennis. Historische Umrisse abendländischer Spirualität in Antike, Mittelalter und Früher Neuzeit’ van Wilhelm Schmidt-Biggemann.
© 2013 Leo van der Sterren
zaterdag 14 december 2013
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten