Wat Lucebert al schreef: ‘poëziezo easy job’ en ‘poëzie is kinderspel’. Poëzie is kunst van taal door spelen met taal. Het spel gaat als vanzelf, zonder enige moeite of inspanning. Net als een kind trekt de taalspeler zich niets aan van wat de hoge omes, ordonnansen, azijnpissers, pausen, kanttekenaars en apothekers te zaniken hebben. Hij die met taal speelt ten einde er kunst van te maken, vaardigt officieel een onafhankelijkheidsverklaring uit door officieus helemaal niets te ondernemen behalve stug te persisteren in zijn ludieke activiteit. Hij schudt zijn hoofd, trekt zijn neus op noch presenteert hij zijn uitgestoken middelvinger. Hij heeft niet in de gaten wat er om hem heen gebeurt, zozeer zit hij geboeid in de cocon van zijn spelen.
Zie de dichter goochelen en jongleren. Vergeet niet dat er bezweringen en formules uit hem varen waaraan hele volksstammen vermogens van magie toekennen. Want ook al is zand zand, spijt spijt en e-mail e-mail, het spel incorporeert altijd een metafysische dimensie, hoe verborgen ook. Maar tevens kleeft er een kant aan het spel die bedoeld is om de sluimerenden en slapenden wakker te laten schrikken. Daartoe laat de speler de weksignalen der cymbalen zo schel mogelijk klinken en gebruikt hij het geluid van kanonnen in symfonieën. Waar de wereld excrematies van absurditeit afscheidt, hanteert hij met in een vlaag van goedaardig cynisme en meedogenloos venijn het vlijmscherpe zwaard van amputatie.
Het enige waar de speler mee te maken heeft zijn de regels van het spel. Een spel zonder regels kan immers geen spel zijn. De regels zijn streng maar de geoefende speler legt een dusdanige behendigheid aan de dag dat hij ze moeiteloos voor eigen voordeel weet aan te wenden en er zelfs een tuin omheen weet te leiden. Eén regel luidt dat de onvermijdelijke sporen van inconsequentie en inconsistentie met beleid en dus gedoseerd in gedichten achtergelaten dienen te worden. Maar verder kan de speler op één moment tegelijkertijd overdrijven, liegen, dwaas doen, vloeken, janken, lamenteren, honen, jeremiëren, schelden, barok doen en fulmineren dat het een lieve aard heeft. En altijd geldt, ook voor de dichter, Coleridges adagium: ‘poetry gives most pleasure when only generally and not perfectly understood.’
Soms dringt het vermoeden zich op, als een waanwijs scholiertje dat fanatiek zijn vinger opsteekt omdat hij het antwoord weet op de vraag die de onderwijzer heeft gesteld, dat het spelen belangrijker is dan de uitkomst van het spel. Soms doet de indruk zich gelden dat het vervaardigen belangrijker is dan het vervaardigde. Maar niets heeft prioriteit in dit domein. Dat waarmee de dichter doende is – het zich kunstspelerdewijze uitleven met taal – is van evenveel belang als de uitslag van het spel.
© 2012 Leo van der Sterren
zondag 13 mei 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten