woensdag 3 maart 2010

De ongelukkige lezer

Gedaan! Ik heb het gedaan! Het is volbracht! Een geval van achterstallig onderhoud, ik geef het toe, maar ik heb ‘De gelukkige huisvrouw’ van Heleen van Royen gelezen. En ik kondig op voorhand aan dat ik niet één woord vuil zal maken aan het taalgebruik van mevrouw Van Royen. Een schrijver die demonstratief zijn onvermogen etaleert om in een tekst ook maar een zweem van kwaliteit of idiosyncrasie in te lijven, moet niet verbaasd staan als dat facet door critici demonstratief met een zware onvoldoende wordt gewaardeerd.

Nog iets. Tijdens de lectuur van Van Royens boek detecteerde ik van lieverlede overeenkomsten tussen ‘De gelukkige huisvrouw’ en ‘Komt een vrouw bij de dokter’, omdat, zo peinsde ik, er overeenkomsten bestaan tussen Van Royen en Kluun. Allereerst zijn beide auteurs Wolkers-epigonen, en dat in de brede zin van het woord want het proza van zowel Heleen als Raymond reikt bij lange na niet aan dat van de oude meester. Ten tweede dekken de titels van beide boeken de lading niet. Die titels misleiden – vind ik. Dan is er het reeds genoemde taalgebruik dat stijlloos is. De gemene deler van redactie. Beide auteurs malen minder om gedurfd of eigenzinnig taalgebruik dan om marketing en mooie marges. De snelle verfilmingen van hun boeken dragen vanzelfsprekend substantieel aan dat laatste bij.

Verder. De hoofdpersonages in de verhalen beginnen als stoere lefgozers die met veel bravoure door het leven stuiteren; zij eindigen een stuk gevoeliger en deemoediger met de bedoeling de lezer te vertederen. Beide hoofdpersonages geloven uiteindelijk meer in een hogere macht – en misschien wel in een god met een hoofdletter – dan in zichzelf. Zowel Kluun als Van Royen beoefent een genre dat aan te duiden is met de term bekentenisliteratuur; hun boeken behelzen onmiskenbaar autobiografische elementen. Dat element van exhibitie wordt bovendien onderstreept en aangedikt door de omstandigheid dat beide auteurs de publiciteit bepaald niet schuwen. Marktkoopman Kloen en moeders mooiste Helena van Troyen exploiteren hun biografieën systematisch en schaamteloos.

Dat gezegd hebbend moet me van het hart dat ik ‘De gelukkige huisvrouw’ een merkwaardig boek vond. Een akelig boek ook. Een boek dat mij een onaangenaam gevoel heeft bezorgd. En dat onbehagen heeft alles te maken met de gevolgen van de publiciteitsgeilheid en het exhibitionistische en hedonistische gedrag van mevrouw Van Royen die in schril contrast staan met hoe haar ware psyche ogenschijnlijk in elkaar steekt.

‘De gelukkige huisvrouw’ bevat veel minder brutaliteit en cynisme dan je op grond van de wijze waarop Van Royen zich in de openbaarheid manifesteert, zou mogen verwachten. In die stijl begint het boek overigens wel. De eerste tientallen bladzijdes van ‘De gelukkige huisvrouw’ stralen de Van Royen uit zoals die zich, als typische vertegenwoordiger van de literaire tak van het populisme, in het openbaar presenteert: bijtend, grof, vulgair, cynisch, ongenuanceerd, stout, provocerend – en alles behalve zoals een dame zich zou gedragen (‘Twee minuutjes te laat. Dat was een dame toegestaan’[1]).

Maar dan, parallel met de ineenstorting van de protagoniste Lea, kakt ook het boek compleet en volledig in elkaar. En zoals er van Lea niet veel meer over blijft dan een zielig hoopje mens, zo verwordt het boek tot een onvervalste worm van een litanie die zich moeizaam naar het einde voortsleept. Maar de aanvankelijk verwachtingsvolle lezer is dan al zeer ongelukkig geworden.

Aan het slot van het boek wordt de postnataal depressieve Lea door een stem in haar hoofd gedwongen om zich te verenigen met de geest van haar overleden vader op de plek waar die zelfmoord pleegde, namelijk in de Sloterplas. Om die vereniging kracht bij te zetten of om het een officieel karakter te verlenen, trekt zij haar bruidsjurk aan. Vervolgens begeeft zij zich naar de Sloterplas en waadt het water in. Om vervolgens niet te doen wat haar vader deed, namelijk zelfmoord plegen, maar juist als het ware opnieuw gebaard te worden vanuit die baarmoeder van de Sloterplas. Met behulp van deze zelfverzonnen, redelijk onorthodoxe therapie komt Lea met zichzelf in het reine. Zo bezweert zij het trauma dat haar vaders zelfdoding twintig jaar na dato en met de geboorte van haar kind als katalysator bij haar teweeg heeft gebracht. Zo neemt haar nieuwe leven een aanvang.

In die bewuste slotscène, die mij het woord ‘bruidsmystiek’ ingaf (‘sich hier bruut ende moeder’[2]), worden zelfs Jezus en God erbij gehaald – zonder enige spoor van ironie of cynisme. Lea mag dan geen zelfmoord plegen maar zij is wel zodanig over de rooie dat het oude geloof erbij moet worden gesleept voor doorslaggevende steun en troost. Ik citeer: ‘En ik zag/een nieuwe hemel/en een nieuwe aarde/En God zal alle tranen/van hun ogen afwissen/en de dood zal niet meer zijn/noch rouw, noch gekrijt/noch moeite zal meer zijn.’[3] Dit citaat heeft mevrouw Van Royen uit de online-bijbel. Maar ze heeft het met wat knip-en-plak-eclecticisme wel wat verhaspeld. De passage komt uit het bijbelboek Openbaring (21:1 – 4) en luidt als volgt. ‘Toen zag ik een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en ook de zee bestond niet meer. Ik zag een nieuw Jeruzalem, een nieuwe heilige stad, neerdalen vanuit God uit de hemel. Ze was als bruid getooid, mooi gemaakt voor haar man. En uit de richting van de troon hoorde ik luid een stem zeggen: “Nu heeft God zijn tent onder de mensen opgeslagen! Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volk zijn. God zelf zal bij hen zijn en hij zal elke traan uit hun ogen wissen. De dood zal er niet meer zijn; geen rouw, geen weeklacht, geen pijn zal er zijn, want de eerste dingen zijn voorbij.”’[4] Aha, dit is de vindplaats van dat bruidsmotief. Vandaar dat Lea uitgerekend haar bruidsjurk aantrekt als het boek naar zijn apotheose opstoomt – als een roeiboot zonder riemen. Ja, ja, prangend zwanger van symboliek, dit alles.

Bekentenisliteratuur, van dat genre bedient Van Royen zich. Een auteur die zich ostentatief overgeeft aan de ontboezeming en die zich bovendien in elke schijnwerper plaatst die er te vinden is om te bevestigen dat de fictie haar werkelijkheid vertegenwoordigt, die begeeft zich op glad ijs. Vooral als die auteur, mede in het kader van een dergelijk aanhoudend publiciteitsoffensief, acte de présence geeft in een programma als ’24 uur’. Bij die gelegenheid ontdeed zij zich van alle Fong Leng en Max Factor en Undressed die aan haar kleeft. Gehuld in haar pyjama toonde zij haar ware aard – die als twee druppels water lijkt op de persoonlijkheid van de gelukkige huisvrouw. Het is dus zonneklaar waar Van Royen het karakter van de protagoniste van haar boek vandaan heeft: van zichzelf.

En dan valt het licht plotsklaps heel anders op de dingen. Dat verklaart wellicht waarom ik de confrontatie met die hele Van Royen-constellatie, met ‘De gelukkige huisvrouw’ als agens, zo’n nare toestand vindt. Want zo beschouwd verandert bruidsmystiek in doodsmystiek. Het verlangen naar ontvluchting in extase transformeert tot een verlangen naar permanente vergetelheid – waarbij bruiden altijd voorrang nemen.

© 2010 Leo van der Sterren



[1] Heleen van Royen, ‘De gelukkige huisvrouw’. Amsterdam, 2007 [2000]. p. 295.

[2] Hadewijch, ‘Het visioenenboek van Hadewijch’. Nijmegen, Brugge, 1980, p. 125.

[3] Heleen van Royen, ‘De gelukkige huisvrouw’. Amsterdam, 2007 [2000], p. 297.

[4] ‘Groot nieuws bijbel met aantekeningen’. Haarlem, ‘s-Hertogenbosch, 1999, Nieuwe Testament, p. 430 – 431.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten