Wat is er in onze brave vaderland toch aan de hand? De hele dag, gisteren, ging het over Sven Kramers fatale wisselfout. Iedereen haalde er van alles bij. De nasleep zwol aan tot een soort zondvloed. Het incident groeide in een vloek en een zucht uit tot een ware waar-was-jij-toen-ramp of een heuse hoe-hoorde-jij-het-dat-calamiteit. Waar was jij toen Sven de verkeerde baan nam? Hoe hoorde jij het dat Sven in de fout ging? (Karakteristiek genoeg noemen heel veel Nederlanders hun beroemde landgenoten uitsluitend bij de voornaam, alsof ze die Bekende Nederlanders dagelijks spreken.) Natuurlijk zat een groot deel van de brave burgers van de natie voor de heilige beeldbuis – net als ondergetekende. Zes komma zeven miljoen televisiekijkers zagen het debacle live gebeuren. En ’s avonds besteedde het NOS-journaal van acht uur maar liefst tien minuten aan de mislukte race van Sven Kramer. Tien minuten kostbare zendtijd! De situatie dijde uit tot een nationaal trauma. Het land schudde op zijn toch al danig vermolmde grondvesten.
De aandacht van de media voor het drama stond in schril contrast met de nuchterheid van de twee hoofdrolspelers die in de vroege Canadese ochtend van de 24ste alweer over waren gegaan naar de orde van de dag – en dat met een professionaliteit die je als ijzingwekkend zou kunnen kwalificeren, maar die vooral respect verdient! Maar toch: die overdreven media-aandacht raakte aan de kern van wat Nederland op die dag bewoog. Ik zal uitleggen hoe – aan de hand van mijzelf.
Het eerste waaraan ik dacht toen ik op de vroege Nederlandse ochtend van de 24ste wakker werd, was die noodlottige deviatie van Sven Kramer. Ik had er namelijk over gedroomd. Dat was al een veeg teken. Desondanks stapte ik monter uit bed. Ik vermande en hernam mijzelf. Ik gedroeg mij heel stoer. Ik was mijn koele, nuchtere zelf, voortdurend doende met relativeren. Dat het maar om een schaatswedstrijd ging! Dat de mensheid door veel ergere bezoekingen getergd werd! Dat de wereld nog bestond! Zo was ik op die 24ste februari bezig.
Maar de eerlijkheid gebied mij op te biechten dat ik, net als heel veel andere Nederlanders, ontdaan was. Ik heb geprobeerd om die gemoedstoestand te analyseren. Ik heb getracht om terug te gaan naar de bron van die verslagenheid. Ik deed pogingen om de ongrijpbare emotie te verwoorden. Tevergeefs. Ik kom er niet uit. Nou, als ik ergens een hekel aan heb, dan zijn het mensen die hun emoties of diepere beweegredenen niet onder woorden kunnen brengen. ‘Ik kan het gevoel niet omschrijven.’ ‘Ik weet niet hoe ik het moet zeggen.’ ‘Ik kan er geen woorden voor vinden.’ Dat soort vaag gebazel. Die categorie van pseudo-mystiekerig gelul. Dat onbestemde, aanstellerige gestamel. Zie je ze al zitten, die wazige figuren, ze zoeken de woorden die ze toch niet zullen vinden, ergens hoog aan de wand of aan het plafond, tussen hemel en aarde. Bah!
Nou, met dergelijke zwetsers was ik altijd zo klaar. Als een gevoel niet onder woorden te brengen valt, dan bestaat het niet, zo bral ik altijd. Ik met mijn grote mond. Ik met mijn betweterigheid.
Maar in dit geval moet ik de handdoek in de ring gooien. Ik kan niet anders dan mij bij de hakkelaars scharen. Overal zoek ik de woorden om adequaat uit te drukken wat mij beweegt: in mijn bewustzijn, in mijn onderbewustzijn, en ook nog ergens tussen hemel en aarde. Maar ik kan de woorden niet vinden. Ik, met mijn grote waffel, moet buigen voor een status-quo die mij allerminst aanstaat. Ik dien te dimmen en nederigheid te betrachten.
Iets – een gebeurtenis die in het licht van de grote wederwaardigheden van de wereld van een ontluisterende trivialiteit is – heeft mij dieper geraakt dan ik zou willen en ik kan niet verklaren waarom.
© 2010 Leo van der Sterren
Geen opmerkingen:
Een reactie posten