De afgelopen weken viel er een overvloed aan sneeuw. Die vormde als het ware een witte deken op het aardoppervlak. Sneeuw betovert de wereld. Alles oogt ineens heel licht. De wereld maakt een sprookjesachtige indruk. Een merkwaardig soort van verstilling treedt in. Sneeuw en poëzie horen bij elkaar.
Sneeuw verstoort ook. Sneeuw brengt overlast teweeg. Het openbare en maatschappelijke leven raakt door deze specifieke vorm van neerslag ontwricht. Lange reistijden, lange files, slippartijen, botsingen, ongemak. De sneeuw, in combinatie met de vorst, ontpopte zich de afgelopen herhaaldelijk tot een item van nieuws. De distributie van nieuwsfeiten gaat altijd gepaard met een bepaalde mate van hysterie.
Nu, na zeven weken witheid, zijn we de sneeuw beu. ‘Je kunt wel lekker sleeën,’ meldde een puber in een van de nieuwsprogramma’s op televisie, toen hem gevraagd werd wat hij nu, na zeven weken, van de sneeuw vond. ‘Maar dat ben je na twee dagen zat,’ voegde hij er ontgoocheld aan toe. Zeven weken sneeuw. Na zeven weken is de nieuwigheid van een nieuwe auto of een nieuwe keuken er ook vanaf. Alles went nu eenmaal. Helaas.
En we weten nu dat de wereld er sprookjesachtig kan uitzien, maar dat zij niet sprookjesachtig is, iets wat de Finnen en Lappen en Russen ons desgevraagd graag hadden willen vertellen. En ook de dichters zijn er klaar mee, met de sneeuw. Die hebben hun portie aan sneeuwgedichten voor één winter al lang gereed en hun sneeuwtaal opgebruikt.
© 2010 Leo van der Sterren
Geen opmerkingen:
Een reactie posten