De kakkerlak, de kakkerlak
is weer eens kachel, scheel beneveld.
En alles zwemt en zoekt naar zak.
Hoor hoe de priester prevelt.
De labbekak, de labbekak.
Vertrap hem, schop hem naar zijn kloten.
Vermorzel hem onder de laarzenhak
tot snot – blauw onverdroten.
De hobbehak, de cul-de-sac
kan niet meer verder schuimen.
Zijn lies die stak, zijn bek die brak.
Hij moest zijn riekend rijkje ruimen.
De kappersvak, de kappersvak.
Nu speelt hij klepel op de lepel,
al maakt de kater brak,
en steelt je repel.
© 2010 Leo van der Sterren
Geen opmerkingen:
Een reactie posten