zaterdag 11 januari 2014

Nada’s hoorn van Cornucopia 2: de eerste strofe

‘Dichters storten zich namens de mensen / in donkere wateren: er is daar iets / ondragelijks dat gedragen moet. / Iedereen die juichte wordt stil.’ Zo luidt de eerste strofe van het titelloze gedicht van Tonnus Oosterhoff dat op bladzijde 37 van ‘Leegte lacht’ en op bladzijde 320 van ‘Hier drijft weg’ begint. Eigenlijk had het feit al algemene bekendheid, maar in deze passage wordt het – impliciet, maar daarom niet minder helder – nog eens bevestigd: dichters zijn helden, geweldenaren, weldoeners, wetgevers van de wereld, redders van de mensheid. Ofwel: de goegemeente beschouwt hen aldus. De dichters zelf laten het zich graag aanleunen. Zij zwelgen in de positieve bejegening die hen ten deel valt. ‘Aber sie sind, sagst du, wie des Weingotts heilige Priester,/ Welche von Lande zu Land zogen in heiliger Nacht.’

De dichters hebben het lef om zich in de donkere wateren te werpen, want daar bevindt zich het ondraaglijke dat in dienst en ten behoeve van de mensheid gedragen dient te worden, wellicht om te voorkomen dat het de mensen steeds dieper meesleurt, in die almaar donker wordende diepten. Om dat te voorkomen dragen de dichters het juk van het onderbewuste. En door uit de poelen van het onderbewustzijn te putten, verminderen zij de zwaarte van datgene wat subliminaal broeit.

Maar wellicht dreigen er ook andere, ergere calamiteiten wanneer de dichters verzuimen om het ondraaglijke ongedragen te laten.

Werden de dichters sinds mensenheugenis toch al aanbeden en toegejuicht om hun vrolijke lied, hun klankrijk sarcasme en hun tot bezinning voerende vers, nu zij zich in de diepe wateren begeven hebben waar het onderbewuste huist, als Fafner uit ‘Siegfried’, kennen de eerbied en het ontzag van de mensen voor de dichters geen grenzen meer. ‘Iedereen die juichte wordt stil’ – uit een grootse en diep gevoelde achting voor de dichters.

Dit is de positieve versie van de weergave der dingen, welteverstaan! De euforische lezing.

Vooruit: vooruitlopen zonder vooruit te lopen!

In zijn boek ‘Zwarte zon’ classificeert Paul Claes de dichters van opake gedichten in twee groepen. Hij onderscheidt de dichter-ziener (poeta vates) van de geleerde dichter (poeta doctus). De eerste ‘ontvangt’ zijn gedichten onbewust of zelfs in een soort roes van een transcendente instantie; de tweede fabriceert zijn gedichten door immanente elementen te combineren en hanteert daarbij een soort hyperbewustzijn. De scheidslijn tussen beide typen van dichters is echter niet al te scherp. En hoe zit het met het onderscheid tussen aangeboren en aangeleerd? In hoeverre is wat een mens constitueert gebaseerd op genetisch materiaal; in hoeverre op ervaring?

De dichter als intermediair valt onder de eerste categorie. In die rol fungeert de dichter als een afgezant of medium. Nu eens nemen dichters een bemiddelende plaats in tussen hemel en aarde, dan weer tussen de hel en de aarde. Soms verkeert een dichter als een soort van oorlogscorrespondent in het rijk van het absurde en bericht hij daarvandaan hoeveel verwarring de absurditeit weet te stichten en welke verwoesting zij aanricht. Soms neemt een dichter de taak van boodschapper op zich die pendelt tussen de stille wateren met de diepe gronden en het gejaagde, oppervlakkige leven van alledag.

Dat laatste ambt heeft de dichter uit ‘Dichters storten zich namens de mensen’ van Tonnus Oosterhoff zich toegeëigend. Zijn takenpakket? Roeren in de zielenroerselen van de medemensen en van zichzelf. Het euforische, absurde, emotionele, irrationele in de mens op euforische, absurde, emotionele, irrationele wijze weergeven. De dichter laat zich gaan, hij verzuipt in het onderbewustzijn. Hij vecht. Hij duikt weer op. Hij doet verslag van zijn ervaring en maakt wat hij maken kan.

Maar dichters zijn ook min of meer normale mensen die een min of meer normaal leven leiden met alle hoogte- en dieptepunten die daar bij horen. En terwijl de dichters als mensen existeren worden zij door diezelfde existentie gevormd. Met ‘Dichters storten zich namens de mensen’ licht Oosterhoff ook een tipje van de sluier op die over het aspect van die ‘Bildung’ hangt.

© 2014 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten