zaterdag 11 juni 2011

De tovenaarsleerling in Stavelot

Onlangs bracht ik een bezoek aan Stavelot. Dat bezoek was wel een soort van pelgrimage en dat had te maken met Guillaume Apollinaire. Maar waarom wel naar Stavelot vanwege Apollinaire en niet naar Rome, Monaco, Parijs, Autieul, al die andere plaatsen waar de dichter gedurende zijn veel te korte leven is geweest? Ja, waarom niet? Misschien omdat een verder onbeduidend stadje als Stavelot zijn gast, die nog verre van beroemd was toen hij er verbleef, op een wijze eert die recht doet aan zijn latere befaamdheid. En dat in weerwil van het feit dat Apollinaire slechts een paar maanden in Stavelot doorbracht.

Maar eerst Stavelot. In het door beboste heuvels omringde stadje heb ik op de brug over de Amblève genoten van het idyllische landschap en gemijmerd over de wederwaardigheden van die legendarische Poppon Remacle Lehez, ofwel Que-vlo-ve?. Ik heb ook goed opgelet of er geen jaloerse elfen uit het water opdoken of de schim van Sint Remaclus uit het struikgewas langs de rivier. Iets verderop, in het centrum van het stadje, zaten de terrassen vol met van het mooie weer genietende, zich aan drank en voedsel te goed doende dagjesmensen. Maar een Belle Chancesse die al flirtend en spottend de klanten bediende, heb ik niet gezien. Een opvallend verschijnsel vormden de vele motorrijders en sportieve fietsers die onderweg waren in dit heuvelachtige gebied dat op deze groepen een speciale aantrekkingskracht uitoefent. Wat je in Stavelot evenmin over het hoofd ziet, is de abdij die in verhouding met de geringe afmetingen van het stadje werkelijk enorm is, monstreus bijna. Van de oorspronkelijke abdij, uit de tijd van de Merovingen, zijn de toegangspoort en de grondvesten nog bewaard gebleven. In dat deel van de abdij dat het meest recent gebouwd is (en gerestaureerd), is, behalve het Musée de la principauté de Stavelot-Malmedy en het Musée du Circuit de Spa-Francorchamps, het Musée Guillaume Apollinaire ondergebracht dat herinnert aan het verblijf van de Franse dichter in het Belgische stadje aan de rand van de Hoge Venen. Ook is er aan het museum een documentatiecentrum gekoppeld dat een groot aantal werken van en over Apollinaire beheert. Ten slotte huisvest de voormalige abdij een Boutique des Musées met een, voor een kleine winkel, heel behoorlijke Apollinaire-afdeling.

Aan het begin van de zomer van 1899, midden in de Belle Époque dus, brengt de Pools-Russische edelvrouwe Angelica Kostrowitzky de zonen uit haar relatie met de Italiaanse officier Francesco d’Aspermont, Wilhelm en Albert, dan 19 respectievelijk 17 jaar oud, onder in een pension in Stavelot terwijl zij in het mondaine Spa het casino frequenteert. Haar strevingen om aan de speeltafels een fortuin te vergaren, lopen al snel op een mislukking uit, waarna zij de wijk naar Parijs neemt – zonder haar zonen te verwittigen. Niets wetend van de wederwaardigheden van zijn moeder heeft de jonge Wilhelm de tijd van zijn leven in Stavelot. Hij maakt lange voettochten door de omgeving, het heuvellandschap en de Hoge Venen doorkruisend. Hij luistert naar de wilde gesprekken die de inwoners van Stavelot voeren als zij voor hun huizen zitten, genietend van het mooie weer. Hij zwelgt in de boertigheden, de sterke verhalen, de maren die een blijvende indruk op hem zullen maken. Hij absorbeert het Waalse dialect. Hij eigent zich de passie toe van mensen die volstrekt zichzelf en op hun gemak zijn. Ook wordt hij er – het heeft iets onvermijdelijks – verliefd: hij valt voor een meisje uit de omgeving, Maria Dubois, En hij schrijft – meer dan hij sinds het begin van zijn schrijverschap, twee jaren geleden, gedaan heeft. Veel meer. Hij is druk doende met het onder de knie krijgen van het tovenaarschap.

Parallel met het verblijf in Stavelot raakt het nog prille dichterschap van Wilhelm in een stroomversnelling. Het zomerse weer, de liefde voor de streek en voor Maria Dubois stimuleren hem tot het schrijven van vele gedichten. Ten slotte verandert zijn identiteit in Stavelot definitief: met het tot bloei komen van zijn dichterschap verandert Wilhelm Albert Wladimir Alexandre Apollinaire Kostrowitzky in Guillaume Apollinaire, al zal hem pas in 1916 het Franse staatsburgerschap officieel ten deel vallen. Een van de schriften die Apollinaire gedurende die zomer in België bij de hand had om aantekeningen, invallen en gedichten in te noteren, het ‘Cahier de Stavelot’, wemelt van de stille getuigenissen dat Wilhelm Kostrowitzky, dan Guillaume Apollinaire, de handtekening van zijn nieuwe naam fervent geoefend heeft.

In oktober 1899 komt er een abrupt einde aan het verblijf van de gebroeders Kostrowitzky in Stavelot als hun moeder hen per brief sommeert zich bij haar in Parijs te voegen, maar verzuimt om in de brief het geld bij te sluiten om de kosten van het pension te betalen – eenvoudigweg omdat zij berooid is. In de nacht van 4 op 5 okober verlaten de gebroeders het pension zonder te betalen. Het lukt hen om op kleine station van het nabijgelegen Roanne-Coô een trein naar Namen te bemachtigen en vervolgens richting Frankrijk te reizen. De episode Stavelot is daarmee ten einde gekomen. Maar ‘Stavelot’ zal nog duchtig doorwerken. [

Het Apollinaire-museum in Stavelot is omvangrijk noch biedt het veel spektakel; dat doen musea die aan dichters zijn gewijd over het algemeen trouwens zelden of nooit. Zelfs het museum dat voor de meest spectaculaire dichter ooit, Arthur Rimbaud, is ingericht heeft niets sensationeels te bieden. Vaak zijn dergelijke instellingen enkel interessant voor de experts; er zullen minder connaisseurs van een dichter als Apollinaire op de aardbol rondlopen dan geïnteresseerden in en kenners van de autosport – die volop aan hun trekken komen in het museum over het racecircuit van Francorchamps onder de keldergewelven van de abdij van Stavelot. Het Musée Guillaume Apollinaire bezit wel een fraai unicum: het originele handschrift van een acrostichon dat de tovenaarsleerling in het Waalse dialect heeft geschreven, een liefdesgedicht getiteld ‘Mareie’ – Mareie is uiteraard Maria Dubois. In tegenstelling tot een aantal andere ‘Maria’-gedichten staat ‘Mareie’, dat bepaald geen poëtische hoogvlieger is, niet in de door Gallimard uitgegeven ‘Œuvres poétiques’. Verder stelt het Appolinaire-museum in Stavelot dus niet zo veel voor. En toch kan het bestaan ervan worden gerechtvaardigd door de omstandigheid dat het verblijf in Stavelot een stempel op Apollinaires leven heeft gedrukt die zich onevenredig verhoudt tot de kortheid ervan. Verre van dat zelfs.

/

Mi crapaute, ji v’s’ainme et vos l’sèpez, Marèïe.

Al’ rôse, fleur d’ osté, v’s’estez, mi fleûr, parèïe.

Rabrassez-mi ! D’nez-mi, Marèïe on betch d’Amour,

E Wallon, m’binamèïe, è wallon, ji v’s’è prèïe!

I fat todis m’ warder divins vosse p’tit cour;

Elle est trisse li vèïe, i fat qu'noste Amour mourt.’[i]

/

Mijn hartsvriendin, ik houd van u en u weet het, Marije.

Aan de roos, die zomerbloem, zijt gij, mijn bloem, gelijk.

Omhels mij! Geef mij, Marije, een pakkerd uit liefde,

In het Waals, mijn welbeminde, in het Waals bid ik u!

U moet mij altijd in uw kleine hart bewaren;

Het is triest, het leven, onze liefde zal sterven.

/

Afgezien van een prachtig verhaal als ‘Que-vlo-ve?’ heeft Apollinaire een groot aantal Stavelot-gedichten geschreven. In ‘Alcools’ staat er weliswaar slechts eentje: ‘Marie’, maar de postuum uitgegeven werken bevatten er aanzienlijk meer. ‘Fagnes de Wallonie’ staat in ‘Il y a’. ‘Le guetteur mélancolique’ heeft zelfs een complete afdeling getiteld ‘Stavelot’ met gedichten als ‘L’amour’, ‘Mareï’ en ‘Le ciel se couvre un matin de mai’. Later duiken er nog meer Stavelot-gedichten op: het titelloze gedicht dat begint met de regel ‘Se sont évanouis les fées et les démons’, ‘Mareye’ en de acrostichons ‘Elodie’, ‘Louise’ en ‘Emelie’. Maar zowel de door André Billy bezorgde ‘Œuvres poétiques’ uit 1956 in de Pléiade-reeks van uitgeverij Gallimard als de door Michel Decaudin uitgegeven verzamelde werken (Balland en Lecat) uit 1966 is aan vervanging toe omdat er intussen veel nieuwe Apollinairia aan het licht zijn gekomen, waaronder ook materiaal dat in Stavelot of geïnspireerd door Stavelot tot stand is gekomen. Want ‘Stavelot’, daar waar de tovenaarsleerling het vak voor het eerst serieus neemt, blijkt de eerste bron van heuse inspiratie.

© 2011 Leo van der Sterren



[i] Emile Meurice, ‘Marèye ou Apollinaire et le wallon de Stavelot’. Luik, 2004, p. 15

Geen opmerkingen:

Een reactie posten