dinsdag 29 oktober 2013

Feuilleton: Wamoete 2



Op een goede avond na een snikhete, tot duivelse dwaasheid drijvende hondsdag, zo’n dag dat de zon de hele dag zijn strenge stralen heeft uitgebraakt om de aarde te verzengen, zo’n dag dat de heiligen Gerlachus, Amelberga, Plechelmus en Otgerus in hun graven lagen te zweten, zo’n dag dat zelfs de geest van Ida Ponts het te warm vond om te spoken, sjokte Praterke met zijn knapzak op de rug het dorp Wamoete binnen. Wamoete lag ingeklemd tussen het machtige moeras met zijn vlozen en zijn vlaken, met zijn geesten en spoken en dwaallichten die al menige troubadour tot briljante ballades geïnspireerd hadden, en de grens met het enge buitenland. Wamoete, die uithoek van een uithoek in het uiterste zuiden van de zuidelijke provincie van ons geliefde vaderland.

Praterke bevingerde de talisman van rode edelsteen die hij aan een lint om zijn hals droeg. De steen fonkelde. Een glimmende glimlach gleed over Praterkes gezicht. Hij wendde zijn schreden rechtstreeks naar het enige café van Wamoete, Moens zijn bierhal, de laatste halte voor men het vertrouwde vaderland verliet, plaats om moed in te drinken. Enkele kinderen hadden zijn intrede in het dorp gadegeslagen en briefden dat sensationele nieuwtje door aan hun vaders. De mare circuleerde razendsnel in een klein, saai dorp als Wamoete. De mannen reageerden opgetogen, zij staken hun duimen op naar elkaar en klakten met hun tongen. Maar burgemeester Patterjé knarste met zijn tanden en teemde enkele verwensingen. ‘Monzieu, li sale salop.’ ‘Brisez la crapoul.’ Pastoor Peels fluisterde: ‘visita, quaesumus, Domine’ en sloeg een kruis in een poging om zijn woede over het verschijnen van Praterke te onderdrukken. Toen dat niet baatte, zette hij zich aan zijn schrijftafel en schreef een donderpreek van bijbelse allure waarop hij de parochie aanstaande zondag zou vergasten. De ergste hel en verdoemenis vormden de elementen van zijn preek. De woorden kwamen als vanzelf uit de pen gevloeid. Maar hij schroomde ook niet om zijn eclectisch vergaarde maar omvangrijke eruditie tentoon te spreiden. Veldwachter Philipsen (bijgenaamd Prolsnor) fronste zijn prollen van wenkbrauwen en streek door zijn snor, waarmee hij uitdrukking gaf aan zijn sombere bedenkelijkheid. Onderwijzer Pospoom schudde zijn hoofd toen hij de opgewonden kinderstemmen hoorde en vervolgens ontdekte wat die hysterie teweeg bracht. De wijven in de hutten en de huisjes verstijfden waar ze stonden, maar konden niet verhinderen dat de mannen ontsnapten aan hun ijzeren regimes ten einde het op een zuipen te zetten. En de meisjes bogen hun fijne halsjes en wendden hun porseleinen hoofdjes glimlachend af, terwijl zich subtiele blosjes op het glazuur aftekenden.

In een mum van tijd zat Wamoetes enige café vol en ook het erf vóór de kroeg. Het was bloedheet, zelfs op het ogenblik dat de zon achter de kruinen van het bos van Wamoete begon te zakken, en de hitte maakte dorstig. Kastelein Moens met de mottenkop en zijn vrouw Truus met de tepelloze tieten stonden achter de toog en werkten zich het schompes. In een oogwenk vond men de kroeg omgeven door een walm van stoere mannentaal, gebed in een odeur van verschaald bier en onvervalst plattelandszweet. Quaedtvliegh diste lugubere geschiedenissen over de Bokkenrijders op. Geen mens die ze geloofde, maar iedereen hing aan zijn lippen. Frans Sichtmans zong zijn keel schor met zijn schunnige wijsjes. Wiro Duismund en zijn donderaars hielden buiten zo huis dat een heuse stofwolk ten hemel rees vanaf het erf van Moens zijn bierhal, als een embleem van plattelandse ontaarding.

Het patroon volgend van eerdere gelegenheden schoolden tezelfdertijd de brave, krengerige huisvrouwen samen op het erf van de vrouw van Schobbejan aan de andere kant van Wamoete. Daar gaven zij een vertoon van gevloek en gefoeter ten beste, op de bodem van aangestampt zand ijsberend als in een soort van indianendans tot er ook hier, rond het hutje van Schobbejan, een stuurse stofwolk zweefde als een mistbank rond een spookschip. En de meisjes…de meisjes waren alleen en lieten zich bereidwillig aanranden door exotische gevoelens, met die geraffineerd-lome willoosheid die ze ook ten toon spreidden wanneer ze de bevelen van hun moeders en vaders tegen wil en dank en de broekriem indachtig gehoorzaamden. Maar met hun gedachten tevens heel ergens anders…

Moens zijn bierhal stond intussen te schudden op zijn grondvesten als een hogedrukketel die elk moment kan exploderen. Zekdempel deinde dol en dwaas door de gelagkamer. Lei Lenssen lalde als een leeuwerik uit een romantisch gedicht. Zakkenzwans wankelde ladderzat op zijn tandvlees. Iedereen was al lang door zijn vang. De stofwolk groeide intussen tot legendarische dimensies uit, stelde Praterke vast toen hij even naar buiten geglipt was om poolshoogte te nemen. Hoewel de duisternis langzaamaan bezit nam van de wereld, viel hem bij die gelegenheid de stofwolk aan de andere zijde van het dorp op en die observatie vormde de aanleiding tot een binnenpretje.

Hij ging de gelagkamer weer binnen en merkte dat er zich daar gedurende het poosje dat hij buiten had gestaan, een agressieve sfeer had ontpopt. Hij ving enkele opmerkingen op die onmiskenbaar voor geen andere oren dan de zijne bestemd waren. Dat was hij niet gewend en die omstandigheid sloeg hem toch even uit het veld. Hij hoorde de uit de kluiten gewassen zoon van Scheve Zeik met zijn schots en scheve tanden die de koers van zijn pis aangaven, de opmerking naar Jeu Goumansk, bijgenaamd Stokker, spuwen dat hij Praterke van bepaalde daden verdacht die hij vooralsnog weigerde te specificeren – maar dan ook heel vooralsnog, godverdomme. Hetgeen door een vrijwel laveloze Jeu Goumans volmondig en vals beaamd werd waarop die laatste zijn gelal vervolgde met de opmerking dat hij wel eens wilde weten hoe het zat met de tong van Praterke, want hij had zo het idee dat die tong radder kon bewegen dan de eigenaar van het orgaan het deed voorkomen. Het woord ‘dief’ viel. Het salvo ‘aderlaterke’ weerklonk. De aantijging ‘serpent’ fileerde de rook van pijp en sigaret. Twee gemene, gloeiende hoofden richtten zich naar Praterke ten einde in te schatten wat voor indruk hun woorden op de stomme maakten. Praterke negeerde de aantijgingen. Hij leunde voorover naar het touw van de bel die vlak boven zijn hoofd te blinken hing; het gelui van die bel zou hem redden. En redding zou hij nodig hebben want nauwelijks gehinderd door de zwakke protesten van anderen, begonnen de twee querulanten zich luidkeels af te vragen wat Praterke hier eigenlijk te zoeken had. Geen mens deed een echte poging om hun kwaaie dronk te smoren. Van afstand slingerden de oproerkraaiers hun insinuaties naar de bedreigde. ‘Gij, wamoete hier?’ ‘Wadoede hier?’ ‘Wadoet die knoetsoer ier?’ ‘Wee gij of ge ligt op stro.’ ‘Wamoete?’ Hun tronies verwrongen tot steeds dreigender karikaturen. En hoe kon een zwerver zoveel geld bezitten? Wat stelde een zwerver in staat om rondjes in kroegen te geven? ‘Hoe kenda?’ En waarom? ‘Worrum?’

Toen Praterke vanuit een ooghoek waarnam dat de twee naar hem begonnen op te dringen, luidde hij de bel. Een oergeloei ontbrandde in de gelagkamer van Moens zijn bierhal. Het dak ging eraf. Praterke stopte uitbater Moens een kleurig geldbiljet toe en glipte de kroeg uit, zichzelf gelukkig prijzend dat hij beschermd werd door de zojuist ingetreden donkerheid. Maar de hitte regeerde nog en Praterke besefte dat het een heftig bedoening zou worden in de bierhal. Moens met de mottenkop en Truus met de tepelloze tieten zouden hun handen nog vol hebben aan die haveloze horde. Terwijl hij zijn oren spitste sloop Praterke door het verlaten dorp. Er hoefden geen tekens op de stijlen van de deuren te staan om hem te kunnen doen vaststellen welke huizen hij kon overslaan en welke huizen niet. Hij had ze voor het uitkiezen op deze hondsavond. Als een wolf stak hij zijn neus in de lucht met de wetenschap dat zijn instincten hem nog nooit in de steek hadden gelaten. Verlekkerd en tantaliserend likte hij met zijn gloeiend hete tong langs zijn tintelende lippen.

Wordt vervolgd.

© 2013 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten