‘De verveling is een ziekte van het geluk, van het welzijn en daarmee in zekere zin een ziekte van de beschaving,’ schrijft Awee Prins in zijn boek ‘Uit verveling’. (Awee Prins, ‘Uit verveling’. Kampen, 2007, p. 31.) Of verveling zich uitsluitend beperkt tot die aardbewoners die in welvaart baden, lijkt bij nader inzien twijfelachtig. Maar een ding is zeker: ondanks het feit dat iedereen het altijd even druk heeft, vertolkt de verveling een grotere rol in het bestaan van mensen dan men zou veronderstellen of toe zou willen geven. Afgezien van de talloze gelegenheden dat de verveling zijn slachtoffers daadwerkelijk in een ijzeren greep houdt, heeft de verveling ook op een andere manier impact op mensenlevens: het vooruitzicht dat de verveling ons zou kunnen overvallen en in bezit nemen, maakt dat wij daarop anticiperen en ten koste van alles proberen te verhinderen dat de verveling ons bezoekt – zoals een bezoeking dat doet, onuitgenodigd en onverwacht en alles overheersend. Een groot deel van onze beslommeringen van alledag behoort tot de categorie der preventieve maatregelen ter voorkoming van ledigheid. Zo ver reikt de invloed van de verveling, zo zeer vrezen we dat akelige gevoel van onvervuld zijn – en de machteloosheid om dat gevoel te elimineren – dat we alles in het werk (letterlijk: het werk) stellen om te verhoeden dat we in het weeë drijfzand van het nietsdoen en niets-willen-doen terecht komen. Maar in weerwil van die defensieve voorzieningen die vaak gepaard gaan met een offensieve doenerigheid delven we meer en vaker het onderspit ten opzichte van de verveling dan we onszelf rekenschap zouden durven en willen geven.
In navolging van de Duitse filosoof Martin Heidegger onderscheidt Prins in zijn boek ‘de gewone, alledaagse, exogene verveling’ van ‘een meer fundamentele endogene verveling, die het hele gevoelsleven beheerst en alle dingen van hun kleur en betekenis berooft’. (Awee Prins, ‘Uit verveling’. Kampen, 2007, p. 103.) De exogene verveling is de landerigheid van alledag, de verveling die zich manifesteert als we niets te doen hebben, omdat we bijvoorbeeld het ene karwei net hebben afgesloten en het te laat is om aan een volgend project te beginnen. Of omdat we aan de dagelijkse verplichtingen van de arbeid voldaan hebben en ons een periode van vrije tijd ter beschikking staat, voor velen een oase, maar voor sommigen een oase die telkens opnieuw tot een woestijn van ledigheid ontaardt. Of gewoon, een gevoel dat iedereen wel eens meemaakt, dat je nergens zin in hebt, dat er geen enkele stimulus voorhanden is die je tot daden prikkelt.
In het leven van alledag trachten we de exogene verveling te bestrijden door ons nijver en arbeidzaam op te stellen, of liever gezegd we proberen te voorkomen dat we in een toestand van verveling – in een leegte – belanden door energie en bedrijvigheid te etaleren. De meeste mensen hebben die strategie heel aardig onder de knie: zij zijn voortdurend bezig, voortdurend aan het doen, zij hebben het hartstikke druk, zij missen zelfs de tijd om bepaalde dingen te ondernemen. Zij moeten prioriteiten stellen. Maar afgezien van het feit dat de overvolheid van die drukke levens er mogelijk slechts toe dient om ongewenste, of zelfs onvermoede gaten en hiaten te verbloemen, en dus in feite een soort van zelfbedrog behelst, lukt het lang niet iedereen om de verveling te ontlopen. En veel mensen vervelen zich zonder te beseffen dat ze geen tijdpassering hebben of niet weten wat ze moeten doen en daardoor landerig gestemd zijn. Van de grote groep mensen die zich te pletter vervelen reageert menig verveelde zich zodanig af dat de gevolgen bedenkelijk of zelfs desastreus zijn. Verveling staat aan de wieg van menig conflict, groot of klein. Jean Paul noemt de ‘Langeweile’ in ‘Hesperus’ niet voor niets de ‘Essigmutter aller Laster und Tugenden (…) Nichts ist ein größerer Beweis der allgemein wachsenden Verfeinerung als die allgemein wachsende Langeweile.’ (Jean Paul [Jean Paul Richter], ‘Werke. Erster Band’. München, 1960, p. 597.)
Omdat nietsdoen niet bevorderlijk is voor het voortschrijden van de tijd – voortdurend is er immers het bewustzijn van de trage voortgang van de tijd, het leven (dat ons niet lang genoeg kan duren) schiet dan gewoon niet op – en omdat nietsdoen bovendien tot verveling kan leiden die ons een onaangenaam gevoel bezorgt, doen we er alles aan om in het bezit van bezigheden te zijn. Overdag is dat voor de meeste mensen geen probleem. Dan houden ze immers zich immers onledig met activiteiten in opdracht van een werkgever waarbij ze in loondienst zijn. Ondernemers en zelfstandigen zijn hun eigen baas. Zij geven zichzelf opdrachten en hun dagen zitten over het algemeen overvol.
Paradoxaal genoeg leveren perioden van vrije tijd voor mensen vaak meer problemen op dan wanneer zij werken. Verplichtingen ten opzichte van anderen prikkelen mensen blijkbaar meer dan verplichtingen jegens zichzelf. In vroeger tijden, toen de mens de zegeningen van de elektronica nog moest ontberen, werd de tijd gevuld met activiteiten als lezen en het doen van gezelschapsspelen. De uitvinding van de radio, maar vooral de introductie van de televisie, heeft voor een revolutie op het gebied van het vol maken van de tijd gezorgd. En op de een of andere manier vult een televisietoestel ook de ruimte altijd nadrukkelijk. In een vertrek waar een televisietoestel aanstaat wordt het oog telkens weer als vanzelf naar het scherm getrokken, ook al is er niet meer dan wat ruis te zien. Onwillekeurig maar met regelmaat focussen de ogen op het scherm. Radio en televisie hebben de aard van de besteding van de vrije tijd ingrijpend, ja zelfs fundamenteel veranderd. Was het vullen van de uren na werktijd vroeger, vóór de tijd van radio en televisie, een actieve bezigheid, na de introductie van radio en televisie, is de tijdsbesteding in veel gevallen tot een passieve ‘activiteit’ gedegenereerd. Desondanks zou het naïef zijn om te veronderstellen dat mensen zich nu meer of minder vervelen dan vroeger. Mensen vervelen zich in dezelfde mate als honderd of tweehonderd jaar geleden, hoogstens anders.
De intrede van de nieuwe mogelijkheden van informatievoorziening en telecommunicatie zorgt opnieuw voor een verandering van de invulling van de vrije tijd. Door te surfen op het wereldwijde web, dat wil zeggen: door het aanklikken van hyperlinks van de ene naar de website navigerend, doet de internetter ten opzichte van zichzelf voorkomen dat hij actief bezig is. Een klik met een muis vertegenwoordigt immers een gewilde daad. Maar het wezenlijke karakter van het surfen op internet vertoont een belangrijke overeenkomst met het zappen op televisie: het gaat meer om het surfen en zappen dan om datgene wat geboden wordt na de muisklik. Surfen en zappen zijn een doel op zich geworden. Het surfen heeft als bijkomende nadeel dat het leidt tot verlies van concentratie: de meeste internetters kunnen het niet meer opbrengen om ergens lang aandacht aan te besteden. De tijd wordt gevuld door doelloos op de golven van het internet te varen. Maar het maakt niet uit op welke manieren individuen en groepen de tijd ook vullen, geen middel blijft onbeproefd om de confrontatie met de horror vacui uit de weg te gaan.
© 2013 Leo van der Sterren
zaterdag 9 februari 2013
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten