Toen er voor het eerst een gedicht van mijn hand in druk verscheen, in 1987, in het intussen ter ziele gegane literaire tijdschrift Maatstaf, vormde dat debuut voor mij de aanleiding om mijzelf het predikaat ‘dichter’ te veroorloven. In eerste instantie liet ik die titel voorafgaan door de kwalificatie ‘amateur’. Naast mijn activiteiten als dichter werkte ik namelijk gewoon in loondienst, met een werkdag van niet zelden meer dan acht uren.
Het was pas vele jaren later dat ik me van het voorvoegsel ‘amateur’ ontdeed en mezelf kortweg als ‘dichter’ betitelde. Dat gebeurde echter pas nadat het besef tot mij was doorgedrongen dat het Nederlandse taalgebied helemaal geen professionele dichters kent – en de meeste andere taalgebieden evenmin. Geen enkele Nederlandse of Vlaamse dichter kon en kan uitsluitend van zijn poëzie leven. Met kunstige woorden uiting geven aan soms buitenissige verbeelding wordt slecht betaald. En een verandering ten positieve in die situatie lijkt er ook in de toekomst niet te zullen optreden. Integendeel zelfs. Nog afgezien van het feit dat zij in maatschappelijk opzicht geen poot hebben om op te staan, zijn Nederlandstalige dichters allemaal verplicht om buitenpoëtische ondernemingen te ontplooien ten einde in hun bestaan te kunnen voorzien. Net als ik zullen de meesten gewoon bij een werkgever in dienst zijn. Overigens beklaag ik mij niet over mijn lot. Voor mij biedt deze situatie een evenwicht en tegelijkertijd een spanningsveld die ik beide broodnodig blijk te hebben. Daarnaast vormt de werkelijkheid een onuitputtelijke bron van inspiratie – die dwaze werkelijkheid met zijn losgeslagen ongeloofwaardigheden. Toen ik onlangs noodgedwongen een jaar werkeloos was, schreef ik nauwelijks meer gedichten dan op dit moment, nu ik weer volop in touw ben – en nauwelijks betere.
De omstandigheid dat een land of taalgebied zonder profdichters zit, heeft als vanzelf tot gevolg dat alle dichters als amateurs te boek staan. Maar zo’n bewering zegt niets over het niveau van die hele populatie van woordkunstenaars. Menig dichter in Nederland en Vlaanderen mag zich met recht een vakman noemen. Maar tegen die groep van ‘echte’ dichters vlijt zich een enorme massa van amateuristische dichters aan – zij die wel beter zouden willen maar niet beter kunnen. Stellen dat er in Nederland en Vlaanderen ongezond veel dilettanten voorkomen, brengt geen enkele dilettant tot inkeer en doet niets af aan het feit dat we allemaal, zonder uitzondering, die status van amateurdichters hebben en zullen houden.
© 2011 Leo van der Sterren
Geen opmerkingen:
Een reactie posten