zaterdag 3 april 2010

Een andere lange zin

Waarom weet ik niet, maar ik heb reuze zin om een stuk te schrijven waarin ik demonstratief demonstreer hoezeer ik wel niet lak heb aan de conventies van de stukjesschrijverij.

In het televisieprogramma ‘Tussen kunst en kitsch’ toverde een meneer een authentiek negentiende-eeuws krachtbeeld uit Congo te voorschijn, een houten popje waaraan destijds (en nu misschien nog wel) magische vermogens werden toegedicht, bijvoorbeeld het veroorzaken van ziekten of het vinden van dieven. Het figuurtje droeg een kastje op de buik met een rechthoekig stukje glas ervoor. Het bleek om een medicijnkastje te gaan. Maar mij deed het denken aan de ruit van Momus.

Een brokje Griekse mythologie. Op een goede dag gaan Pallas Athene, Poseidon en Hephaistos een competitie met elkaar aan over het feit wie van hen drieën het nuttigste voorwerp kon vervaardigen. Momus wordt door hen gevraagd om de voorwerpen te beoordelen. Pallas bouwt een huis, Hephaistos maakt een mens en Poseidon een os. Momus geeft zijn oordeel. Hij vindt het huis niet deugen omdat men het niet verplaatsen kan ten einde slechte buren te vermijden. De os deugt niet want die draagt zijn horens op de kop in plaats van op de borst, waarin de meeste veerkracht zit. De mens voldoet evenmin omdat er een venster in zijn borst ontbreekt – men kan niet in zijn hart kijken.

Eerder (20 maart jongstleden) had ik het in Uitpost Kephala over een lange zin in Zwagermans ‘Duel’. Mijn bezwaar tegen die zin was gestoeld op het feit dat de zin niet in de context paste omdat alle andere zinnen in het boek vele malen korter waren dan deze ene zeer lange zin. Zwagermans syntaxis, voortkomend uit zijn intuïtie van wat een volzin constitueert, staat geen lange zinnen toe, zo opperde ik. De enige zin die wel een opvallende lengte had, was dus een voorbeeld van bewust, maar daarom niet minder geforceerd taalgebruik, bedoeld om nadruk aan een cruciale passage te verlenen.

Een lange zin hoeft op zich niet problematisch te zijn. In sommige boeken wemelt het ervan. In ‘Tristam Shandy’ van Laurence Sterne bijvoorbeeld, een roman die tussen 1759 en 1769 verscheen, staan heel veel schier eindeloze frasen omdat die de stijl van het boek mede constitueren. ‘Tristam Shandy’ groeit en bloeit namelijk op voedingsstoffen zoals de uitweiding, de afdwaling, de vertakking, de amplificatie en de accumulatie, verschijnselen die vaak ook het kenmerk van lange zinnen vormen. Sterne wendt deze keur van kunstmiddelen op humoristische wijze aan – als stijlfiguren, als strategisch gerei om een doel te bereiken. Wat Sterne voor ogen moet hebben gezweefd, is de lezer laten zien of liever gezegd laten ondervinden hoe zeer mensen zich een rad voor de ogen draaien wanneer zij de chaotische werkelijkheid zoals die via hun zintuigen naar binnen gutst, menen te kunnen ordenen en rangschikken.

Hoeveel hilariteit dergelijke procedés ook teweeg mogen brengen, overmatig gebruik van deze specifieke stijlfiguren kan tot irritatie bij de recipiënt leiden, of die zelfs provoceren, zoals lange zinnen eveneens ergernis kunnen wekken. Maar ook het oproepen van negatieve emoties maakt deel uit van de strategie van ‘Tristam Shandy’ om de lezer uit zijn schulp van passiviteit te jagen en tot een actieve rol te animeren. ‘Tristam Shandy’ dwingt de lezer om mee te doen, om na te denken, omdat het boek bij de gratie van het niet- lineaire en discontinue vertellen bestaat en de lezer veel dingen zelf moet invullen. Dat is dus precies wat mensen doen ten opzichte van de empirische werkelijkheid: om in het brein een coherent geheel te kunnen vervaardigen, moeten mensen voortdurend informatie analyseren, interpreteren en aanvullen. En dan zijn we bij John Locke aanbeland.

Eén van de thema’s van ‘Tristam Shandy’ is het empirisme zoals dat door John Locke in de zeventiende eeuw werd beleden. Sterne heeft zich namelijk laten inspireren door Lockes ‘Essay concerning human understanding’, de bijbel van het empirisme. ‘Tristam Shandy’ constitueert een uiteenzetting met en een belichaming van de wijze waarop mensen hun ervaringen, datgene wat via de vijf zintuigen tot hen komt (en andere wijzen van kennisvergaring, bijvoorbeeld aangeboren ideeën, bestaan in Lockes leer niet), door associatie van ideeën tot een coherent en lineair geheel omvormen. Maar dat wat mensen van zichzelf en van de wereld weten is feitelijk een fictie.

John Locke schrijft in de ‘Brief aan de lezer’ die aan zijn ‘Essay concerning human understanding’ preludeert: ‘toen ik de pen op het papier plaatste, meende ik dat één blad papier alles zou kunnen bevatten wat ik over deze materie te zeggen had; maar des te verder ik kwam, des te weidser werd het uitzicht; nieuwe ontdekkingen dreven mij voort, en op die manier groeide het onopzettelijk uit tot de pil waarin het nu verschijnt’.[1] Eén vel papier wies tot, afhankelijk van de uitgave, ongeveer vierhonderd bladzijdes gedrukte tekst. Op eenzelfde wijze brengt Sterne ‘Tristam Shandy’ tot stand.

In hoofdstuk drieëntwintig van deel één probeert Sterne duidelijk te maken hoe hij van plan is om het karakter van oom Toby te beschrijven. Hij wil dat namelijk doen door middel van diens stokpaardje – en het voert te ver om tot in detail op het gebruik door Sterne van dat woord ‘stokpaardje’ in te gaan. Voordat Sterne zijn punt gemaakt heeft, is de lezer al vele woorden verder. Als het gaat om het kennen van een karakter verwijst Sterne eveneens naar Locke. Hij refereert aan Lockes stelling dat alles wat een mens denkt en voelt in wezen privaat is. Niemand anders kan denken en voelen hoe en wat een individu denkt en voelt.’Hoewel de mens een grote variatie van gedachten heeft, en ook zulke waarvan zowel anderen als hijzelf behagen en profijt zouden kunnen hebben, zetelen die gedachten in zijn borst, onzichtbaar en verborgen voor anderen, noch kunnen die gedachten uit zichzelf verschijnen.’[2] Hierop voortbordurend begint Sterne over het de ruit van Momus te mijmeren.

Sterne werkt het deel van de hierboven navertelde legende dat betrekking heeft op de ruit, verder uit. Als zo’n ruit bij mensen in de borst zou zijn gezet, zou een ieder een blik op het hart, op de ziel van een mens gegund zijn. Mensen zouden geen geheimen meer voor elkaar hebben. En dan komt de lange zin. Ik citeer hem in het Nederlands in de vertaling van Jan en Gertrude Starink. ‘Maar zo makkelijk ligt het voor de biograaf op onze planeet niet; – op de planeet Mercurius (mogelijk) wel, en misschien treft hij het er zelfs beter; – want de hevige hitte aldaar, die, gezien de nabijheid van de zon, door waarnemers wordt geraamd op intenser dan die van roodgloeiend ijzer, – moet er mijns inziens de lijven van de bewoners al lang hebben verglaasd (causa efficiens) om ze bestand te maken tegen het klimaat (causa finalis); zodat, die twee factoren in aanmerking genomen, de behuizing van de ziel daar, totdat gedegen filosofie het omgekeerde bewijst, niets anders kan zijn dan van boven tot onder één dun, doorschijnend, glasachtig lichaam (behalve bij de navelknoop); – waaruit volgt dat, tot de bewoners oud en tamelijk rimpelig zijn geworden, wat de lichtstralen bij hun inval zo onbehoorlijk doet breken, – of van het lichaamsoppervlak in een dermate afbuigende lijn naar het oog doet terug kaatsen dat een mens er niet langer doorzichtig bij kan blijven, – iemands ziel op Mercurius, behalve omwille van het decorum, – of door het piepkleine navelvoordeel uit te buiten, maar afgezien daarvan, – evengoed buitenshuis als binnenskamers de gek kan uithangen, dunkt mij.’[3]

Deze zin typeert Sternes stijl. Een ostentatief pseudowetenschappelijke verhandeling laten eindigen in een carnavaleske anticlimax die in feite als een tang op een varken slaat.

De expert van ‘Tussen kunst en kitsch’ taxeerde het Congolese beeldje op de lieve som van tachtigduizend euro.

‘Ik heb reuze zin dit hoofdstuk volslagen kolderiek te beginnen, en ik ga mijn eigen plezier niet in de weg staan,’ zo schrijft Sterne aan het begin van hoofdstuk drieëntwintig in deel één van ‘Tristam Shandy’.[4] Waarmee de cirkel weer rond is.

© 2010 Leo van der Sterren



[1] John Locke, ‘An essay concerning human understanding and A treatise on the conduct of the understanding’. Philadelpia, 1847, p. 12. Vertaling: LvdS.

[2] Ibid., p. 266. Vertaling: LvdS.

[3] Laurence Sterne, ‘Het leven en de opvattingen van de heer Tristam Shandy’. Amsterdam, 1990, p. 88.

[4] Ibid., p. 87.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten