De gemeente die ik mijn woonplaats moet noemen, bestaat uit een groot dorp met daar om heen gegroepeerd een aantal zogenaamde kerkdorpen. Je kunt, als je wilt, op de kerktorens navigeren. Zij vormen de oude, vertrouwde oriëntatiepunten in het gebied. Desgewenst kan de door satanische wezens belaagde buitenmens in de kerkgebouwen asiel alsook exorcisme verkrijgen. Maar voor verstandige praat en goede raad wende men zich liever tot andere instanties.
Mijn woonplaats telt drie boekwinkels. Ondanks het feit dat ik mijzelf tot de kaste van de grote boekenliefhebbers reken, vermijd ik die winkels in de regel. Het assortiment is namelijk van dien aard en orde dat ik telkens weer teleurstellingen moet incasseren. Door ondervinding weet ik inmiddels dat het boek waar op een bepaald moment mijn begeerte naar uitgaat in 99 van de 100 gevallen niet voorradig blijkt te zijn. Wanneer het wonder geschiedt dat ik toch een boek van mijn gading aantref, krijg ik steevast de vraag voorgeschoteld, als ik het boek op de toonbank leg, of het voor cadeau is. Een bron van ergernis, dat is het, die kleinsteedse vraag: ‘is het voor cadeau?’ Het is in deze plattelandse contreien blijkbaar zo ongebruikelijk om zoiets onnuts als een boek voor jezelf te kopen dat de vraag een vast onderdeel van het repertoire uitmaakt dat zo’n winkeljuffrouw of –meneer zich door nijvere oefening en repetitie eigen heeft gemaakt.
Eén ding doe ik nooit meer in de drie boekwinkels die mijn woonplaats rijk is – maar die ik in feite liever kwijt zou zijn. Als ik een door mij gewenst boek niet kan vinden, zal ik nooit ofte nimmer aan de juffrouw of meneer achter de toonbank vragen of het genoemde boek elders in de winkel te vinden is hetzij wellicht in een voor magazijnachtige doeleinden aangewend vertrek van het winkelpand ligt opgeslagen. Het antwoord op die vraag luidt altijd negatief en krijgt ook steevast het vervolg – eveneens uit die slechts met het hoognodige gevulde schatkist van winkelfrasen, maar niettemin op hoogtriomfantelijke toon geslaakt – dat men het wel kan bestellen. Dat nu, godverdomme, is mijn bezoeking. Voor mij vertegenwoordigt dat specifieke holle volzinnetje het demonische in deze regio. Het is de alomtegenwoordige spookverschijning van de bekrompenheid. De apparitie van de banaliteit. Het kruis dat ik draag en waarmee ik mij door de afgevaardigden van de kerk niet wil laten helpen, omdat ik die paapse poppenkast van bijgeloof misschien nog wel meer haat toedraag dan zijn heidense pendant. En omdat de kerk die hulp kan noch wil bieden. Dom houden, zo luidde en luidt de leus van de geïnstitutionaliseerde religie die daarmee zijn niet geringe bijdrage leverde aan kleinzieligheid en filisterdom. Nooit, nooit wil ik het nog eens horen, dat kleinsteedse, achterlijke, vunzig commerciële ‘we kunnen het wel bestellen.’
© 2009 Leo van der Sterren
Geen opmerkingen:
Een reactie posten