vrijdag 6 november 2009

Heiligheid

‘De revanche van de roman’ van Thomas Vaessens is intussen door allerlei deskundigen en ondeskundigen besproken. Het boek heeft zijn portie aan onterechte en terechte kritiek gehad. Vaessens is van hip hoogleraarschap, warhoofdigheid, conjunctuurridderdom en literatuurmoord beticht. Men heeft hem een neiging naar kapitalisme, nivellering en populisme ten laste gelegd.[1] Maar hem is ook bijval ten deel gevallen. Niet veel, maar toch…er lopen lieden in dit land rond die dezelfde opvattingen huldigen als Vaessens. Dat geeft te denken.

Vaessens pamflet, dat minder lelijk proza bevat dan voorgaande publicaties, bevat talloze uitspraken waaraan hele vertogen zijn op te hangen. Op Vaessens’ opvattingen valt heel wat, zo niet alles af te dingen. Waarom alles? Omdat Vaessens eigenlijk zonder voorbehoud en demonstratief en op twijfelachtige gronden kiest voor wat je zou kunnen noemen ‘onzuivere literatuur’. Of, om het in een terminologie te verwoorden die aansluit bij de intussen al vele tientallen jaren woedende discussie in de Nederlandstalige letteren: Vaessens maakt zich breed voor de idee dat in literatuur de ‘vent’ boven de ‘vorm’ moet prevaleren. Die opvatting nu druist frontaal in tegen mijn denkbeelden over wat literatuur zou dienen te zijn. Ik wil mijn kritiek op Vaessens’ opvatting aan de hand van een drietal uitspraken uit ‘De revanche van de roman’ ventileren.

De eerste opmerking is diep in het boek weggestopt. De passage alludeert op het begin van de stripverhalen van Asterix en Obelix: ‘Zo'n 2000 jaar geleden was heel Gallië (zo heette Frankrijk toen) bezet door soldaten van Caesar, de Romeinse veldheer. Héél Gallië? Nee, een kleine nederzetting bleef moedig weerstand bieden aan de overweldigers en maakte het leven van de Romeinen in de omringende legerplaatsen bepaald niet gemakkelijk…’[2] Vaessens: ‘Veel van de als laatpostmodern te kwalificeren ontwikkelingen in de hedendaagse (roman)literatuur hebben te maken met het verdwijnen van de literaire koudwatervrees voor alles wat door een groter publiek zou kunnen worden gewaardeerd. Natuurlijk: er zullen altijd auteurs blijven bestaan die volharden in verzet (“heel de cultuur was in de greep van de cultuurindustrie. Héél de cultuur? Nee…”).’[3] Wat in deze zinnen opvalt, is niet de populair aandoende allusie op de stripfiguren Asterix en Obelix, maar het woord ‘cultuurindustrie’. Want zo beschouwt Vaessens de literatuur: als de verzamelde voortbrengselen van een bepaalde bedrijfstak, en dus als middel om geld mee te genereren. De passus valt als volgt te parafraseren: ten einde het nuttige met het aangename te verenigen en bovendien een win-winsituatie voor een ieder te creëren, dienen schrijvers hun elitair-pretentieuze literariteiten achterwege te laten. Echt iedereen zou van zo’n ontwikkeling profiteren. De lezer heeft er baat bij want die krijgt voortaan enkel boeken voorgeschoteld die toegankelijk zijn. De schrijver trekt er voordeel uit want die hoeft zijn hersens niet af te pijnigen op zoek naar gevleugelde woorden en verdient meer geld dan nu het geval is, omdat zijn boeken beter verkocht zullen worden. De uitgever, ten slotte, hoeft geen boeken uit te geven die in de ramsj eindigen en maakt dus meer winst, net als de boekhandelaar die de omzetsnelheid van de producten in zijn nering ziet toenemen.

Dan is er die merkwaardige kruistocht tegen de ironie. Vaessen fulmineert tegen ‘een al te ver doorgeslagen relativisme, een ironische levenshouding waarin niets meer reëel is, en de terreur van het adagium “anything goes”.’[4] ‘Ironie is een weinig genereus stijlmiddel. Het sluit mensen buiten. De ironicus richt zich op een kleine groep van geestverwanten en goede verstaanders. Alleen zij weten van de dubbele bodem, en vanuit die superieure metapositie vermaken zij zich monkelend om iedereen die buiten de groep valt, om de slachtoffers van de ironie.’[5] Daarmee is ‘De revanche van de roman’ in zijn kern een pleidooi voor de ernst, voor de seriositeit. Een dergelijk standpunt is niet zonder gevaar omdat iemand die voor de ernst pleit, aanspraak maakt op het bezit van een absolutum in een discours dat de laatste twee eeuwen juist gaandeweg ontdaan is van absoluutheden, een ontwikkeling die ten koste ging van bepaalde normen en waarden, maar die te prefereren valt boven de situatie waarin de waarheden van het absolute domineerden – zogenaamde waarheden, achteraf gezien, die onhoudbaar bleken te zijn.

Mij stak echter de volgende passage in ‘De revanche van de roman’ het diepst . ‘Literatuur moet weer over de essenties van het leven willen gaan. En dat betekent dat ze om te beginnen een beetje minder literair moet durven te zijn.’[6] Dit is het denkbeeld dat een hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde waagt te opperen! Hoe haalt hij het in zijn hoofd! Een literatuurwetenschapper die vindt dat literatuur minder literair moet zijn. Vaessens duwt de literatuur op het hellende vlak van de afgrond die is volgestort met doktersromannetjes, boodschappenbriefjes, twitterberichtjes, dronkenmanspraat, candlelightgedichten, ondernemingsraadsverslagen, Voetbal Internationals, sufferdjes en slagzinnen waarmee de wanden en deuren van publieke plees vol zijn gekalkt. De stank op de bodem van dat ravijn is niet te harden. Maar de massieve laag vuilnis daar beneden stijgt onrustbarend snel. Vaessens doet de literatuur, nota bene het onderwerp van zijn eigen dagelijkse beslommeringen, in de uitverkoop. Dat getuigt in de eerste plaats van een gebrek aan verstand omdat het volstrekt onnodig is om ter wille van een discussie (en de bijkomende maar evident ook gezochte publiciteit) de eigen ruiten in te gooien. Een dergelijke actie is een hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde onwaardig: als ik zijn werkgever zou zijn, zou ik aan hem vragen waar hij mee bezig is. Ja, de discussie aanjagen, zeker. Flikker toch op!

Ten slotte geeft iemand die zulks durft te beweren, blijk van onbegrip met betrekking tot de essentie van de literatuur: de intrinsieke kern van literatuur is het kunstvolle. Het taalgebruik in literatuur dient af te wijken van al het andere taalgebruik. Literatuur kan niet literair genoeg zijn. En, beste meester Vaessens, wat de postmoderne of anderszins abjecte lulijzers ook te zeiken hebben, literatuur staat au fond – daar waar alle stations van relativering en ironie en cynisme, en daarvan weer de relativeringen, gepasseerd zijn – diametraal tegenover het vuile en het profane van het niet- eeuwige. Literatuur behelst de verzameling van de kunstvol verwoorde testimonia van de bestaansstrijd die elke problematische mens in de wetenschap van zijn eigen, niet te vatten dood te leveren heeft. Literatuur spreekt tot de verbeelding – letterlijk. Literatuur spreekt de verbeelding aan en maant haar dat wat niet mogelijk is, mogelijk te doen zijn. Door de literatuur tracht de problematische mens zijn eigen, volstrekt paradoxale en daardoor onbegrijpelijke vergankelijkheid te verklaren en te bezweren. Literatuur drukt niet alleen het streven naar eeuwigheid uit maar vertegenwoordigt bovendien de woordgeworden onsterfelijkheid. Daarmee maakt de literatuur aanspraak op heiligheid. Om alle hoogdravendheid kort samen te vatten zodat er vooral geen misverstanden ontstaan: literatuur is heilig, en daarmee een absoluutheid. En, geachte meneer de hoogleraar, diep in uw hart weet u dat.

Nog één correctie, die ook Jeroen van Kan al gemaakt heeft[7], maar die ik voor alle zekerheid nog even herhaal, omdat dergelijke verschijnselen vaak hun eigen leven gaan leiden. Vaessens lijft Frans Kellendonk zonder enige reserve in bij zijn kerk van het laatpostmodernisme. Maar het was Kellendonk die schreef: ‘Alleen kunst die eerlijk uitkomt voor haar kunstmatigheid is geoorloofd.’[8] En: ‘Kunst moet nadrukkelijk onecht zijn.’[9] En, ten slotte: ‘Van ironie moeten onze beelden doordesemd zijn. De lucht van het voorbehoud moet er overal in zitten.’[10] Waarmee ook dat is recht gezet.

© 2009 Leo van der Sterren



[1] Jeroen van Kan, ‘De Fantoombeweging. Over het literair populisme van Thomas Vaessens’. In: Tirade 429/2009 Nr. 3, pp. 72 tot en met 84. Carel Peeters, ‘Thomas Vaessens’ literaire populisme’ in Vrij Nederland (http://www.vn.nl/De-Republiek-der-Letteren/Artikel-Literatuur/Thomas-Vaessens-literaire-populisme.htm).

[2] R. Goscinny en A. Uderzo, ‘Asterix de Galliër’. Amsterdam, 1971, p. 3.

[3] Thomas Vaessens, ‘De revanche van de roman’. Nijmegen, 2009, p. 204.

[4] Ibid., p. 14.

[5] Ibid., p. 97 en 98.

[6] Ibid., p. 158.

[7] Jeroen van Kan, ‘De Fantoombeweging. Over het literair populisme van Thomas Vaessens’. In: Tirade 429/2009 Nr. 3, pp. 77 en 78.

[8] Frans Kellendonk, ‘Het complete werk’. Amsterdam, 1993 [1992], p. 858.

[9] Ibid., p. 859.

[10] Ibid., p. 859.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten