Vijf jaar geleden. Bijna op de kop af vijf jaar geleden zelfs. Op 20 november 2007 zagen we Rufus Wainwright voor de eerste keer live – en dat had, net als de muziek op zijn albums tot dan toe, een enorme indruk op ons gemaakt. Vanzelfsprekend waren we gisteravond dan ook weer present bij het concert dat Wainwright gaf in een Heineken Music Hall die niet helemaal uitverkocht was. De naam Rufus Wainwright doet in Nederland niet veel belletjes rinkelen. Maar zij die zijn muziek kennen, weten hoe onterecht dat is.
Echter. Soms leek er voorafgaande aan het concert in de media meer aandacht uit te gaan naar het voorprogramma dan naar de hoofdact. Want dat gebeurt er als een toch niet bepaald onbefaamde filmster zich op het muzikale pad begeeft, een verdienstelijk album uitbrengt en vervolgens besluit om de nummers van dat album live te gaan vertolken. En dus stond Carice vèn Hoet’n, zoals Wainwright haar later die avond niet helemaal zonder dédain zou noemen, als eerste op het podium op die winderige zondagavond in Amsterdam, samen met een vierkoppige begeleidingsband. Van Houten opende met ‘Siren or the sea’ en bracht vervolgens nog enkele nummers ten gehore. Zij deed dat even adequaat als steriel. Even strak als glad. Carice zingt mooi, maar daarmee is alles gezegd. Ergens las ik dat het muzikale project van Van Houten aan de tekentafel ontstaan was, in plaats van de bekroning te zijn van jarenlang spelen in kroegen en achterafzaaltjes. Dat gold in feite ook voor haar optreden gisteren. Hoewel zich dat foutloos ontrolde, konden we ons niet aan de indruk onttrekken dat mevrouw Van Houten stijf van de zenuwen stond. Desondanks gaf zij te kennen met de paar nummers die ze kon doen, duidelijk tekort te zijn gedaan. Maar de show moest verder want het programma puilde uit, zo zou later blijken.
Van Houten liet het podium over aan Krystle Warren die in haar eentje, zichzelf slechts begeleidend op akoestische gitaar, zo’n twintig minuten vulde met liedjes van haar album ‘Love songs’ en die dat best indrukwekkend deed. Ook haar verkooptactieken werkten aanstekelijk. Hoogtepunt van haar set was een lied waar ze naar eigen zeggen lang aan had gewerkt, maar dat volgens haar toch wel blijk gaf van enige genialiteit: ‘Jealous guy’. Ze bracht een aangrijpende vertolking ten gehore waarin het publiek assisteerde met gefluit, maar was naderhand toch wel zo fideel om toe te geven dat het nummer niet helemaal van haar was – of, corrigeerde ze zichzelf, zelfs helemaal niet. Maar Warren zette met die mengeling van humor en melancholie de toon voor de rest van de avond.
Om tien over negen begon Rufus Wainwright aan zijn show met een prachtige a capella gezongen meerstemmige versie van ‘Candles’ op een slechts door elektrische kaarsjes verlicht podium, vrijwel in het donker dus. Elektrische kaarsjes, het doet wat kitscherig aan. Maar de muziek en de presentatie van Wainwright neigen ook altijd ietwat naar het kitscherige. Na die opening werkte Wainwright zich met verve en vocaal vuurwerk door een set met nummers uit zijn hele oeuvre waarbij het zwaartepunt uiteraard op het laatste album ‘Out of the game’ lag. Daarnaast waren er eerbetonen aan ouders en andere showbiz-verwanten. Van moeder Kate McGarrigle werden twee liedjes ten gehore gebracht, van vadern Loudon Wainwright III ‘One man guy’ en van ‘opa’ Leonard Cohen ‘Everybody knows’ (en dus niet ‘Hallelujah’). En Liza Minelli kreeg in de aankondiging van de Judy Garland-cover ‘The man that got away’ nog een heerlijk valse sneer mee omdat de vertolkingen die Wainwright doet van de liedjes van haar moeder haar geen zier kunnen schelen. Want ook dat deed Wainwright weer goed: de pauzes tussen de nummers vullen met zijn droge commentaren, een mengeling van onbeholpen naar woorden zoeken, verwijfdheid en gortdroge humor. Maar dat hoort bij zijn act als gesublimeerde barzanger. Wainwright is en blijft wat hij is: niet alleen een begenadigd singer/songwriter, maar ook een ‘slick crooner’, wiens vocale begaafdheden onbetwist zijn. De composities halen kwalitatief niet altijd hetzelfde hoge niveau. Vooral het laatste album geeft blijk van enige bloedarmoede. Maar ook op dat album staan juweeltjes, zoals die in hele oeuvre zitten. En zoals Wainwright die ook op deze vijfentwintigste november ten gehore gaf, ondersteund door een uitmuntende spelende en zingende begeleidingsband: ‘The one you love’, ‘Grey gardens’, ‘Cigarettes and chocolate milk’, ‘The art teacher’ en ‘14th street’. Wainwright was zo ontspannen (of juist niet?) dat hij in dat laatste nummer niet meer op de piano-akkoorden kon komen en het nummer afbrak om het ergens halverwege opnieuw in te zetten. Daarna volgde het mooie ‘Montauk’ en was het reguliere deel van het optreden afgelopen.
En toen moest er een toegift gegeven worden. Maar slechts de helft van de bandleden kwam terug het podium op. Waar was Rufus? vroeg de een. Die zou wel niet meer komen, zie de tweede. Er was rijsttafel backstage, vulde nummer drie aan, Rufus was vast al bezig om zich vol te vreten. Op dat moment betrad een schaars geklede Cupido (Adam Cohen...ja, ja, de zoon van) het podium om zich vervolgens in het publiek te wagen, terwijl de Afroamerikaanse leden van de begeleidingsband een hoofdrol vervulden in een George Clinton-pastiche. Er diende gedanst te worden, zo was de boodschap. En Cupido deelde vanuit het publiek ook nog mede dat Rufus Wainwright niet de echte naam van de man was waarnaar we bijna twee uur lang gekeken en geluisterd hadden. Zijn ware naam luidde Rufus Apollo. Cupido zweepte het publiek op om Apollo zover te krijgen dat hij een encore zou geven. En toen dook inderdaad voornoemd lid van het godenrijk op, eveneens en plein public en al even schaars gekleed als Cupido. ‘Old whore’s diet’ vertolkend vulden Apollo en Cupido in een soort zwaan-kleef-aan-actie het podium met leden van het publiek. Polonaise Apollonaise. Die uitverkorenen uit het publiek moesten dan op de bühne seks gaan bedrijven, zo werd er luidkeels te kennen gegeven. Maar daar is het niet van gekomen, althans wij hebben er niets van mee gekregen. Wel werd het dieet van de oude hoer voorgeschoteld, een enorme ‘burnt weeny sandwich’, waarschijnlijk als surrogaat voor de seks of anders wel als voorafje van de rijsttafel. Uiteindelijk verscheen ook Zeus ten tonele die gewapend met een enorme bliksemschicht een einde maakte aan het zondige leven van Rufus Apollo. Wonderbaarlijk genoeg herrees die laatste echter als....the gay messiah. Als wie anders? ‘Reborn from 1970s porn, wearing tubesocks with style and such an innocent smile.’ Melancholiek beginnen en vrolijk sarcastisch eindigen En met die messiaanse apotheose van dat stukkie onvervalste tingeltangelvaudeville sloot Rufus ‘Gay Apollo’ Wainwright, net als vijf jaar geleden, om kwart over elf een wederom gedenkwaardige avond af.
© 2012 Leo van der Sterren
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten