zaterdag 25 augustus 2012

Keats en Coleridge

In een brief die John Keats op 21 december 1817 vanuit Hampstead, dan nog een dorp ten noorden van Londen, naar zijn broers George en Thomas Keats stuurt, bekritiseert hij zijn oudere collega-dichter Samuel Taylor Coleridge die in Keats’ optiek het zoeken naar kennis liet prevaleren boven de pure, vrijmoedige (romantische?) pogingen om de schoonheid in gedichten te vangen. En dat ondanks het feit dat Coleridge gedichten had geschreven die ook Keats zeer bewonderde, waaronder ‘Kubla Khan’ (zie Andrew Motion, ‘Keats’, London, 1997, pp. 370 – 371). In zijn brief noteert Keats in dit verband de term ‘negative capability’ (negatieve geschiktheid). Coleridge zou, zo stelt Keats, die negatieve geschiktheid – het vermogen om de dichterlijke fantasie, ongehinderd door kennis en wetenschap, de vrije loop te laten gaan – kwijt zijn geraakt. Het gaat om de volgende passage in de brief: ‘I had not a dispute but a disquisition with Dilke, upon various subjects; several things dove-tailed in my mind, and at once it struck me what quality went to form a Man of Achievement, especially in Literature, and which Shakespeare possessed so enormously – I mean Negative Capability, that is, when a man is capable of being in uncertainties, mysteries, doubts, without any irritable reaching after fact and reason – Coleridge, for instance, would let go by a fine isolated verisimilitude caught from the Penetralium of mystery, from being incapable of remaining content with half-knowledge. This pursued through volumes would perhaps take us no further than this, that with a great poet the sense of Beauty overcomes every other consideration, or rather obliterates all consideration.’ (John Keats, ‘The letters of John Keats’. Oxford, 1948, p. 72.)

Het oordeel van Keats wordt bevestigd door Coleridges dochter Sara die in 1837, drie jaar na de dood van haar vader, het volgende in een brief aan haar man en neef van haar vader, Henry Nelson Coleridge, schrijft. ‘“I feel the most complete sympathy with my father in his account of his literary difficulties. Whatever subject I commence, I feel discontent unless I could pursue it in every direction to the farthest bounds of thought, and then, when some scheme is to be executed, my energies are paralyzed with the very notion of the indefinite vastness which I long to fill. This was the reason my father wrote by snatches. He could not bear to complete incompletely, which everybody else does.”’ (Bradford Keyes Mudge, ‘Sara Coleridge, A Victorian Daughter’, Yale, 1989, p. 99.)

Merkwaardig genoeg is het juist Coleridge geweest die zich terdege realiseerde dat een dichter nooit alles kan en moet willen begrijpen met betrekking tot zijn eigen gedichten. Het is inherent aan (goede) poëzie dat daarin bepaalde dingen juist niet worden prijsgegeven. ‘Poetry gives most pleasure when only generally & not perfectly understood,’ zo pent hij in een van zijn notebooks neer. (Samuel Taylor Coleridge, ‘The Notebooks of Samuel Taylor Coleridge’. Volume I. Text. Lemma 383.)

Op de late ochtend van Paaszondag 11 april 1819 loopt John Keats het voorwerp van zijn kritiek van twee jaar eerder tegen het lijf. Coleridge woont sinds 1816 in het dorpje Highgate in het huis van dokter James Gillman die hem helpt om zijn verslaving aan opium te beteugelen. Coleridge en Keats treffen elkaar in de Millfield Lane tussen Hampstead en Highgate, aan de oostkant van het heidegebied. Keats heeft dan al een eindje gelopen vanuit Wentworth Place in Hampstead. Coleridge, net begonnen aan zijn wandeling, wordt begeleid door zijn amanuensis, Joseph Green, die ook les geeft aan de medische school van Guy’s Hospital waar Keats een tijd lang gestudeerd heeft. Keats loopt, zo schat hij, ongeveer drie kilometer in het matige tempo van een oudere heer die net getafeld heeft met het tweetal op, zoals hij schrijft in een brief aan broer George.
‘Last Sunday I took a Walk towards highgate and in the lane that winds by the side of Lord Mansfield's park I met Mr. Green our Demonstrator at Guy's in conversation with Coleridge – I joined them, after enquiring by a look whether it would be agreeable – I walked with him at his alderman-after-dinner pace for near two miles I suppose. In those two Miles he broached a thousand things – let me see if I can give you a list – Nightingales, Poetry – on Poetical Sensation – Metaphysics – Different genera and species of Dreams – Nightmare – a dream accompanied by a sense of touch – single and double touch – A dream related – First and second consciousness – the difference explained between will and Volition – so many metaphysicians from a want of smoking the second consciousness – Monsters – the Kraken – Mermaids – Southey believes in them Southey's belief too much diluted – A Ghost story – Good morning – I heard his voice as he came towards me – I heard it as he moved away – I had heard it all the interval – if it may be called so. He was civil enough to ask me to call on him at Highgate. Good night!’ (John Keats, ‘The letters of John Keats’. Oxford, 1948, p. 324.)
Keats geeft zich hier als de jonge man die onder de indruk is van de verschijning en het optreden van de senior die hij dus met respect bejegent, maar in relaas zit ook een vleugje jeugdige, ietwat rebelse humor. Vooral de lange opsomming van onderwerpen die ter sprake kwamen (lees: die Coleridge ter sprake bracht), heeft een komische uitwerking.

Coleridge, uiteraard geen weet hebbend van de negatieve-geschiktheidskritiek van de jongere dichter, geeft twee versies van zijn ontmoeting met Keats. Een versie is opgetekend door neef en schoonzoon Henry Nelson Coleridge tijdens een gesprek dat die laatste in augustus 1832 met zijn oom had. ‘A loose, not well-dressed youth, met Mr Green and me in Mansfield lane – Green knew him and spoke. It was Keats – he was introduced to me, and stayed a minute or so – after he had gone a little, he came back, and said, “Let me carry away the memory, Coleridge, of having pressed your hand” There is death in his hand said I to Green when he was gone. Yet this was before the consumption showed itself.’ (Samuel Taylor Coleridge, ‘Table talk’ volume 1, Princeton, 1990, p. 325.)

Met dit verslag is van alles aan de hand. Zo is er in een eerder gepubliceerde versie sprake van ‘A loose, slack, not well-dressed youth’. Dat later toegevoegde woordje ‘slack’ heeft bij Keats-adepten aanleiding tot verontwaardiging gegeven: Keats was geen luie donder, was geen nietsnut. Hij was een jonge vent die door zijn vroegtijdige overlijden niet de kans had gekregen om zichzelf te ontplooien. Dan geeft Coleridge de indruk dat de ontmoeting tussen de beide dichters nog geen vijf minuten heeft geduurd, terwijl ze, als je Keats moet geloven, minstens drie kwartier in elkaars gezelschap moeten hebben verkeerd. Ook bestaat er geen Mansfield Lane in de buurt van Londen. Coleridges geheugen bedriegt hem dus. En het is de vraag hoe accuraat zijn weergave van zijn ontmoeting is, hij die in 1832 uitaard op de hoogte was van de tragische dood van John Keats in 1821. Het lijkt erop alsof de feiten van Keats’ noodlot in zijn herinnering verweeft en zo een compleet andere draai aan hun treffen geeft en suggereert dat hij over zienersgaven zou hebben beschikt.

Een uitgebreider verslag van de ontmoeting werd opgetekend door John Frere die in december 1830 een onderhoud met Coleridge had. Dit verslag verscheen in 1917 in het Cornhill Magazine (Cornhill Magazine, April 1917: J. Frere, E.M. Green (editor), ‘A Talk with Coleridge’).

‘F. [Frere] You have not read much of Keats, Sir, I think.
C. [Coleridge] No, I have not. I have seen two Sonnets which I think showed marks of a great genius had he lived. I have also read a poem with a classical name – I forget what. Poor Keats, I saw him once. Mr Green, whom you have heard me mention, and I were walking out in these parts, and we were overtaken by a young man of a very striking countenance whom Mr Green recognised and shook hands with, mentioning my name; I wish Mr Green had introduced me, for I did not know who it was. He passed on, but in a few moments sprung back and said, “Mr Coleridge, allow me the honour of shaking your hand.” I was struck by the energy of his manner, and gave him my hand. He passed on and we stood still looking after him, when Mr Green said, “Do you know who that is? That is Keats, the poet.” Heavens!” said I, “when I shook him by the hand there was death!” This was about two years before he died.
F. But what was it?
C. I cannot describe it. There was a heat and a dampness in the hand. To say that his death was caused by the Review is absurd, but at the same time it is impossible adequately to conceive the effect which it must have had on his mind.
It is very well for those who have a place in the world and are independent to talk of these things, they can bear such a blow, so can those who have a strong religious principle; but all men are not born Philosophers, and all men have not those advantages of birth and education.
Poor Keats had not, and it is impossible I say to conceive the effect which such a Review must have had upon him, knowing as he did that he had his way to make in the world by his own exertions, and conscious of the genius within him.’ (Samuel Taylor Coleridge, ‘Table talk’ volume 1, Princeton, 1990, pp. 325 – 326, note 17).

Ook dit gesprek waarin Coleridge voorgeeft dat hij, in tegenstelling tot zijn dichterlijke tijdgenoten, zijn zaakjes gedurende zijn leven altijd prima voor elkaar heeft gehad (hetgeen bij lange na niet het geval was – Keats zelf noemde Coleridges leven ooit ‘a great ruin’), staat in het teken van het tragische lot dat John Keats ten deel zou vallen. De ‘Review’ waarvan Coleridge rept, verwijst naar een recensie in de Quarterly Review waarin de beoordelaar geen spaan heel liet van Keats’ gedicht ‘Endymion’ (dat gedicht dat met die beroemde regel ‘A thing of beauty is a joy forever’ begint). Sommige vrienden van Keats weten diens voortijdige dood aan die recensie terwijl het toch overduidelijk die verschrikkelijke aandoening tuberculose was die hem, zonder dat hij daar iets aan kon doen of veranderen, de das omdeed.

© 2012 Leo van der Sterren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten